Collectegebed 27e
zondag door het jaar II - Tekstanalyse
en commentaar
Vergeef al wat ons geweten verontrust
Missale Romanum – 1970
Omnipotens sempiterne Deus,
qui abundantia pietatis tuæ et merita supplicum excedis et vota,
effunde super nos misericordiam tuam,
ut dimittas quæ conscientia metuit,
et adiicias quod oratio non
præsumit.
Nederlands Altaarmissaal –
1979
Almachtige eeuwige God,
in uw grote goedheid geeft Gij meer dan
ons toekomt, meer dan wij verlangen.
Wij vragen U: bewijs ons uw overvloedige
barmhartigheid:
vergeef al wat ons geweten verontrust
en schenk ons wat wij niet durven vragen.
Werkvertaling
Almachtige eeuwige God,
Die met de overvloed van uw liefde de
verdiensten en wensen van hen die tot U smeken overstijgt,
stort uw barmhartigheid over ons uit
zodat Gij wegneemt wat ons geweten
verontrust
en toevoegt wat ons gebed niet durft
verwachten.
L i t u r g i s
c h e a n t e c e d e n t e n
Met een kleine variant staat het collectegebed van
deze zondag vermeld in het oude Sacramentarium
Gelasianum, 1201 (Vat.Reg.Lat.316; 1e helft 8e eeuw).
In het preconciliaire Missale Romanum
was dit de collecte van de 11e zondag na Pinksteren en werd in de Novus
Ordo Missale Romanum opgenomen
als collecte van de 27e zondag van de Tijd door het Jaar.
S t r u c t u u r
1 Omnipotens sempiterne Deus,
2 qui abundantia
pietatis tuæ et merita supplicum excedis et vota,
3 effunde super
nos misericordiam tuam,
4 ut dimittas quæ
conscientia metuit,
5 et adiicias
quod oratio non præsumit.
Ad 1. Omnipotens sempiterne Deus,
De oratie opent met een drievoudige
vocativus: God wordt aangesproken in zijn hoedanigheid van Almachtige en
Eeuwige, begrippen die verwijzen naar de macht en majesteit van God als
Albeheerser (Omnipotens – Pantokrator). Het adiectivum omnipotens is
samengesteld uit de twee adiectiva omnis en potens (geheel
machtig), het adiectivum sempiterne
uit het adverbium semper (altijd) en het adiectivum æternus (eeuwig).
Ad 2. qui
abundantia pietatis tuæ et merita supplicum excedis et vota,
Betrekkelijk bijzin met een mooie
woordschikking die de hoedanigheden of eigenschappen van God verder illustreert.
qui excedis – gezegde in de aantonende
wijs vanwege mededeling van een feit. Excedere, cessi, cessum betekent:
1. uitgaan 2. te boven gaan, overschrijden 3. te buiten gaan, afwijken. Naast
de vorm excessus (participium perfecti passivi – verleden deelwoord)
bestaat ook het substantivum excessus,-us met de betekenissen zoals boven en
met afleidingen in het Nederlands als exces, excessief. Het gezegde qui…excedis
/die overstijgt, heeft een dubbel object (accusativus) bij zich: merita
en vota / verdiensten en wensen, beide substantieven in het onzijdige
meervoud. Merita wordt gevolgd door de genitivus (possesivus) supplicum
die in het tekstverband ook gedacht moet worden bij vota. De nevenschikkend
voegwoorden et…et onderstrepen
de opsomming.
Abundantia pietatis tuæ - bijwoordelijke bepaling in de
ablativus (causæ) gevolgd door twee genitivi pietatis tuæ als toelichting:
door/met de overvloed van Uw liefde.
Merita – onzijdig meervoud, hier in de accusativus van meritum,
-i, : verdienste, loon, ook verdienstelijke daad. In het Nederlands de
afleiding in de betekenis van verdienstelijke prestaties.
Ad 3. effunde super nos misericordiam
tuam: de hoofdzin in het midden van de
oratie met het verbum: effunde/giet uit, stort uit, in de imperativus
aan de kop, gekoppeld aan de bijwoordelijke bepaling super nos/over ons
en met het object misericordiam tuam in de accusativus.
Ad
4-5. ut dimittas quæ conscientia metuit, et adiicias quod oratio non præsumit.
Finale/consecutieve bijzin, klasssiek
ingeleid door het voegwoord ut dat in de twee nevenschikkende
(nevengeschikte?) zinnen verbonden door de coniunctie et de verba dimittas
en adiicias in de coniucntivus/toevoegende wijs bij zich heeft. De twee
nevengeschikte bijzinnen vormen een tegenstelling ten opzichte van elkaar:
opdat/zodat Gij wegneemt… en [opdat/zodat Gij] toevoegt. De coniunctieve vormen
dimittas en adiicias worden gevolgd door een afhankelijke bijzin met de verba metuit
en præsumit in de indicativus/aantonende wijs die een werkelijkheid
uitdrukt: opdat/zodat Gij wegneemt wat ons geweten vreest (metuit, van metuere,
metui, 3e persoon enkelvoud præsens activi (hij/zij vreest) en ook 3e
persoon enkelvoud van het perfectum activi (hij/zij heeft gevreesd) en toevoegt
waartoe het gebed zich niet verstout.
De laatste zin van het collectegebed is
troostvol: adiicias quod oratio non præsumit..opdat/zodat Gij toevoegt wat ons
gebed niet durft .. of eerder…waarop ons gebed niet anticipeert. Præsumo
betekent ook “voorzien” of “anticiperen
op iets”. Met ons beperkt onderscheidingsvermogen zijn we niet in staat de
eventualiteiten die we in ons leven tegenkomen te zien of er voor te bidden, maar
God overziet en kent ze alle. Hij kan onze vrees voor de zonden die we ons
herinneren milderen en ook de zaken waar we ons bezorgd over maken of waar we
alleen maar naar gissen.
K l e i n v o c a b u l a r i u m
Volgens onze woordenboeken betekent votum een
“plechtige gelofte ten overstaan van godheid afgelegd”. Daarmee betekent het
ook de zaak die wordt beloofd of onder gelofte wordt toegewijd. En in meer
algemene zin “wens, verlangen, bede”. Votum heeft in het religieuze leven ook
de betekenis van “gelofte”, vota sollemnia zijn plechtige geloften en votum
vovere betekent geloften afleggen.
Supplex
is een adiectivum/bijvoeglijk naamwoord, ook zelfstandig gebruikt met de
betekenis “nederige bede of smeekgebed; nederig, onderdanig, dringend
verzoekend, smekeling, suppliant, supplicant: iemand die iets verzoekt”;
afleidingen in het Nederland: supplicatie en suppliek. Deze en andere afgeleide
vormen worden regelmatig gebruikt in de Latijnse oraties zoals het bijwoord suppliciter.
Supplex komt volgens de Lewis & Short Dictionnary van sup-plico,
“de knieën buigen, neerknielen”. Het artikel in
het Franse etymologisch woordenboek van het Latijn door Alfred Ernout en
Antoine Meillet oppert dat supplex
niet komt van plico maar van plecto, “plooien, vouwen, vlechten”. E&M geven ook de mogelijkheid dat
het komt van placo, “verzoenen;
bedaren, kalmeren, tot rust brengen, tot vrede brengen”. De eerstgenoemde
betekenis beschrijft de fysieke houding van de smekeling, de tweede zijn morele
gesteltenis.
Het meer waarschijnlijke plecto geeft meer dezelfde impact als plico. Bij L&S zijn plico en plecto dus synoniemen. De voorstelling die we ons eerder maakten
van een smekeling, eerbiedig voorover gebogen op zijn knieën (geknield of diep
naar de grond gebogen) klopt dus. In de antieke culturen was het dus
gebruikelijk dat de smekeling zijn armen vouwde (plecto) rond (om?) de knieën van degene tot wie hij zijn verzoek
richtte.
De
vorm supplicum in het collectegebed is de zelfstandig gebruikte
genitivus meervoud van het adiectivum supplex, -icis: van hen die [tot U]
smeken.
Commentaar
Het is goed nog even stil te staan
bij het woord “supplex” (smekeling). Op een aantal momenten tijdens de H. Mis wordt
uitdrukkelijke nederigheid c.q. ootmoed van de gelovige gevraagd ten overstaan
van God als zijn Schepper, de Allerhoogste. Nederigheid is een wezenlijk
onderdeel van ieder gezond geestelijk leven. Wij mogen en moeten hem aanbidden
in het besef van onze zondigheid. In de velen nog steeds zeer vertrouwde liturgie
van de klassieke Uitvaart (requiemmis) werd vroeger altijd en nu nog
facultatief de sequentie “Dies Irae” gezongen.
In deze indringende tekst van
de Franciscaan Thomas van Celano (overleden 1270), vooral als die weerklinkt te
midden van zwarte liturgische gewaden (vroeger verplicht nu facultatief en
meestal vervangen door paars), wordt iedere gelovige onontkoombaar
geconfronteerd met het onvermijdelijke oordeel dat “in hora mortis nostrae” - in
het uur van onze dood door de “Rex tremendae majestatis” – “Koning van
huiveringwekkende majesteit” over ons zal worden geveld, “cum vix justus sit securus”
– “wanneer zelfs de rechtvaardige nauwelijks veilig is” (voor dat oordeel). Vele
componisten hebben gegrepen door de tekst deze op een wijze verklankt waarin nederigheid
en huiver doorklinken, bijvoorbeeld Verdi, Mozart en Perosi.
In twee verzen van het Dies Irae
bidden wij:
Confutatis maledictis Moet
gij dan vermaledijden
Flammis acribus addictis in het eeuwig vuur doen lijden.
Voca me cum benedictis Roep tot mij: “Gebenedijden!
Flammis acribus addictis in het eeuwig vuur doen lijden.
Voca me cum benedictis Roep tot mij: “Gebenedijden!
Oro supplex et acclinis Want
ik kom al jammerklagen
Cor contritum quasi cinis 't herte als assen rouw geslagen
Gere curam mei finis. hulpe in mijn doodsstrijd vragen*.
Cor contritum quasi cinis 't herte als assen rouw geslagen
Gere curam mei finis. hulpe in mijn doodsstrijd vragen*.
Het woord “supplex” –
smekeling- wijst op een houding van diep berouw over onze zonden, hetgeen vervolgens
de basis mag zijn voor vreugdevoller en vertrouwvoller gebed. De nederige
houding doordringt ons van de realiteit van onze zonden, Gods belofte om die te
vergeven in de H. Biecht en de vreugde die wij mogen smaken wanneer wij ons onderwerpen
aan Gods plan. God neemt onze zonden weg, maar alleen als wij Hem smeken dat te
doen.
Sommige collectegebeden
behelzen een verwijzing naar het Gebed des Heren, het Onze Vader. Ook in dit
collectegebed lijkt dit het geval. In deze tekst is het gebed (oratio) grammaticaal
het voorwerp van adicio “en schenk ons wat wij niet durven vragen”. Na
het Eucharistisch Gebed in de H. Mis leidt de priester het Onze Vader in met de
tekst: “Aangespoord door een gebod van de Heer en door zijn Goddelijk woord
onderricht, durven wij zeggen” – audemus dicere. Zelf zouden wij nooit
gebeden tot de Vader durven richten als niet de Zoon voor ons de weg al had
geplaveid, waarmee wij zijn opgenomen in diens Mystieke persoonlijkheid als
mede-erfgenaam. Verheven taalgebruik helpt ons te vermijden aanmatigend te zijn
en doet ons, met andere woorden, onze plaats beseffen.
De bewoording van het collectegebed
brengt ons in de juiste gesteldheid. We
zien het beeld van iemand die niet alleen het hoofd buigt, maar die op zijn
knieën neervalt om de dringendheid van zijn verzoek te onderstrepen. Hij richt
zich tot de Almachtige Vader, barmhartig en goed als deze is, met de bede zijn
vrees weg te nemen en hem te geven wat hij niet durft te vragen en waarvan hij
niet eens weet dat hij het aan de Vader zou moeten vragen (non praesumit). Hij
heeft tegelijkertijd de nederigheid van de knielende smekeling, maar ook de
vrijmoedigheid van het kindschap. Hij
durft te vragen wat buiten zijn eigen vermogen ligt, omdat God de Vader zelf
hem tot zijn zoon maakte door de mystieke adoptie. Hij is aangemoedigd om veel aan de Vader te
vragen in vertrouwvol geloof (vergelijk Mc 11:24 en 9:23).
Bidden wij dat wij de H. Mis,
de hoogste sacrale handeling, vieren in de juiste gesteldheid van nederigheid
en vertrouwvol opzien naar de Allerhoogste –tot eer van God en heil van mensen.
*vertaling Guido Gezelle
*vertaling Guido Gezelle