I n l e i d i n g
Het collectegebed vraagt van God groei in
geloof, hoop en liefde en verbindt deze drie goddelijke deugden niet alleen op
een mooie maar ook op een diepzinnige wijze. De liefde moet zich op het object
richten dat God Zelf, die wij beminnen, daartoe aanwijst. Want “wie mijn
geboden onderhoudt die hij heeft ontvangen, hij is het die Mij liefheeft” (Jo 14,21). “Wie mijn geboden heeft
ontvangen en ze onderhoudt” zegt de H.Schrift en de oratie drukt het nog
pregnanter uit: “wie ze bemint”. In deze formulering is samengevat wat de H.
Schrift bedoelt. Wie mijn geboden onderhoudt, bemint Mij. Dat men geboden kan
beminnen, leert het Oude Testament, waar de psalmist zingt: “Daarom heb ik uw
geboden lief, boven goud en edel metaal” (Ps
119,127) en “Als zangen ruisen uw inzettingen mij tegen in het land van mijn
ballingschap” (Ps 119,54). In het
collectebed ligt het vertrouwen besloten dat degene die zo bemint ook zeker kan
zijn van wat hij hoopt en verkrijgt wat God belooft. Wat Hij belooft? “Wie Mij
liefheeft zal door mijn Vader bemind worden en Wij zullen tot hem komen en ons
verblijf bij hem nemen” (Jo
14,21.23). Welk een belofte en welk een waardigheid…
“De beloften van Christus waardig te
worden”, is het voortdurende gebed van de Kerk, die middels een heilige en
innige band – een bruidsrelatie - met God is verbonden. In overeenstemming met
haar roeping op grond van het geloof is dit een gebed om vermeerdering van dit
geloof dat tevens hoop en liefde is; een gebed om het echte geloof van Abraham,
die in volmaakte overgave uit gehoorzaamheid de wil van de Heer volbrengt en
zijn lot onbezorgd in Gods handen legt. “Doe ons beminnen wat Gij beveelt,
opdat wij waardig worden te verkrijgen wat Gij belooft”. Dit gold de blinde uit
het Evangelie van vandaag die van Jezus te horen kreeg: “Ga, uw geloof heeft u
genezen”. Terstond kon hij zien.
Missale Romanum 1970
Omnipotens sempiterne Deus,
da
nobis fidei, spei et caritatis augmentum,
et, ut mereamur assequi quod
promittis,
fac nos amare quod præcipis.
Nederlands Altaarmissaal 1979
Almachtige eeuwige God,
versterk
in ons het geloof, de hoop en de liefde,
en
laat ons van harte doen wat Gij wilt,
om
te mogen ontvangen wat Gij belooft.
Werkvertaling
Almachtige eeuwige God,
geef
ons vermeerdering van geloof, hoop en liefde,
en,
opdat wij verdienen te verkrijgen wat Gij belooft,
doe
ons beminnen wat Gij beveelt.
L i t u r g i s c h e a n t e c e d e n t e n
Het collectegebed van de 13e zondag
na Pinksteren van het preconciliaire Romeinse Missaal heeft in de Novus Ordo
een plaats gekregen in het misformulier van deze zondag. Het is een oude
oratie, met vindplaatsen in het Sacramentarium
van Verona (Leoninianum), 2e
helft 6e eeuw en in het Gelasianum
Vetus, f. 1209, 1e helft 8e eeuw.
S
t r u c t u u r a n a l y s e e n s t i j l
1. Omnipotens sempiterne Deus,
2. da nobis fidei, spei et caritatis
augmentum,
3. et, ut mereamur assequi quod
promittis,
4. fac nos amare quod præcipis.
Ad
1.
Het collectegebed opent met een
drievoudige vocativus, dezelfde aanspreekvorm als in de oraties van de 27e
en 29e zondag per annum. God wordt door de bidder in zijn
soevereiniteit van Majesteit en Albeheerser aangesproken.
Ad
2-4.
De hoofdzin bestaat uit twee delen (regel
2 en 4) gekoppeld door de coniunctie et in regel 3. Beide zinsdelen
worden ingeleid door een gebiedende wijs in de vorm van da en fac.
De eerste hoofdzin opent met de imperativus da – geef, verleen -,
gevolgd door de dativus commodi nobis, geef (aan) ons. Augmentum,
- vermeerdering, groei, toename – staat
als object in de accusativus, waaraan drie genitivusvormen zijn gekoppeld fidei,
spei et caritatis, - van geloof, hoop en liefde (genitivus
explicativus) die de accusativus augmentum nader preciseren.
Het tweede zinsdeel van de opent eveneens
met een imperativus, fac – maak, doe, laat, bewerk, gevolgd door een
a.c.i.-constructie: fac… nos amare– maak dat wij beminnen,
waarbij quod praecipis een relatieve bijzin is in de indicativus
gekoppeld aan de infinitivusvorm amare. Deze relatieve bijzin vervult
tevens de functie van object bij het
beminnen.
Ad
3.
De beide zinsdelen worden onderbroken
door een finale/doelaanwijzende of consecutieve /gevolgaanduidende bijzin in de
coniunctivus: ut mereamur assequi quod promittis
waarbij het zinsdeel quod promittis, in de indicativus, een relatieve bijzin is en tegelijkertijd object
is bij de infinitivus assequi. De inhoud van zin 4 vormt de voorwaarde voor het
verkrijgen van de inhoud van regel 3.
Voor een duidelijker begrip kan regel 3
na regel 4 worden gelezen zoals in de Nederlandse vertaling van het
Altaarmissaal: maak dat wij beminnen wat U beveelt, opdat wij verkrijgen wat U
belooft. Het onderhouden en beminnen van de geboden is de voorwaarde om te
delen in de beloften.
Mooie
stijlfigu(u)r (en) in de woordengroepen quod promittis en quod præcipis:
Gelijksoortig
einde van regel 3 en 4 in de vorm van een relatieve bijzin met aan het einde
van de verba klankrijm. Wanneer men regel 3 en 4 hardop leest wordt het ritme
in deze regels hoorbaar, bekroond door de eindrijm van promittis en
praecipis.
V o c a b u l a r i u m
Het verbum assequor (infinitief:
assequi) betekent hoofdzakelijk “iemand volgen om hem in te halen, volgen,”en
bij uitbreiding “bereiken, verkrijgen, verwerven”.
In de collectegebeden wordt God nu eens
aangesproken met het adiectivum æternus, dan weer met het adiectivum sempiternus.
Het Franse woordenboek van Liturgisch Latijn Blaise/Dumas geeft voor beide
adiectivi de betekenis “eeuwig”, dat is niet “tijdelijk” of: “niet iets wat slechts een tijd duurt”.
Maar in de filosofie en theologie - in de
late Oudheid niet van elkaar te onderscheiden – van de tijd waarin dit
collectegebed werd samengesteld, werd menig denkconcept uitgewerkt in de zin
van tijdoverschrijdend, en de relatie met God binnen de tijd.
Als we willen begrijpen wat deze oude
oratie werkelijk zegt, moeten we æternitas en sempiternitas als
verschillende begrippen opvatten. Ten eerste kan æternitas worden
begrepen als volledig onafhankelijk van de tijd, volledig buiten de tijd. Een
andere benadering is: zonder begin noch einde. Boethius (+ ca 526) (1) vormde
de ideeën van Augustinus over het begrip “tijd” en zag æternitas als het
gelijktijdig bezit van het leven zoals God dit bezit. Sempiternitas, een
term die in het oude Latijn voorkwam maar alleen als synoniem van æternitas,
werd schitterend opnieuw gedefiniëerd door Boethius in de betekenis van het
”eeuwige nu”. Het is “eeuwigdurendheid”.
Misschien noemt iemand van de lezers deze
uitweiding muggenzifterij. Deze commentaren proberen echter de mensen te helpen
begrijpen dat de taal van het liturgisch gebed diep geworteld is in eeuwenlange
overwegingen van de vragen van de mens naar God en de kosmos.
De
woorden zelf zijn kostbare parels, zorgvuldig gewogen en fijn gepolijst,
gedurende eeuwen van generatie tot generatie met liefde doorgegeven om door ons
te worden ontvangen. Elke lettergreep komt tot ons. Iedere verfijnde term wordt
ons vanuit een patrimonium van bijna tweeduizend jaar in feite overhandigd.
C o m m e n t a a r
We
vragen God de Vader om toename van de theologische deugden van geloof, hoop en
liefde, die ons ingestort werden bij het H. Doopsel, met het oog op wat onze
verdienste zal zijn na het doen van Zijn wil.
De Duitse schrijver Josef Pieper (+1997)
beschrijft ons bovennatuurlijke leven en onderscheidt daarin drie
hoofdstromingen. Ten eerste hebben wij enige
kennis van God welke dat, wat wij over Hem natuurlijkerwijze kunnen weten, te
boven gaat omdat Hij het aan ons openbaart (geloof). Ten tweede leven wij met de rustige
verwachting dat wat wij leren en geloven over Gods beloften inderdaad vervuld zal worden
(hoop). Ten derde is er een bevestigend
antwoord van liefde van de God die wij hebben leren kennen door het geloof alsook
door de liefde voor de naaste (naastenliefde).
Natuurlijke
menselijke deugden worden verworven door middel van onderwijs, voortgezette vorming
en discipline. De drie theologische
deugden geloof, hoop en liefde zijn ons gegeven door God. Zij vervolmaken en verheffen al hetgeen
iemand op natuurlijke wijze reeds deugdzaam doet. Beschouwt men de theologische deugden elk
afzonderlijk dan is de liefde de grootste van de drie, gevolgd door hoop en
geloof. Maar ze zijn alle drie nauw met
elkaar verweven. De H.Augustinus (+430)
zegt, "Er is geen liefde zonder hoop, geen hoop zonder liefde, en noch
liefde noch hoop zonder geloof" (Enchiridion
8). Het doel van het deugdzaam leven, is
zoals we kunnen lezen in de Katechismus van de Katholieke Kerk (1803), gelijkvormig
te worden aan God. Het concreet beoefenen van de theologische deugden onthult
in ons het beeld van God en de genade die Hij geeft aan Zijn aangenomen
kinderen. "De beoefening van alle deugden wordt gevoed en geïnspireerd
door de liefde. Deze is de ‘band der volmaaktheid’ (Kol 3, 14)" (CKK 1827).
Deugden moeten worden verworven, uiteraard met persoonlijke inzet en bovennatuurlijk
met Gods hulp. Ze kunnen ook te loor
gaan. Dat is volledig afhankelijk van ons eigen doen. Vandaag bidden wij voor
de vermeerdering van dat wat God ons in het H.Doopsel gaf en waarop wij kunnen
voortbouwen als we in de staat van
genade zijn.
Wij
bidden deze zondag ook om hetgeen God beveelt lief te hebben. In het dagelijkse leven is het aanvaarden en
uitvoeren van door een ander gegeven opdrachten niet altijd aangenaam. Onze wil en passies komen in opstand. Wij
prefereren bevelen te geven boven bevelen te ontvangen. Het is gemakkelijk, van werelds oogpunt uit
gezien, te denken dat degene die opdrachten geeft vrede kan vinden.
Ongetwijfeld verlangt eenieder van ons naar vrede en geluk. Wij verlangen ernaar de middelen te vinden om
deze te bereiken. Wanneer wij ons geluk
aan de door de wereld vervaardigde dingen ophangen, worden we onvermijdelijk
teleurgesteld. Alle gemaakte dingen, met
inbegrip van mensen, kan men verliezen. Ze gaan alle voorbij, ze zijn niet
blijvend, tijdelijk en niet eeuwig. Zelfs
onze meest geliefde echtgenoten, kinderen of vrienden kunnen niet het fundament
zijn voor duurzame vrede. Zelfs de
angst om hen te verliezen vermindert onze vrede in dit leven. God alleen biedt de duurzame vrede die wij
wensen. Omdat Hij alleen eeuwig is en omdat
Hij onveranderlijk en volkomen betrouwbaar is.
We kunnen God niet verliezen, tenzij wijzelf Hem verwerpen. God is het
die over ons geluk moet gaan. Onze vrede
moet aan Hem alleen worden toevertrouwd.
In Zang
III van het Paradijs van Dante’s Goddelijke Komedie is de dichter in de Maan-hemel.
Daar ontmoet hij de ziel van Piccarda.
Dante bevraagt haar over het geluk van de zaligen in de hemel. Hij wil weten of zielen, zelfs in de hemel, op
een of andere manier teleurgesteld kunnen zijn dat ze niet een hogere plaats in
het hemelse rijk hebben. Piccarda antwoordt daarop met een van de meest grootse
zinnen ooit geschreven en of gereciteerd (l. 85):
Want in
zijn Wil alleen is onze vrede;
Hij is de zee, waar alles uit moet monden,
wat God Zelf schiep of wat Natuur ooit werkte.
Wij zijn
allen gemaakt naar Gods beeld en gelijkenis, gemaakt om te handelen zoals God
handelt. Hij openbaart iets van Zijn wil
aan ons. Wanneer we Hem gehoorzamen
handelen wij in overeenkomstig de manier waarop Hij ons schiep en wat Hij met
ons bedoelde. Alle dingen die leven en
bewegen en hun bestaan hebben moeten tot rust komen in God of voor eeuwig in
strijd zijn met zichzelf en de kosmos. De H. Augustinus, van wie de
onvergetelijke uitspraak "ons hart is rusteloos totdat het rust in U"
stamt, beschreef ons en onze liefde als
het werken van de zwaartekracht, die in de gedachte van de antieken een kracht
was in een ding dat naar zijn juiste plaats van evenwicht zoekt te gaan met
betrekking tot alle andere dingen. "Amor meus pondus meum" (Confessiones 13, 9, 10) zei Augustinus,
"Mijn liefde is mijn gewicht" trekkend de onrustige ziel naar God, de
enige Bron van duurzame vrede.
“In
Zijn wil ligt onze vrede. Zijn vrede is
Zijn belofte”.
H. Gregorius van Nazianze in Epistula 131 - AD 382