maandag 4 oktober 2021

Oratio post Communionem – Gebed na de Communie (Postcommunio) Dominica XXVII per annum Zevenentwintigste zondag door het jaar Geef dat wij opgaan in Hem die ons voedsel is: Christus, onze Heer.


Het Laatste Avondmaal.
Mozaïek in de S. Apollinare Nuovo, Ravenna (vóór 529)

Geef dat wij opgaan in Hem die ons voedsel is: Christus, onze Heer.

I n l e i d i n g
De Postcommunio van deze zondag bidt om de volle uitwerking van de Heilige Communie. De oratie brengt daarbij de eucharistische gaven in verband met de tekst van 1 Kor 10, 16: de kelk der zegening die wij zegenen en het brood dat wij breken. Bij de kelk denkt het gebed aan vers 5 uit Psalm 23 (Vulgaat): “Calix meus inebrians quam præclarus est”, hoe vloeit mijn schitterende beker over. Uit deze psalm komt ook het woord weiden (“pascamur”) dat verwijst naar het beeld van de Goede Herder, die herders én schapen weidt op grazige weiden en drenkt aan zuivere waterstromen (cf  Preek 46, 24-25 van de H. Augustinus Over de herders in CCL 41, 551-553). Want “Vos grex meus, grex pascuæ meæ vos, et ego Dominus Deus vester” – Gij zijt mijn kudde, de schapen die Ik weid en Ik ben de Heer, uw God (Ez 34, 31).
De “overvloeiende kelk” roept opnieuw de gedachten aan de overvloed aan genade op zoals het Gebed over de gaven van deze zondag het graag uitdrukt. In feite moet het aan overvloedige genade te danken zijn, wil het gebed werkelijkheid worden: dat wij in dat, wat wij hebben ontvangen, worden veranderd. Wanneer we ons goed realiseren wat hier wordt gezegd is het ongehoord, dat de mens in Christus veranderd kan worden of zelfs in en door Hem delen in de goddelijke natuur: “Hij [Christus] heeft ons begiftigd met kostbare, verheven beloften, opdat gij, ontkomen aan het bederf en de zelfzucht van de wereld, deel zoudt hebben aan de goddelijke natuur” (2 Pe 1, 4). Ook kunnen we denken aan Paulus’ woord in Romeinen  8, 29: “Die Hij tevoren heeft gekend, heeft Hij ook tevoren bestemd tot gelijkvormigheid met het beeld van zijn Zoon.

T e k s t
Missale Romanum [MR] 1970
Concede nobis omnipotens Deus,
ut de perceptis sacramentis, inebriemur atque pascamur,
quatenus in id quod sumimus transeamus. 

Altaarmissaal Nederlandse Kerkprovincie 1979
Almachtige God,
laat ons in deze Communie kracht en vreugde vinden,
en geef dat wij opgaan in Hem die ons voedsel is: Christus, onze Heer.

Werkvertaling
Geef ons, almachtige God,
dat wij door de ontvangen sacramenten worden gelaafd en gevoed,
op-/zodat wij overgaan in dat wat wij hebben genuttigd.

L i t u r g i s c h e  a n t e c e d e n t e n
De Postcommunio draagt sporen van preek 63 van de H. Leo de Grote, paus, gehouden op woensdag in de Goede Week, 19 maart 452, over het Lijden van de Heer (Sermo 63, 7 – PL 54, 357 of CCL 138A, p. 388).
In MR 1962 is deze oratie niet opgenomen.

G e t u i g e n i s s e n  v a n  d e  V a d e r s
H. Augustinus van Hippo, bisschop en kerkvader 354-430
“Door middel van brood en kelk heeft Christus ons zijn Lichaam willen toevertrouwen en zijn Bloed, dat Hij voor ons vergoot tot vergiffenis van de zonden. Hebt gij het goed ontvangen, dan zijt ge wat ge ontvangen hebt.”
Sermo 227, in die Paschæ

“Omdat het Woord voor ons heeft geleden, daarom heeft Hij ons in dit Sacrament zijn Lichaam en Bloed nagelaten wat Hij ook onszelf heeft gemaakt.  Want ook wij zijn tot zijn Lichaam geworden en door zijn barmhartigheid zijn wij zelf datgene wat wij ontvangen”.
Sermo Denis, 6

“De kracht die door de H. Eucharistie te verstaan wordt gegeven, is de eenheid; dat wil zeggen, nadat wij in het Lichaam van Christus zijn opgenomen en zijn ledematen geworden zijn, zijn wij wat wij ontvangen.”
Sermo 57, 7, 7

H. Leo de Grote, paus 440-461
“Niets anders immers werkt de deelname aan het Lchaam en Bloed van Christus uit, dan dat wij veranderd worden in datgene, wat wij nuttigen; en dat wij Hem, in Wie wij medegestorven, medebegraven en medeverrezen zijn, in alle opzichten in onze geest en in ons vlees dragen, volgens het woord van de Apostel: “Gij zijt immers gestorven en uw leven is met Christus verborgen in God. Maar wanneer Christus, uw Leven verschijnen zal, dan zult gij ook verschijnen in de heerlijkheid te samen met Hem” (Kol 3, 3 e.v.), die met de Vader en de Heilige Geest leeft en heerst in de eeuwen der eeuwen. Amen.
T e x t u e l e  a n a l y s e 
1. Concede nobis omnipotens Deus,
2. ut de perceptis sacramentis, inebriemur atque pascamur,
3. quatenus in id quod sumimus transeamus. 

De oratie bestaat uit een enkele zin, op te splitsen in de aanhefzin met anaklese (aanspreekvorm) omnipotens Deus en de vraag om verhoring in de imperativusvorm (regel 1), gevolgd door een bijzin met de prædicaten inebriemur en pascamur in de coniunctivusvorm, ingeleid door het voegwoord ut, met nadere specifiëring van het gevraagde (r. 2) en afgesloten door een volgende bijzin quatenus … transeamur die de korte afhankelijke bijzin quod sumimus omsluit en het verhoopte effect van de ontvangen Communie verwoordt (r. 3).        

Ad 1
Concede, verleen – prædicaat in de imperativusvorm van concedere, consessi, consessum, 3, dat verlenen, toegeven, toestaan betekent in de taal van de oraties. Het gebruik van dit werkwoord drukt een respectvolle, beleefde houding tegenover God uit en tegelijkertijd een aandringen om te worden ‘verhoord’.
Omnipotens Deus – [o] almachtige God, anaklese in de vocativusvorm van het substantivum  Deus dat congrueert met het adiectivum omnipotens. Omnipotens is een exclusief epitheton voor God.
Nobis, (aan) ons – bijwoordelijke bepaling in de dativusvorm pluralis van nos: dativus commodi (van voordeel)
Ad 2
(ut) … inebriemur, (op)dat wij worden gelaafd – 1e prædicaat in de 1e persoon pluralis præsentis passivi van ebriari, dronken worden, zich laven.
Pascamur, (op)dat wij worden geweid – 2e prædicaat in de 1e persoon pluralis passivi van pascere, pavi, pastum, 3, weiden.
Atque, maar/en ook – coniunctie
De perceptis sacramentis, door/vanuit de ontvangen sacramenten – bijwoordelijke bepaling in twee congruerende ablativusvormen bepaald door het præpositum de (+ ablativus).
Ad 3
Quatenus, op-/zodat, ten einde – bijwoordelijke bepaling
Transeamus, wij kunnen/mogen overgaan – prædicaat in de 1e pers. pluralis coniunctivi vanwege het wenskarakter.
In id quod sumimus, in dat wat wij nuttigen – voorzetselbepaling bestaande uit het præpositum in + acccusativus id gevolgd door een relatieve bijzin met quod als pronomen relativum en sumimus als prædicaat in de 1e persoon pluralis præsantis indicativi vanwege de weergave van een werkelijkheid.

S t i j l f i g u r e n
Gewone congruentieregel: omnipotens Deus (regel 1), perceptis sacramentis (r. 2).
Eind-/klankrijm op – is in perceptis sacramentis (r. 2), op – mur in inebriamur en pascamur (r. 2), op – mus in sumimus en transeamus (r. 3) en op –us in quatenus, sumimus en transeamus (r. 3).
De uitgangen inebriamur en pascamur van het præsens passivi (r. 2) vormen een mooie cohesie, versterkt door de coniunctie atque en anticiperen op het hoogtepunt:  in id quod sumimus transeamus, hetgeen het uiteindelijke doel van het communiceren is.

V o c a b u l a r i  u m
Inebriare, -avi, -atum 1.
Betekent 1. vochtig maken, drenken 2. dronken maken, verzadigen met vocht, bedwelmen 3. zich laven aan.
Nog maar pas geleden zongen we de sequens “Stabat Mater dolorosa” (15 september, Feest O.L.Vrouw van Smarten). In een van de laatste strofen luidt de bede:
“Fac me plagas vulnerari, cruce hac inebriari, et cruore Filii” – Laat zijn wonden mij doorwonden, maak mij dronken van zijn lijden, van zijn kruis en godd’lijk Bloed. Het is een uiting van de liefde tot de gekruisigde Jezus oop hget terrain van de mystiek.
Overigens komt het verbum inebriare slechts eenmaal voor in MR 1962 en wel in deze sequens.
De volheid en overvloed van Gods barmhartigheid wordt als volgt uitgedrukt in Psalm 35 (36), 9-10: “Inebriabuntur ab ubertate domus tuæ, Domine, et torrente voluptatis tuæ potabis eos; quoniam apud te est fons vitæ, et in lumine tuo videbimus lumen” – Het kostelijkst van uw huis gewordt hun (de mensenkinderen) als verkwikking, Gij laaft hen aan de stroom van uwe heerlijkheden. Gij bergt de bron des levens, in úw licht zien wij licht.

Pascere, pavi, pastum 3.
heeft de volgende  betekenissen: 1. weiden, laten weiden, voederen 2. spijzigen, voeden 3. onderhouden 4. In het passivum: a) vreten, grazen b) zich te goed doen, vermeien.
Dit verbum is verwant met de concepten pastor, panis, pabulum en ook met Pales, een oude Italische veldgodin die het vee beschermde en vruchtbaar maakte. De Romeinse dichter Publius Ovidius Naso (43 v. Chr.-17 n. Chr.)  spreekt over  de ‘festa Palilia’ (of enkel Palilia), Palilië, een herdersfeest ter ere van Pales, waarbij het vee door strovuren werd gedreven waarover de herder vervolgens zelf heensprongen. Het werd tevens als de stichtingsdag van Rome gevierd op 21 april.
Palea is stro of graan. Wij kennen het begrip ‘paljas’ of ‘stroman’,  oorspronkelijk een met stro (Lat.: palea: stro) gevulde hansworst uit het Napolitaanse volkstheater. Te vergelijken met Pierrot. Zijn kostuum was rood-blauw-wit. Vandaar ontstonden betekenissen als: 1) Clown 2)  Grapjas 3) Guit 4) Hansworst 5) Harlekijn 6) Opera van Leoncavallo  7) Paillasse 8) Pias, Potsenmaker 9) Snaak 10) Strozak 11) Uilenspiegel enz.
De meesten van ons zullen onmiddellijk dit verbum in verband bengen met dat moment op de kust  van het Meer van Galilea wanneer Jezus Petrus na hem zijn verraad te hebben vergeven zijn bijzondere opdracht geeft: Weid mijn lammeren, weid mijn schapen, “Pasce agnos meos… pasce oves meas… pasce oves meas…” (Jo 21, 15-17).  
Pascendi Dominici Gregis ("het weiden van de kudde des Heren") is de naam van de tiende encycliek van de H. Pius X, die werd gepromulgeerd op 8 september 1907 en die handelt over het modernisme.

Transeo, transire, transivi of – ii, transitum 4.
Intransitief, onovergankelijk betekent het: 1. door…heen gaan 2. overgaan 3. veranderen 4. voorbij gaan, voorbijtrekken en transitief, overgankelijk: 1. over iets gaan, overschrijden 2. klaar komen met 3. overtreffen.
Wanneer je een rivier oversteekt, word je nat en je kleren worden doordrenkt met water. Alles wat geverfd wordt of in een verfstof wordt gedrenkt krijgt een andere tint. Onze ziel is gedrenkt in het trinitaire leven van Vader, Zoon en H. Geest én gemerkt met het merkteken van Christus toen wij  gedoopt warden.  ‘Transi(vi)mus” – wij zijn overgegaan van de oude dood naar het nieuwe leven. 
Met het uitnodigende ‘Transeamus’ begint, zoals bekend, het Latijnse kerstlied ‘Transeamus usque Bethlehem’ dat in rooms-katholieke kerken tijdens de Nachtmis van Kerstmis wordt gezongen. Lange tijd werden tekst en melodie toegeschreven aan de Duitse domkapelmeester Joseph Schnabel (1767-1831), maar dit bleek uiteindelijk alleen te gelden voor het instrumentale deel.
In het Nederlands kennen we het begrip transitie met breed betekenisscala. De grondbetekenis is ‘overgang’.
Quatenus
Dit ietwat vreemd onverbuigbaar adverbium betekent  1. in zover als, tot hoever, zover als, hoelang  2. opdat, zodat. We zullen dit bijwoord terugzien in de Postcommunio van de 22e zondag door het jaar.

Percipio, percepi, perceptum, 3.
De eerste betekenis van dit verbum is inzamelen, innemen, in bezit nemen, oogsten, ontvangen, verkrijgen, nuttigen en vervolgens met extentie:  waarnemen, gewaarworden, bemerken, begrijpen, leren, vernemen, horen. 

Sumo, sumpsi, sumptum – 3,
heeft als grondbetekenis  nemen, pakken, opnemen, aannemen, aanvatten, vatten. In sommige teksten ook “consumeren”, verteren, nuttigen, verorberen (vgl. consumptie / consumptief enz.). In ouder Nederlands taalgebruik betekent “nemen” ook “eten, voedsel tot zich nemen”.

C o m m e n t a a r
De Postcommunio van vandaag doet ons ook denken aan een ander gebed, traditioneel opgenomen in het Missale Romanum (ook in de nieuwste editie MR 2002 op p. 1292) in een reeks devotionele gebeden, bedoeld tot stichting van de priester en als dankzegging na de H. Mis.
Het wordt breed toegeschreven aan de H. Ignatius van Loyola (1491-1556) die het aan het begin van zijn Geestelijke Oefeningen plaatste.  Het gebed werd echter reeds gevonden in een document van 1334 en sommige auteurs veronderstellen dat het misschien afkomstig is van Sint Patrick (Ierland, 7e eeuw).   
Anima Christi, sanctifica me.
Ziel van Christus, heilig mij.
Corpus Christi, salva me.
Lichaam van Christus, red mij.
Sanguis Christi, inebria me.
Bloed van Christus, wil mij laven.
Aqua lateris Christi, lava me.
Water uit de zijde van Christus, was mij.
Passio Christi, conforta me.
Lijden van Christus, sterk mij.
O bone Iesu, exaudi me.
O goede Jezus, verhoor mij.

Intra tua vulnera absconde me.
In uw wonden, verberg mij.
Ne permittas me separari a te.
Laat mij niet van U gescheiden worden.
Ab hoste maligno defende me.
Tegen de boze vijand, bescherm mij.
In hora mortis meae voca me.
In het uur van mijn dood, roep mij.
Et iube me venire ad te,
En laat mij tot U komen
Ut cum Sanctis tuis laudem te
Om met uw Heiligen U te loven
in saecula saeculorum.
In de eeuwen der eeuwen.
Het beeld dat de ziel als het ware in dronkenschap verkeert wanneer zij met God in de Heilige Communie wordt verenigd, is niet nieuw. Wanneer de H. Ambrosius van Milaan, (ca. 340-397), kerkvader en kerkleraar, schrijft over het Hooglied zegt hij: “ Werkelijk, zo dikwijls als gij drinkt [het Bloed van Christus], ontvangt gij de vergeving van uw zonden en wordt gij dronken door de Geest. Want wie dronken wordt van wijn wankelt en struikelt, wie dronken wordt van de Geest is in Christus geworteld. En daarom is dit een uitmuntende dronkenschap, die de nuchterheid van de geest bewerkt (De sacramentis 5, 17).  
De H. Gregorius van Nyssa (c. 334-395), eveneens kerkvader en kerkleraar gebruikt dikwijls een treffende paradoxale beschrijving van de ziel in vereniging met God: “nuchtere dronkenschap”. Waneeer hij het Hooglied becommentarieert,z egt hij: “Dit is ook de betekenis van de bloeiende wingerd (cf 2, 13), waarvan de wijn het hart verblijdt en eens de kelk van wijsheid zal vullen.  Zij zal met een overvloed aan wijn worden aangeboden aan hen die drinken om te genieten van een goede en nuchtere dronkenschap (nephalion methen)” en eveneens: “Elke dronkenschap die maakt dat de geest die overweldigd wordt door de wijn in extase (ekstasis) raakt. Wat het Hooglied derhalve vordert, wordt werkelijkheid door zich te laven aan het goddelijk voedsel en de goddelijke drank van het Evangelie; toen, nu en altijd bewerkt dit voedsel en deze drank een voortdurende verandering (metabole) van een minder goede naar een betere gesteltenis.
Het is duidelijk dat  de “dronkenschap” waarover we spreken, de “nuchtere  dronkenschap” van Gregorius van Nyssa en van Ambrosius van Milaan, niets van doen heeft met alcoholische dronkenschap, die verstand en wil verzwakt die het verschil maken met wilde dieren. Door nuchtere dronkenschap in de Heer, in de Heilige Communie, rijzen de wil en het verstand door de genade boven zichzelf uit voor een nieuw plan.Elke keer dat wij de Heilige Communie ontvangen, kunnen we misschien streven naar nuchtere dronkenschap, een opstijgen boven en uit onszelf  tot een eenheid met Hem die ons door zijn liefde duidelijk maakt wie wij zijn (cf. Gaudium et spes 22). “Ik leef, maar niet meer ikzelf, Christus is het die leeft in mij” (Gal 2, 20).
In de Postcommunio van vandaag horen we de echo van een preek van de H. Leo de Grote, die in 452 zei: “in id quod sumimus transeamus..mogen wij overgaan in dat wat wij nuttigen”. Wij willen worden wat wij ontvangen. Wij verlangen door onze Communie naar zo’n intense  vereniging met Christus dat Hij ons meer en meer kan veranderen in wie Hij is. Het is een krachtige en intieme vereniging die mogelijk wordt door een goede en heilige Communie.  Uit de H. Schrift weten we dat man en vrouw, wanneer zij huwen, “één vlees” worden, maar zij worden echter niet “één geest”. Van de andere kant kan de relatie die de ziel kan hebben met de Eucharistische Heer, de meest uitmuntende Bruidegom, zelfs inniger zijn dan de huwelijksband. “Wie zich echter met de Heer verenigt, is met Hem één geest” (1 Cor 6, 17). 
Dat God ons, onwaardige schepselen, deze wijze van vereniging met Hem heeft aangeboden, moet ons wel in vervoering brengen.