Ik kom uit een katholiek gezin. Vader, moeder en een broer.
Bij ons werd thuis gebeden en we gingen zeer regelmatig naar de kerk.
Voor mij was het fijn om samen naar de kerk te gaan, maar wat ik wel jammer vond was dat er totaal geen leeftijdgenootjes in de H. Mis waren.
Thuis werd er altijd voor en na tafel gebeden. Geen probleem uiteraard, maar als er vriendjes of vriendinnetjes erbij waren voelde ik mij onzeker, hoe zullen ze reageren? In het begin gegiebel, maar toen ze het eenmaal wisten, was het goed.
Mijn moeder zag ons als een geschenk dat ze van God had gekregen. Zij mocht ons begeleiden en helpen, maar we mochten onze eigen weg kiezen. Ieder met zijn mogelijkheden, als we maar probeerden goed ons best te doen.
Wat mij heel duidelijk is bijgebleven en wat mij later ook hielp om mijn keuze te maken is dat ze eens in een gesprek heeft gezegd (ik was 11 of 12 jaar oud), dat God bij haar op de eerste plaats kwam dan pas mijn broer en ik en mijn vader. Hier schrok ik van, maar het zette mij ook aan het nadenken, welke plaats geef ik God in mijn leven. Mijn moeder kon zich dit gesprek niet meer herinneren. Voor mij is het altijd belangrijk gebleven ook voor de keuzes die ik later ging maken.
Ook toen ik alle protesten te horen kreeg van je: bent veel te jong, je lijkt wel gek, je moet de wereld nog ontdekken en er werd zelfs aangeraden om naar een psychiater te gaan. Dat hield mij niet tegen om op 19 jarige leeftijd in te treden en daar heb ik nu bijna 25 jaar later nog steeds geen spijt van.
De Sacramenten hebben ook een rol gespeeld. Helaas moet ik bekennen dat de eerste H. Communie voor mij geen blijvende herinnering aan die dag heeft achtergelaten. Behalve dat de familie er was. De H. Mis is later wel een grote rol gaan spelen in mijn roeping.
Het Vormsel heeft daarentegen een hele grote indruk nagelaten. Voornamelijk de zalving met Chrisma-olie was voor mij werkelijk een blijvend merkteken. Het was voor mij een echte ommekeer. Ik wilde bij Jezus horen.
Ook de eerste biecht rond mijn dertiende ben ik nooit vergeten. Ik voelde God zeer nabij.
Het bij Jezus willen horen groeide stilaan verder.
Toen we klein waren gingen we vanzelf mee naar de kerk. Toen we ouder werden, was het geen verplichting. Ik kan mij herinneren dat ik een keer niet meewilde, ik voelde mij zogezegd ziek. Achteraf had ik hier veel spijt van, God verdient wel beter dan zo’n flauw excuus.
Toen wij wat ouder waren, ging mijn moeder vaak ook door de week naar de kerk. Soms ging ik mee.
De pastoor-deken had altijd de gewoonte om na de Evangelielezing een kort preekje te houden, ook door de week. Het leek mij net, alsof het voor mij was bedoeld. Ik voelde mij vaak geraakt. Donderdagavond was er ook altijd eucharistische aanbidding, waar ik graag mee naar toeging. Het Adoro te devote werd dan altijd gezongen, dit gezang trof mij diep.
Rond mijn 15de / 16de levensjaar heb ik een moeilijke en zware periode doorgemaakt. Een priester heeft mij hierbij toen zeer goed geholpen. Hij heeft voor mij gebeden en mij zijn zegen gegeven. Hierna kwam de rust terug en ik voelde mij beschermd. God kreeg zijn plaats terug. Vanaf mijn 16de heb ik zeer duidelijk gekozen om als Katholiek te leven. Ik heb een kruisje omgehangen wat ik vanaf toen niet meer heb af gedaan.
Maar wat wilde God nu van mij? Met mijn moeder heb ik vaker over het geloof gesproken en we gingen ook samen naar de geloofscursus. Ook ben ik wel eens naar bisdomdagen geweest voor jongeren, maar dat sprak mij niet zo aan.
Ging ik trouwen of had God andere plannen met mij? Missiezuster misschien? Ik wist het niet!
Ik kwam wel met religieuzen in aanraking, maar dat ik mij daar geroepen voelde, kon ik niet zeggen.
Tijdens een Dolomieten-reis van het bisdom, heb ik voor het eerst met een jonge vrouw over roeping gesproken en over mij twijfels en vragen. Ze kon goed luisteren en dit deed mij goed. Gods grootsheid in de natuur en daar in de bergen samen de Eucharistieviering brachten God heel dichtbij.
Steeds meer ging ik over een religieuze roeping nadenken. Mijn moeder wist dit en zag het aankomen, met mijn vader en broer lag dat anders. Maar, o wee als iemand van buitenaf zich er mee ging bemoeien, dan dacht ik: Dit is iets tussen God en mij.
Op een gegeven moment ben ik naar een mij bekende priester gegaan om te vragen of hij geen klooster wist, waar ik naar toe kon gaan. Hij kende ‘alleen’ Wittem. Hier ben ik naar toe gegaan voor een kennismaking, maar het was duidelijk: dit was het niet.
Een andere priester noemde vervolgens de Kanunnikessen van het H. Graf in Sint Odiliënberg. Nog nooit had ik noch van St. Odiliënberg noch van Kanunnikessen van het Heilig Graf.
Ik belde op en maakte een afspraak.
Hier voelde ik mij thuis komen. De H. Mis die het hoogtepunt van de dag vormde, het Getijdengebed (zelf bad ik vaker uit Gebeden voor elke dag), de aanbidding, maar ook het samen werken.
Het God de eerste plaats geven kwam hier voor mij tot werkelijkheid.
Ondanks het feit dat ik mijn ouders beloofd had mijn opleiding af te maken, wilde ik toch Gods roepstem niet laten wachten en ben ik op korte termijn ingetreden, voordat mijn opleiding was voltooid. Roepingen zijn een geschenk van God, dat wist ik toen ik intrad en dat weet ik nu zo mogelijk nog meer. Iedereen die door God geroepen wordt, wens ik toe dat hij of zij dat onderscheidt en vervolgens Gods roepstem volgt.