Het
Laatste Avondmaal.
Mozaïek in de S. Apollinare Nuovo,
Ravenna (vóór 529)
Geef dat wij opgaan in Hem die ons voedsel is:
Christus, onze Heer.
I n l e i d i n g
De Postcommunio van deze zondag bidt om de volle
uitwerking van de Heilige Communie. De oratie brengt daarbij de eucharistische
gaven in verband met de tekst van 1 Kor 10, 16: de kelk der zegening die wij
zegenen en het brood dat wij breken. Bij de kelk denkt het gebed aan vers 5 uit
Psalm 23 (Vulgaat): “Calix meus inebrians quam præclarus est”, hoe vloeit mijn
schitterende beker over. Uit deze psalm komt ook het woord weiden (“pascamur”)
dat verwijst naar het beeld van de Goede Herder, die herders én schapen weidt
op grazige weiden en drenkt aan zuivere waterstromen (cf Preek 46, 24-25 van de H. Augustinus Over de
herders in CCL 41, 551-553). Want “Vos grex meus, grex pascuæ meæ vos, et ego
Dominus Deus vester” – Gij zijt mijn kudde, de schapen die Ik weid en Ik ben de
Heer, uw God (Ez 34, 31).
De “overvloeiende kelk” roept opnieuw de gedachten aan
de overvloed aan genade op zoals het Gebed over de gaven van deze zondag het
graag uitdrukt. In feite moet het aan overvloedige genade te danken zijn, wil
het gebed werkelijkheid worden: dat wij in dat, wat wij hebben ontvangen,
worden veranderd. Wanneer we ons goed realiseren wat hier wordt gezegd is het ongehoord,
dat de mens in Christus veranderd kan worden of zelfs in en door Hem delen in de
goddelijke natuur: “Hij [Christus] heeft ons begiftigd met kostbare, verheven
beloften, opdat gij, ontkomen aan het bederf en de zelfzucht van de wereld,
deel zoudt hebben aan de goddelijke natuur” (2 Pe 1, 4). Ook kunnen we denken
aan Paulus’ woord in Romeinen 8, 29:
“Die Hij tevoren heeft gekend, heeft Hij ook tevoren bestemd tot
gelijkvormigheid met het beeld van zijn Zoon.
T e k s t
Missale Romanum [MR] 1970
Concede
nobis omnipotens Deus,
ut
de perceptis sacramentis, inebriemur atque pascamur,
quatenus
in id quod sumimus transeamus.
Altaarmissaal Nederlandse Kerkprovincie
1979
Almachtige
God,
laat
ons in deze Communie kracht en vreugde vinden,
en
geef dat wij opgaan in Hem die ons voedsel is: Christus, onze Heer.
Werkvertaling
Geef
ons, almachtige God,
dat
wij door de ontvangen sacramenten worden gelaafd en gevoed,
op-/zodat
wij overgaan in dat wat wij hebben genuttigd.
L i t u r g i s
c h e a n t e c e d e n t e n
De Postcommunio draagt
sporen van preek 63 van de H. Leo de Grote, paus, gehouden op woensdag in de
Goede Week, 19 maart 452, over het Lijden van de Heer (Sermo 63, 7 – PL
54, 357 of CCL 138A, p. 388).
In MR 1962 is deze oratie niet opgenomen.
G e t u i g e n
i s s e n v a n d e V
a d e r s
H. Augustinus van
Hippo, bisschop en kerkvader 354-430
“Door middel van
brood en kelk heeft Christus ons zijn Lichaam willen toevertrouwen en zijn
Bloed, dat Hij voor ons vergoot tot vergiffenis van de zonden. Hebt gij het
goed ontvangen, dan zijt ge wat ge ontvangen hebt.”
Sermo 227, in die Paschæ
“Omdat het Woord
voor ons heeft geleden, daarom heeft Hij ons in dit Sacrament zijn Lichaam en
Bloed nagelaten wat Hij ook onszelf heeft gemaakt. Want ook wij zijn tot zijn Lichaam geworden
en door zijn barmhartigheid zijn wij zelf datgene wat wij ontvangen”.
Sermo Denis, 6
“De kracht die
door de H. Eucharistie te verstaan wordt gegeven, is de eenheid; dat wil
zeggen, nadat wij in het Lichaam van Christus zijn opgenomen en zijn ledematen
geworden zijn, zijn wij wat wij ontvangen.”
Sermo 57, 7, 7
H. Leo de Grote,
paus 440-461
“Niets anders
immers werkt de deelname aan het Lchaam en Bloed van Christus uit, dan dat wij veranderd
worden in datgene, wat wij nuttigen; en dat wij Hem, in Wie wij medegestorven,
medebegraven en medeverrezen zijn, in alle opzichten in onze geest en in ons
vlees dragen, volgens het woord van de Apostel: “Gij zijt immers gestorven en
uw leven is met Christus verborgen in God. Maar wanneer Christus, uw Leven
verschijnen zal, dan zult gij ook verschijnen in de heerlijkheid te samen met
Hem” (Kol 3, 3 e.v.), die met de Vader en de Heilige Geest leeft en heerst in
de eeuwen der eeuwen. Amen.
T e x t u e l e a n a l y s e
1.
Concede nobis omnipotens Deus,
2.
ut de perceptis sacramentis, inebriemur atque pascamur,
3.
quatenus in id quod sumimus transeamus.
De
oratie bestaat uit een enkele zin, op te splitsen in de aanhefzin met anaklese
(aanspreekvorm) omnipotens Deus en de vraag om verhoring in de imperativusvorm
(regel 1), gevolgd door een bijzin met de prædicaten inebriemur en pascamur in
de coniunctivusvorm, ingeleid door het voegwoord ut, met nadere specifiëring
van het gevraagde (r. 2) en afgesloten door een volgende bijzin quatenus …
transeamur die de korte afhankelijke bijzin quod sumimus omsluit en het
verhoopte effect van de ontvangen Communie verwoordt (r. 3).
Ad
1
Concede,
verleen – prædicaat in de imperativusvorm van concedere, consessi, consessum,
3, dat verlenen, toegeven, toestaan betekent in de taal van de oraties. Het
gebruik van dit werkwoord drukt een respectvolle, beleefde houding tegenover
God uit en tegelijkertijd een aandringen om te worden ‘verhoord’.
Omnipotens
Deus – [o] almachtige God, anaklese in de vocativusvorm van het
substantivum Deus dat congrueert met het
adiectivum omnipotens. Omnipotens is een exclusief epitheton voor God.
Nobis,
(aan) ons – bijwoordelijke bepaling in de dativusvorm pluralis van nos: dativus
commodi (van voordeel)
Ad
2
(ut)
… inebriemur, (op)dat wij worden gelaafd – 1e prædicaat in de 1e
persoon pluralis præsentis passivi van ebriari, dronken worden, zich laven.
Pascamur,
(op)dat wij worden geweid – 2e prædicaat in de 1e persoon
pluralis passivi van pascere, pavi, pastum, 3, weiden.
Atque,
maar/en ook – coniunctie
De
perceptis sacramentis, door/vanuit de ontvangen sacramenten – bijwoordelijke
bepaling in twee congruerende ablativusvormen bepaald door het præpositum de (+
ablativus).
Ad
3
Quatenus,
op-/zodat, ten einde – bijwoordelijke bepaling
Transeamus,
wij kunnen/mogen overgaan – prædicaat in de 1e pers. pluralis
coniunctivi vanwege het wenskarakter.
In
id quod sumimus, in dat wat wij nuttigen – voorzetselbepaling bestaande uit het
præpositum in + acccusativus id gevolgd door een relatieve bijzin met quod als
pronomen relativum en sumimus als prædicaat in de 1e persoon
pluralis præsantis indicativi vanwege de weergave van een werkelijkheid.
S t i j l f i g u r e n
Gewone congruentieregel: omnipotens Deus (regel 1), perceptis
sacramentis (r. 2).
Eind-/klankrijm op – is in perceptis sacramentis (r. 2), op – mur in
inebriamur en pascamur (r. 2), op – mus in sumimus en transeamus (r. 3) en op
–us in quatenus, sumimus en transeamus (r. 3).
De uitgangen inebriamur en pascamur van het præsens passivi (r. 2)
vormen een mooie cohesie, versterkt door de coniunctie atque en anticiperen op
het hoogtepunt: in id quod sumimus transeamus, hetgeen
het uiteindelijke doel van het communiceren is.
V o c a b u l a r i u m
Inebriare, -avi, -atum 1.
Betekent 1. vochtig maken, drenken 2. dronken maken, verzadigen met
vocht, bedwelmen 3. zich laven aan.
Nog maar pas geleden zongen we de sequens “Stabat Mater dolorosa” (15
september, Feest O.L.Vrouw van Smarten). In een van de laatste strofen luidt de
bede:
“Fac me plagas vulnerari, cruce hac inebriari, et cruore Filii” – Laat
zijn wonden mij doorwonden, maak mij dronken van zijn lijden, van zijn kruis en
godd’lijk Bloed. Het is een uiting van de liefde tot de gekruisigde Jezus oop
hget terrain van de mystiek.
Overigens komt het verbum inebriare slechts eenmaal voor in MR 1962 en
wel in deze sequens.
De volheid en overvloed van Gods barmhartigheid wordt als volgt
uitgedrukt in Psalm 35 (36), 9-10: “Inebriabuntur ab ubertate domus tuæ,
Domine, et torrente voluptatis tuæ potabis eos; quoniam apud te est fons vitæ,
et in lumine tuo videbimus lumen” – Het kostelijkst van uw huis gewordt hun (de
mensenkinderen) als verkwikking, Gij laaft hen aan de stroom van uwe
heerlijkheden. Gij bergt de bron des levens, in úw licht zien wij licht.
Pascere, pavi, pastum 3.
heeft de volgende betekenissen:
1. weiden, laten weiden, voederen 2. spijzigen, voeden 3. onderhouden 4. In het
passivum: a) vreten, grazen b) zich te goed doen, vermeien.
Dit verbum is verwant met de concepten pastor, panis, pabulum en ook
met Pales, een oude Italische veldgodin die het vee beschermde en vruchtbaar
maakte. De Romeinse dichter Publius Ovidius Naso (43 v. Chr.-17 n. Chr.) spreekt over de ‘festa Palilia’ (of enkel Palilia),
Palilië, een herdersfeest ter ere van Pales, waarbij het vee door strovuren
werd gedreven waarover de herder vervolgens zelf heensprongen. Het werd tevens
als de stichtingsdag van Rome gevierd op 21 april.
Palea is stro of graan. Wij kennen het begrip ‘paljas’ of ‘stroman’, oorspronkelijk een met stro (Lat.: palea:
stro) gevulde hansworst uit het Napolitaanse volkstheater. Te vergelijken met
Pierrot. Zijn kostuum was rood-blauw-wit. Vandaar ontstonden betekenissen als:
1) Clown 2) Grapjas 3) Guit 4) Hansworst
5) Harlekijn 6) Opera van Leoncavallo 7)
Paillasse 8) Pias, Potsenmaker 9) Snaak 10) Strozak 11) Uilenspiegel enz.
De meesten van ons zullen onmiddellijk dit verbum in verband bengen met
dat moment op de kust van het Meer van
Galilea wanneer Jezus Petrus na hem zijn verraad te hebben vergeven zijn
bijzondere opdracht geeft: Weid mijn lammeren, weid mijn schapen, “Pasce agnos meos… pasce oves meas… pasce oves meas…” (Jo 21,
15-17).
Pascendi Dominici Gregis ("het
weiden van de kudde des Heren") is de naam van de tiende encycliek van de H. Pius X, die werd
gepromulgeerd op 8 september 1907 en die handelt over het modernisme.
Transeo, transire, transivi of – ii, transitum 4.
Intransitief, onovergankelijk betekent het: 1. door…heen gaan 2.
overgaan 3. veranderen 4. voorbij gaan, voorbijtrekken en transitief,
overgankelijk: 1. over iets gaan, overschrijden 2. klaar komen met 3.
overtreffen.
Wanneer je een rivier oversteekt, word je nat en je kleren worden
doordrenkt met water. Alles wat geverfd wordt of in een verfstof wordt gedrenkt
krijgt een andere tint. Onze ziel is gedrenkt in het trinitaire leven van
Vader, Zoon en H. Geest én gemerkt met het merkteken van Christus toen wij gedoopt warden. ‘Transi(vi)mus” – wij zijn overgegaan van de
oude dood naar het nieuwe leven.
Met het uitnodigende ‘Transeamus’ begint, zoals bekend, het Latijnse
kerstlied ‘Transeamus usque Bethlehem’ dat in rooms-katholieke kerken tijdens
de Nachtmis van Kerstmis wordt gezongen. Lange tijd werden tekst en melodie
toegeschreven aan de Duitse domkapelmeester Joseph Schnabel (1767-1831), maar
dit bleek uiteindelijk alleen te gelden voor het instrumentale deel.
In het Nederlands kennen we het begrip
transitie met breed betekenisscala. De grondbetekenis is ‘overgang’.
Quatenus
Dit ietwat vreemd onverbuigbaar adverbium betekent 1. in zover als, tot hoever, zover als,
hoelang 2. opdat, zodat. We zullen dit bijwoord
terugzien in de Postcommunio van de 22e zondag door het jaar.
Percipio, percepi, perceptum, 3.
De eerste betekenis van dit verbum is inzamelen,
innemen, in bezit nemen, oogsten, ontvangen, verkrijgen, nuttigen en vervolgens
met extentie: waarnemen, gewaarworden,
bemerken, begrijpen, leren, vernemen, horen.
Sumo, sumpsi, sumptum – 3,
heeft als grondbetekenis nemen, pakken, opnemen, aannemen, aanvatten,
vatten. In sommige teksten ook “consumeren”, verteren, nuttigen, verorberen
(vgl. consumptie / consumptief enz.). In ouder Nederlands taalgebruik betekent
“nemen” ook “eten, voedsel tot zich nemen”.
C o m m e n t a a r
De Postcommunio van vandaag doet ons ook denken aan een ander gebed,
traditioneel opgenomen in het Missale Romanum (ook in de
nieuwste editie MR 2002 op p. 1292) in een reeks devotionele gebeden, bedoeld
tot stichting van de priester en als dankzegging na de H. Mis.
Het wordt breed toegeschreven aan de H. Ignatius van
Loyola (1491-1556) die het aan het begin van zijn Geestelijke Oefeningen plaatste. Het gebed werd echter reeds gevonden in een
document van 1334 en sommige auteurs veronderstellen dat het misschien
afkomstig is van Sint Patrick (Ierland, 7e eeuw).
Anima
Christi, sanctifica me.
Ziel van Christus, heilig mij.
Corpus Christi, salva me.
Corpus Christi, salva me.
Lichaam van Christus, red mij.
Sanguis Christi, inebria
me.
Bloed van Christus, wil mij laven.
Aqua lateris Christi, lava me.
Aqua lateris Christi, lava me.
Water uit de zijde van Christus, was mij.
Passio Christi, conforta me.
Passio Christi, conforta me.
Lijden van Christus, sterk mij.
O bone Iesu, exaudi me.
O goede Jezus, verhoor mij.
O bone Iesu, exaudi me.
O goede Jezus, verhoor mij.
Intra
tua vulnera absconde me.
In uw wonden, verberg mij.
Ne permittas me separari a te.
Ne permittas me separari a te.
Laat mij niet van U gescheiden worden.
Ab hoste maligno defende me.
Ab hoste maligno defende me.
Tegen de boze vijand, bescherm mij.
In hora mortis meae voca me.
In hora mortis meae voca me.
In het uur van mijn dood, roep mij.
Et iube me venire ad te,
Et iube me venire ad te,
En laat mij tot U komen
Ut cum Sanctis tuis laudem te
Ut cum Sanctis tuis laudem te
Om met uw Heiligen U te loven
in saecula saeculorum.
in saecula saeculorum.
In de eeuwen der eeuwen.
Het beeld dat de ziel als het ware in dronkenschap
verkeert wanneer zij met God in de Heilige Communie wordt verenigd, is niet
nieuw. Wanneer de H. Ambrosius van Milaan, (ca. 340-397), kerkvader en
kerkleraar, schrijft over het Hooglied zegt hij: “ Werkelijk, zo dikwijls als
gij drinkt [het Bloed van Christus], ontvangt gij de vergeving van uw zonden en
wordt gij dronken door de Geest. Want wie dronken wordt van wijn wankelt en
struikelt, wie dronken wordt van de Geest is in Christus geworteld. En daarom
is dit een uitmuntende dronkenschap, die de nuchterheid van de geest bewerkt (De
sacramentis 5, 17).
De H. Gregorius van Nyssa (c. 334-395), eveneens
kerkvader en kerkleraar gebruikt dikwijls een treffende paradoxale beschrijving
van de ziel in vereniging met God: “nuchtere dronkenschap”. Waneeer hij het
Hooglied becommentarieert,z egt hij: “Dit is ook de betekenis van de bloeiende
wingerd (cf 2, 13), waarvan de wijn het hart verblijdt en eens de kelk van
wijsheid zal vullen. Zij zal met een
overvloed aan wijn worden aangeboden aan hen die drinken om te genieten van een
goede en nuchtere dronkenschap (nephalion methen)” en eveneens: “Elke
dronkenschap die maakt dat de geest die overweldigd wordt door de wijn in
extase (ekstasis) raakt. Wat het Hooglied derhalve vordert, wordt werkelijkheid
door zich te laven aan het goddelijk voedsel en de goddelijke drank van het
Evangelie; toen, nu en altijd bewerkt dit voedsel en deze drank een
voortdurende verandering (metabole) van een minder goede naar een betere
gesteltenis.
Het is duidelijk dat
de “dronkenschap” waarover we spreken, de “nuchtere dronkenschap” van Gregorius van Nyssa en van
Ambrosius van Milaan, niets van doen heeft met alcoholische dronkenschap, die
verstand en wil verzwakt die het verschil maken met wilde dieren. Door nuchtere
dronkenschap in de Heer, in de Heilige Communie, rijzen de wil en het verstand
door de genade boven zichzelf uit voor een nieuw plan.Elke keer dat wij de
Heilige Communie ontvangen, kunnen we misschien streven naar nuchtere
dronkenschap, een opstijgen boven en uit onszelf tot een eenheid met Hem die ons door zijn
liefde duidelijk maakt wie wij zijn (cf. Gaudium et spes 22). “Ik
leef, maar niet meer ikzelf, Christus is het die leeft in mij” (Gal 2, 20).
In de Postcommunio van vandaag horen we de echo van
een preek van de H. Leo de Grote, die in 452 zei: “in id quod sumimus
transeamus..mogen wij
overgaan in dat wat wij nuttigen”. Wij willen worden wat wij ontvangen. Wij
verlangen door onze Communie naar zo’n intense
vereniging met Christus dat Hij ons meer en meer kan veranderen in wie
Hij is. Het is een krachtige en intieme vereniging die mogelijk wordt door een
goede en heilige Communie. Uit de H.
Schrift weten we dat man en vrouw, wanneer zij huwen, “één vlees” worden, maar
zij worden echter niet “één geest”. Van de andere kant kan de relatie die de
ziel kan hebben met de Eucharistische Heer, de meest uitmuntende Bruidegom,
zelfs inniger zijn dan de huwelijksband. “Wie zich echter met de Heer verenigt,
is met Hem één geest” (1 Cor 6, 17).
Dat God ons,
onwaardige schepselen, deze wijze van vereniging met Hem heeft aangeboden, moet
ons wel in vervoering brengen.