zondag 31 oktober 2021

Reeks “Oratio super munera - Gebed over de gaven” 31e zondag per annum / door het jaar En schenk ons in deze Eucharistie uw grote barmhartigheid.

Christus ontvangt brood en wijn voor de H. Eucharistie

En schenk ons in deze Eucharistie uw grote barmhartigheid.

I n l e i d i n g
Een eerste blik op het Gebed over de gaven van deze zondag roept de associatie op met de tekst van de profeet Malachias (1, 11): ‘In omni loco sacrificatur et offertur nomini meo oblatio munda, quia magnum nomen meum in gentibus, dicit Dominus exercituum’- Overal wordt aan mijn Naam een wierookoffer gebracht en een zuivere offergave aangeboden, want groot is mijn Naam onder de volkeren, zegt Jahweh van de legerscharen. Het gebed wijst er dus op dat brood en wijn de ‘zuivere offergave’ worden die God bij monde van de profeet Malachias belooft. Het gaat in dit geval derhalve minder om een gebed tot zuivering.
Voor ons christelijk geloof is er geen enkel oprecht offer waarop God niet met liefde en goedheid antwoordt. Offer en genade zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Desondanks wordt in de oratie om het antwoord van de goddelijke liefde gebeden. Oneindig waardevol was de offergave, het Lichaam en het Bloed van Christus, overvloedige barmhartige genade wordt verhoopt en afgebeden.

T e k s t
Missale Romanum – 1970
Fiat hoc sacrificium, Domine, oblatio tibi munda,
et nobis misericordiæ tuæ sancta largitio.

Altaarmissaal Nederlandse Kerkprovincie – 1979
Heer, aanvaard dit brood en deze wijn als een zuiver offer voor U,
en schenk ons in deze Eucharistie uw grote barmhartigheid.

Werkvertaling
Moge dit offer voor U, Heer een smetteloze offergave worden/zijn
en voor ons een heilige gave van Uw barmhartigheid.

L i t u r g i s c h e   a n t e c e d e n t e n
Het Gebed over de gaven van deze zondag was niet eerder in een van de edities van het Missale Romanum opgenomen, maar is een nieuwe compositie van het Missale Romanum 1970. De brontekst ‘tunc enim et sacrificii munda est oblatio, et misericordiæ sancta largitio’ treffen we aan in  Sermo 91 van de H. Leo de Grote (Migne, 1846, col. 452-453; uitg. Petrus en Hieronymus Ballerini, priesters van Verona). Sermo XIC heeft als onderwerp Over het Vasten van de zevende maand waarmee bedoeld zijn de Quatertemperdagen van september, de zevende maand gerekend vanaf de maand maart, die bij de Romeinen het begin van het nieuwe kalenderjaar markeerde tot aan de Juliaanse kalender  (Julius Cæsar) die het kalenderjaar op 1 januari liet beginnen.
Quatertemperdagen is de Nederlandse transcriptie van Quattuor Tempora, de Vier Jaargetijden. Hiermee werden de woensdag, vrijdag en zaterdag bedoeld van de week waarin de vier jaargetijden begonnen. Bij het begin van ieder der vier jaargetijden (maart, juni, september en december) namen de gelovigen door bidden, vasten en het geven van aalmoezen bijzondere ascetische inspanningen op zich. Tevens waren het dankdagen voor de oogst van elk jaargetijde en brachten de gelovigen bij de offergang de tienden van hun oogst voor het Misoffer, de Kerk en de armen mee, maar het waren ook dagen van geestelijke hernieuwing waarvan de misformulieren (Romein Missaal 1962) getuigen. Tenslotte golden ze ook als voorbereidingstijd op het ontvangen van de H. Wijdingen. De oorsprong van de Quatertemperdagen is niet volledig duidelijk, ze behoren echter tot de oudste gebruiken van de Kerk van Rome (cf A. Adam, Het liturgisch jaar vieren en beleven [oorspr. titel Das Kirchenjahr Mitfeiern, seine Geschichte und seine Bedeutung nach der Liturgieerneuerung, Freiburg 1983] Brepols 1987, 183).

S t r u c t u u r a n a l y s e  e n  s t i j l f i g u r e n
1. Fiat hoc sacrificium, Domine, oblatio tibi munda,
2. et nobis misericordiæ tuæ sancta largitio.

Deze compacte en in mooi Latijn gevatte oratie roept, zoals zo dikwijls, het idee op van de sacra commercia, de heilige uitwisseling, omdat zij een innige wederkerige - ofschoon niet gelijkwaardige – relatie toont tussen God en de mensen, bemiddeld in en door het Eucharistisch Offer. Van de kant van de mens gezien, bidt de Kerk dat haar Offer een ‘oblatio munda’, een zuivere offergave, mag zijn ten overstaan van de Heer; van de kant van God gezien maakt de Heer deze offergave tot een overvloed van goddelijke genade voor hen die dit offer opdragen – ‘nobis misericordiæ tuæ sancta largitio’.
De Kerk offert wat haar is gegeven, de H. Eucharistie; alleen de Heer maakt het Offer mogelijk, aanvaardbaar en overvloedig werkzaam.

Redekundige analyse:
Het Gebed bestaat uit één enkele frase van coniunctief (optatief) karakter, samengesteld uit twee halfzinnen, verbonden door de coniunctie et. Beide halfzinnen hangen van het prædicaat fiat af, in de eerste halfzin gekoppeld aan de prædicatieve bepaling oblatio munda, in de tweede halfzin aan de prædicatieve bepaling misericordiæ tuæ sancta largitio’.

1 Fiat hoc sacrificium, Domine, oblatio tibi munda,
2. et nobis misericordiæ tuæ sancta largitio.

Ad 1
Fiat, hij/zij/het worde – 3e persoon enkelvoud van de coniunctivus præsens van fieri, een lastig verbum waaraan de grammaticaboeken soms een aparte les wijden. Fieri kan de betekenis hebben van worden, zijn; fio is dan ik word, en factus sum: ik ben geworden, bijvoorbeeld: Et homo factus est, en hij is mens geworden. Fieri wordt ook gebruikt als de passieve vorm van facere, maken, en dan betekent het gemaakt worden, tot stand komen.
Hier is fiat als koppelwerkwoord verbonden met  de prædicatieve bepaling oblatio munda.
Hoc sacrificium, dit offer, - subject bij het prædicaat fiat in twee congruerende nominativusvormen.
Domine, [o] Heer, - anaklese in de vocativusvorm van Dominus, mooi geplaatst in het midden van de eerste halfzin.
Tibi, voor / aan U, - bijwoordelijke bepaling in de dativusvorm van het pronomen personale tu (van voordeel: dativus commodi). De eerste van de twee bedes richt zich tot God de Vader opdat Hij de gaven die Hem worden toegewijd zal heiligen door zijn Geest (vgl. Eucharistisch Gebed III).
Oblatio munda, een zuivere/smetteloze offergave – naamwoordelijk deel van het prædicaat in twee congruerende nominativusvormen.
Oblatio munda vormt door de uiteenplaatsing vanwege tibi een hyperbaton.
Ad 2
Fiat vormt ook, evenals het ermee verbonden hoc sacrificium het prædicaat en het subject van de tweede halfzin.
Hier zijn prædicaat en subject verbonden met de prædicatieve bepaling misericordiæ tuæ sancta largitio welk laatstgenoemd zinsdeel is samengesteld uit twee congruerende nominativusvormen nader toegelicht door twee congruerende genitivusvormen misericordiæ tuæ: genitivus explicativus of qualitatis (van hoedanigheid).
Nobis, voor ons, - bijwoordelijke bepaling in de dativusvorm van het pronomen personale nos  (van voordeel: dativus commodi).

Tibi (regel 1) vormt een antithese met nobis (r. 2).
De veelvuldige –i en o-klank vallen op.
Oblatio munda (r.1) vormt een fraaie kruisstelling (chiasme) met sancta largitio: substantivum + adiectivum en adiectivum + substantivum alsook in de klanken van de uitgang o + a en a + o.

V o c a b u l a r i u m
Praktisch alle in deze oratie gebruikte Latijnse termen kwamen reeds aan bod bij de bespreking van de orationes super munera.
Laten we vandaag enkel kijken naar largitio en aanverwante termen.

Largitio, - onis, vr. heeft betekenissen als rijkelijk schenken, mildheid, het verlenen, vrijgevigheid (in het klassieke Latijn vooral verbonden met het oogmerk van omkoperij of om iemands gunst te winnen). Largitio civitatis: het verlenen van burgerrecht. De largitiones  zijn de keizerlijke kas voor geschenken en gratificaties, ook largitiones sacræ, schenkingen voor het algemeen welzijn bv. voor het verplegen van zieke soldaten.
Het begrip largitio komt in het liturgisch Latijn van de collecte- en super munera-oraties door het jaar slechts eenmaal voor: in de oratie van vandaag.
Largitas, -atis, vr., vrijgevigheid, edelmoedigheid, mildheid (hoedanigheid van God), behorend bij het verbum largiri, largitus sum, dep. 4,: rijkelijk meedelen, schenken, geschenken uitdelen.
Verwant met largitas is het substantivum largitor, -oris, bv. Deus omnium largitor bonorum, God, milde Gever van al het goede (Collecta S. Bibianæ, 2 dec. Miss. Rom. 1962), Deus, bonorum largitor, God, Gever van het goede (Sacr. Leonianum 1229). Veelvuldiger dan in de oratietaal komen we dit epitheton van God tegen in de hymnen van het Getijdengebed: bijv. Christe, largitor probitatis, Christus, Schenker van rechtschapenheid (hymne, hebd. II, feria II, ad off. lectionis); Lucis largitor splendide, Schitterende Schenker van het licht (hymne, hebd. II, fer. II, ad laudes).

G e t u i g e n i s  v a n  d e  V a d e r s
In zijn preek De Ieiunio septimi mensis, VI, over het Vasten van de zevende maand, onderstreept paus Leo de Grote [400-461] de noodzaak zowel de ziel als het lichaam aan tucht te onderwerpen en zich vooral te onthouden van elke besmetting met de dwaalleer van scheurmakers zoals Eutyches [378-454, priester-monnik en later archimandriet van Constantinopel] en Nestorius [386-451, Syrisch monnik en van 428-431 patriarch van Constantinopel] betreffende de aanvechting van de twee naturen van Jezus Christus, en de daaruit voortvloeiende theologische consequenties. Hun dwaalleer werd veroordeeld door het Concilie van Chalcedon in 451.
Hier is de Latijnse tekst van het 3e en laatste hoofdstuk van deze preek:
‘Hanc confessionem, dilectissimi, toto corde promentes, impia hæreticorum commenta respuite, ut jejunia vestra et eleemosynæ nullius erroris contagio polluantur; tunc enim et sacrificii munda est oblatio, et misericordiæ sancta largitio, quando ii qui ista dependunt, quod operantur intelligunt. Nam dicente Domino: Nisi manducaveritis carnem Filii hominis, et biberitis ejus sanguinem, non habebitis vitam in vobis (Joan. VI, 54), sic sacræ mensæ communicare debetis, ut nihil prorsus de veritate corporis Chritsti et sanguinis ambigatis. Hoc enim ore sumitur quod fide creditur: et frustra ab illis Amen respondetur, a quibus contra id quod accipitur, disputatur. Dicente autem propheta: Beatus qui intelligit super egenum et pauperem (Ps. XL, 1), illi circa pauperes vestimentorum et ciborum laudabilis distributor est, qui se Christum in indi gentibus et vestire novit et pascere: quoniam ipse sit: Quamdiu fecistis uni ex fratribus meis, mihi fecistis (Matth. XXV, 40). Verus itaque Deus et verus homo, unus est Christus, dives in suis, pauper in nostris, dona accipiens et dona diffundens, particeps mortalium et vivificatio mortuorum: ut in nomine Jesu Christi omne genu flectatur, cœlestium, terrestrium et infernorum; et omnis lingua confiteatur, quia Dominus Jesus Christus in gloria est Dei Patris (Philip. II, 10, 11), vivens et regnans cum sancto Spiritu in sæcula sæculorum. Amen’.
Geliefden, spreek deze belijdenis uit met heel uw hart en verwerp de kwalijke leugens van de scheurmakers; mogen uw vasten en aalmoezen niet worden geïnfecteerd door welke besmetting van dwaling ook, dán is de offerande van ons offer zuiver en zijn onze gaven van barmhartigheid heilig, wanneer zij, die deze voltrekken, begrijpen wat zij doen. Omdat de Heer immers zegt: Als gij niet het Vlees van de Mensenzoon eet en zijn Bloed drinkt zult gij niet het eeuwig leven in u hebben (cf Jo 6, 54), moet gij zo aan de heilige tafel deelnemen dat gij in geen enkel opzicht meer twijfelt aan de waarheid van het Lichaam en Bloed van Christus. Want hier wordt met de mond genuttigd wat met geloof wordt aangenomen: en het is doelloos voor hen die disputeren over wat zij hebben genuttigd met ‘Amen’ te antwoorden. Maar wanneer de profeet zegt: “Gelukkig wie oog heeft voor de nederige en arme” (Ps 41, 1), dan is hij de prijzenswaardige uitdeler van kleding en voedsel onder de armen, die weet dat hij Christus kleedt en voedt in de armen: want Hijzelf zegt immers: “Wat ge gedaan hebt voor een van mijn broeders, hebt ge voor Mij gedaan” (Matt 25, 40). En zo is Christus Eén, waarachtig God en waarachtig Mens, rijk in wat het Zijne is, arm in wat het onze is, gaven aanvaardend en gaven uitdelend, genoot van de sterfelijken en verlevendiging van de doden: opdat in de Naam van Jezus Christus zich alle knie zou buigen, van hemelingen, aardbewoners en hellegeesten, en alle tong belijden tot eer van God de Vader: Jezus Christus is de Heer (Fil 2, 10-11), die leeft en heerst met de Heilige Geest in de eeuwen der eeuwen. Amen.”.
C o m m e n t a a r
Op 6 januari 1996 publiceerde de Romeinse Congregatie voor de Oosterse Kerken een Instructie over de toepassing van de liturgische voorschriften uit het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken, welke Instructie recentelijk verscheen in ‘Liturgische Documentatie’,  nr. 14 (Bijlage bij het Directorium voor de Nederlandse Kerkprovincie) NRL, 2017.
Hoofdstuk XIV bespreekt gewijde plaatsen, handelingen en voorwerpen.
In nr. 101 wordt beknopt, in eenvoudige en klare taal uitgelegd hoe de Oosterse Kerken offers en offergaven beschouwen: enkele regels die ons zicht op de Gebeden over de gaven van het Romeinse Missaal verhelderen.
‘Het aanbieden van offer en offergaven vinden we in de Schrift terug vanaf de eerste dagen van het menselijke leven met de offers van Kain en Abel. Daardoor opent de menselijke persoon zich voor de ontmoeting met God, maar om een offer te brengen dat behaagt, is een zuiver hart nodig in overeenstemming met de regel die voortkomt in heel de heilseconomie. Deze voorwaarde krijgt haar volmaakte voltooiing in het Nieuwe Verbond, wanneer Christus ‘in waarheid’ de eredienst en het offer aanbiedt die God behagen, en wanneer zijn gebaar in zijn Naam wordt herhaald door de apostelen en de Kerk. Calvarië is de enige bron en het hoogtepunt van het Offer, dat tegenwoordig wordt gesteld in de Eucharistische offerande en dat de gelovigen voortdurend voedt’.
(Vervolgens wordt gesproken over de traditie van het gebruik van wierook in de Oosters-Katholieke Kerken).
*
‘Calvarië is de enige bron en het hoogtepunt van het Offer’.
Wanneer wij de H. Eucharistie vieren betekent voor ons de H. Communie, hoe belangrijk zij ook is, welk een ontzagwekkend mysterie zij ook is, iets secundairs met het oog op de H. Mis als zodanig; zij is een wonderbaar en genade schenkend  gevolg, waardoor wij op bijzondere wijze met hetgeen in de H. Mis gebeurt, worden verbonden. Voor ons is het een onmiddellijke en adembenemende waarheid dat hier en in de hele wereld Christus zich, door de dienst van de priester, zich onder de gedaanten van brood en wijn, in een volmaakt Offer aan de hemelse Vader aanbiedt. Wanneer ik waardig en bereid ben, geeft Hij zich aan mij; maar waardig of niet, bereid of niet, Hij geeft zich voor mij, zoals voor alle mensen, zijn broeders. Hij is, zoals in de hemel, ook op aarde onze Hogepriester en vertegenwoordiger bij de Vader.
Iemand die zich verheugt in lichamelijke gezondheid, denkt niet voortdurend erover na, of hij gezond is of niet, evenmin denken christenen die zich in geestelijke gezondheid verheugen er  constant over na of zij verlost zijn of niet. Dat wil niet zeggen dat zij niet verlangen verloste mensen te zijn, ook niet dat het heil van hun ziel hen onverschillig is, maar hun eerste zorg is niet dit, maar iets anders. Hun eerste zorg is dat God waardig wordt geëerd omwille van Zijn eigen heerlijkheid. En als katholieken hebben wij de zekerheid dat dit gebeurt wanneer we een kerk binnen lopen en daar een priester vinden die de H. Mis viert. De priester kan iemand zijn die niet onze hoogste achting geniet en ons niet als een trouw navolger van zijn Meester voorkomt – hoe klein is hun aantal geworden. Nee, maar hij is priester en in hem zien we onzichtbaar de hand van Christus uitgestrekt. Christus is hier, die zich aan de Vader offert, en door Hem drukt  niet deze of gene, maar heel de mensheid, hulpeloos en in stamelende woorden haar aanbidding uit. Het voornaamste is de verheerlijking van God, het Gebed des Heren, Zijn Lichaam dat wordt gebroken; vervolgens kunnen we door de H. Communie het Offer op de meest volmaakte wijze tot ons Offer maken.
Het komt op het H. Misoffer aan!
We hoeven ons niet in te laten met de subtiele uitspraken van theologische vakgeleerden over de exacte betekenis van het Offer, in welk bepaald opzicht de H. Mis een Offer is, op welk concreet moment het Offer wordt voltrokken. Dat is het domein van de theologen. Het is voldoende dat de Kerk ons op het altaar wijst en ons gebiedt neer te knielen.
‘Vóór iedere activiteit, vóór elke planning van onze kant moet de Aanbidding komen, die ons werkelijk vrij maakt en ons de maatstaf voor ons handelen geeft’.

(Uit de Toespraak van paus Benedictus XVI tot de leden van het 4e Nat. Congres van de Katholieke Kerk in Italië, 19 oktober 2006)