zondag 24 oktober 2021

Collectegebed 30e zondag door het jaar "Te mogen ontvangen wat Gij belooft"


I n l e i d i n g
Het collectegebed vraagt van God groei in geloof, hoop en liefde en verbindt deze drie goddelijke deugden niet alleen op een mooie maar ook op een diepzinnige wijze. De liefde moet zich op het object richten dat God Zelf, die wij beminnen, daartoe aanwijst. Want “wie mijn geboden onderhoudt die hij heeft ontvangen, hij is het die Mij liefheeft” (Jo 14,21). “Wie mijn geboden heeft ontvangen en ze onderhoudt” zegt de H.Schrift en de oratie drukt het nog pregnanter uit: “wie ze bemint”. In deze formulering is samengevat wat de H. Schrift bedoelt. Wie mijn geboden onderhoudt, bemint Mij. Dat men geboden kan beminnen, leert het Oude Testament, waar de psalmist zingt: “Daarom heb ik uw geboden lief, boven goud en edel metaal” (Ps 119,127) en “Als zangen ruisen uw inzettingen mij tegen in het land van mijn ballingschap” (Ps 119,54). In het collectebed ligt het vertrouwen besloten dat degene die zo bemint ook zeker kan zijn van wat hij hoopt en verkrijgt wat God belooft. Wat Hij belooft? “Wie Mij liefheeft zal door mijn Vader bemind worden en Wij zullen tot hem komen en ons verblijf bij hem nemen” (Jo 14,21.23). Welk een belofte en welk een waardigheid…
“De beloften van Christus waardig te worden”, is het voortdurende gebed van de Kerk, die middels een heilige en innige band – een bruidsrelatie - met God is verbonden. In overeenstemming met haar roeping op grond van het geloof is dit een gebed om vermeerdering van dit geloof dat tevens hoop en liefde is; een gebed om het echte geloof van Abraham, die in volmaakte overgave uit gehoorzaamheid de wil van de Heer volbrengt en zijn lot onbezorgd in Gods handen legt. “Doe ons beminnen wat Gij beveelt, opdat wij waardig worden te verkrijgen wat Gij belooft”. Dit gold de blinde uit het Evangelie van vandaag die van Jezus te horen kreeg: “Ga, uw geloof heeft u genezen”. Terstond kon hij zien.

Missale Romanum 1970
Omnipotens sempiterne Deus, 
da nobis fidei, spei et caritatis augmentum,
et, ut mereamur assequi quod promittis, 
fac nos amare quod præcipis.

Nederlands Altaarmissaal 1979
Almachtige eeuwige God,
versterk in ons het geloof, de hoop en de liefde,
en laat ons van harte doen wat Gij wilt,
om te mogen ontvangen wat Gij belooft.

Werkvertaling
Almachtige eeuwige God,
geef ons vermeerdering van geloof, hoop en liefde,
en, opdat wij verdienen te verkrijgen wat Gij belooft,
doe ons beminnen wat Gij beveelt.

L i t u r g i s c h e  a n t e c e d e n t e n
Het collectegebed van de 13e zondag na Pinksteren van het preconciliaire Romeinse Missaal heeft in de Novus Ordo een plaats gekregen in het misformulier van deze zondag. Het is een oude oratie, met vindplaatsen in het Sacramentarium van Verona (Leoninianum), 2e helft 6e eeuw en in het Gelasianum Vetus, f. 1209, 1e helft 8e eeuw.

S t r u c t u u r a n a l y s e  e n  s t i j l

1. Omnipotens sempiterne Deus, 
2. da nobis fidei, spei et caritatis augmentum,
3. et, ut mereamur assequi quod promittis, 
4. fac nos amare quod præcipis.

Ad 1.
Het collectegebed opent met een drievoudige vocativus, dezelfde aanspreekvorm als in de oraties van de 27e en 29e zondag per annum. God wordt door de bidder in zijn soevereiniteit van Majesteit en Albeheerser aangesproken.

Ad 2-4.
De hoofdzin bestaat uit twee delen (regel 2 en 4) gekoppeld door de coniunctie et in regel 3. Beide zinsdelen worden ingeleid door een gebiedende wijs in de vorm van da en fac. De eerste hoofdzin opent met de imperativus da – geef, verleen -, gevolgd door de dativus commodi nobis, geef (aan) ons. Augmentum, - vermeerdering, groei, toename –  staat als object in de accusativus, waaraan drie genitivusvormen zijn gekoppeld fidei, spei et caritatis, - van geloof, hoop en liefde (genitivus explicativus) die de accusativus augmentum nader preciseren.
Het tweede zinsdeel van de opent eveneens met een imperativus, fac – maak, doe, laat, bewerk, gevolgd door een a.c.i.-constructie: facnos amare– maak dat wij beminnen, waarbij quod praecipis een relatieve bijzin is in de indicativus gekoppeld aan de infinitivusvorm amare. Deze relatieve bijzin vervult tevens de functie van  object bij het beminnen.

Ad 3.
De beide zinsdelen worden onderbroken door een finale/doelaanwijzende of consecutieve /gevolgaanduidende bijzin in de coniunctivus: ut mereamur assequi quod promittis waarbij het zinsdeel quod promittis, in de indicativus, een  relatieve bijzin is en tegelijkertijd object is bij de infinitivus assequi. De inhoud van zin 4 vormt de voorwaarde voor het verkrijgen van de inhoud van regel 3.
Voor een duidelijker begrip kan regel 3 na regel 4 worden gelezen zoals in de Nederlandse vertaling van het Altaarmissaal: maak dat wij beminnen wat U beveelt, opdat wij verkrijgen wat U belooft. Het onderhouden en beminnen van de geboden is de voorwaarde om te delen in de beloften.
Mooie stijlfigu(u)r (en) in de woordengroepen quod promittis  en quod præcipis:
Gelijksoortig einde van regel 3 en 4 in de vorm van een relatieve bijzin met aan het einde van de verba klankrijm. Wanneer men regel 3 en 4 hardop leest wordt het ritme in deze regels hoorbaar, bekroond door de eindrijm van promittis en praecipis.

V o c a b u l a r i u m
Het verbum assequor (infinitief: assequi) betekent hoofdzakelijk “iemand volgen om hem in te halen, volgen,”en bij uitbreiding “bereiken, verkrijgen, verwerven”.
In de collectegebeden wordt God nu eens aangesproken met het adiectivum æternus, dan weer met het adiectivum sempiternus. Het Franse woordenboek van Liturgisch Latijn Blaise/Dumas geeft voor beide adiectivi de betekenis “eeuwig”, dat is niet “tijdelijk” of:  “niet iets wat slechts een tijd duurt”.
Maar in de filosofie en theologie - in de late Oudheid niet van elkaar te onderscheiden – van de tijd waarin dit collectegebed werd samengesteld, werd menig denkconcept uitgewerkt in de zin van tijdoverschrijdend, en de relatie met God binnen de tijd.
Als we willen begrijpen wat deze oude oratie werkelijk zegt, moeten we æternitas en sempiternitas als verschillende begrippen opvatten. Ten eerste kan æternitas worden begrepen als volledig onafhankelijk van de tijd, volledig buiten de tijd. Een andere benadering is: zonder begin noch einde. Boethius (+ ca 526) (1) vormde de ideeën van Augustinus over het begrip “tijd” en zag æternitas als het gelijktijdig bezit van het leven zoals God dit bezit. Sempiternitas, een term die in het oude Latijn voorkwam maar alleen als synoniem van æternitas, werd schitterend opnieuw gedefiniëerd door Boethius in de betekenis van het ”eeuwige nu”. Het is “eeuwigdurendheid”.
Misschien noemt iemand van de lezers deze uitweiding muggenzifterij. Deze commentaren proberen echter de mensen te helpen begrijpen dat de taal van het liturgisch gebed diep geworteld is in eeuwenlange overwegingen van de vragen van de mens naar God en de kosmos.
De woorden zelf zijn kostbare parels, zorgvuldig gewogen en fijn gepolijst, gedurende eeuwen van generatie tot generatie met liefde doorgegeven om door ons te worden ontvangen. Elke lettergreep komt tot ons. Iedere verfijnde term wordt ons vanuit een patrimonium van bijna tweeduizend jaar in feite overhandigd.

C o m m e n t a a r
We vragen God de Vader om toename van de theologische deugden van geloof, hoop en liefde, die ons ingestort werden bij het H. Doopsel, met het oog op wat onze verdienste zal zijn na het doen van Zijn wil.
De Duitse schrijver Josef Pieper (+1997) beschrijft ons bovennatuurlijke leven en onderscheidt daarin drie hoofdstromingen.  Ten eerste hebben wij enige kennis van God welke dat, wat wij over Hem natuurlijkerwijze kunnen weten, te boven gaat omdat Hij het aan ons openbaart (geloof).  Ten tweede leven wij met de rustige verwachting dat wat wij leren en geloven  over Gods beloften inderdaad vervuld zal worden (hoop).  Ten derde is er een bevestigend antwoord van liefde van de God die wij hebben leren kennen door het geloof alsook door de liefde voor de naaste (naastenliefde).
Natuurlijke menselijke deugden worden verworven door middel van onderwijs, voortgezette vorming en discipline.  De drie theologische deugden geloof, hoop en liefde zijn ons gegeven door God.  Zij vervolmaken en verheffen al hetgeen iemand op natuurlijke wijze reeds deugdzaam doet.  Beschouwt men de theologische deugden elk afzonderlijk dan is de liefde de grootste van de drie, gevolgd door hoop en geloof.  Maar ze zijn alle drie nauw met elkaar verweven.  De H.Augustinus (+430) zegt, "Er is geen liefde zonder hoop, geen hoop zonder liefde, en noch liefde noch hoop zonder geloof" (Enchiridion 8).  Het doel van het deugdzaam leven, is zoals we kunnen lezen in de Katechismus van de Katholieke Kerk (1803), gelijkvormig te worden aan God. Het concreet beoefenen van de theologische deugden onthult in ons het beeld van God en de genade die Hij geeft aan Zijn aangenomen kinderen. "De beoefening van alle deugden wordt gevoed en geïnspireerd door de liefde. Deze is de ‘band der volmaaktheid’ (Kol 3, 14)" (CKK 1827).  Deugden moeten worden verworven, uiteraard met persoonlijke inzet en bovennatuurlijk met Gods hulp.  Ze kunnen ook te loor gaan. Dat is volledig afhankelijk van ons eigen doen. Vandaag bidden wij voor de vermeerdering van dat wat God ons in het H.Doopsel gaf en waarop wij kunnen voortbouwen  als we in de staat van genade zijn.
Wij bidden deze zondag ook om hetgeen God beveelt lief te hebben.  In het dagelijkse leven is het aanvaarden en uitvoeren van door een ander gegeven opdrachten niet altijd aangenaam.  Onze wil en passies komen in opstand. Wij prefereren bevelen te geven boven bevelen te ontvangen.  Het is gemakkelijk, van werelds oogpunt uit gezien, te denken dat degene die opdrachten geeft vrede kan vinden. Ongetwijfeld verlangt eenieder van ons naar vrede en geluk.  Wij verlangen ernaar de middelen te vinden om deze te bereiken.  Wanneer wij ons geluk aan de door de wereld vervaardigde dingen ophangen, worden we onvermijdelijk teleurgesteld.  Alle gemaakte dingen, met inbegrip van mensen, kan men verliezen. Ze gaan alle voorbij, ze zijn niet blijvend, tijdelijk en niet eeuwig.  Zelfs onze meest geliefde echtgenoten, kinderen of vrienden kunnen niet het fundament zijn voor duurzame vrede.   Zelfs de angst om hen te verliezen vermindert onze vrede in dit leven.  God alleen biedt de duurzame vrede die wij wensen.  Omdat Hij alleen eeuwig is en omdat Hij onveranderlijk en volkomen betrouwbaar is.  We kunnen God niet verliezen, tenzij wijzelf Hem verwerpen. God is het die over ons geluk moet gaan.  Onze vrede moet aan Hem alleen worden toevertrouwd.
In Zang III van het Paradijs van Dante’s Goddelijke Komedie is de dichter in de Maan-hemel. Daar ontmoet hij de ziel van Piccarda.  Dante bevraagt haar over het geluk van de zaligen in de hemel.  Hij wil weten of zielen, zelfs in de hemel, op een of andere manier teleurgesteld kunnen zijn dat ze niet een hogere plaats in het hemelse rijk hebben. Piccarda antwoordt daarop met een van de meest grootse zinnen ooit geschreven en of gereciteerd (l. 85):
Want in zijn Wil alleen is onze vrede;
Hij is de zee, waar alles uit moet monden,
wat God Zelf schiep of wat Natuur ooit werkte.
Wij zijn allen gemaakt naar Gods beeld en gelijkenis, gemaakt om te handelen zoals God handelt.  Hij openbaart iets van Zijn wil aan ons.  Wanneer we Hem gehoorzamen handelen wij in overeenkomstig de manier waarop Hij ons schiep en wat Hij met ons bedoelde.  Alle dingen die leven en bewegen en hun bestaan hebben moeten tot rust komen in God of voor eeuwig in strijd zijn met zichzelf en de kosmos. De H. Augustinus, van wie de onvergetelijke uitspraak "ons hart is rusteloos totdat het rust in U" stamt,  beschreef ons en onze liefde als het werken van de zwaartekracht, die in de gedachte van de antieken een kracht was in een ding dat naar zijn juiste plaats van evenwicht zoekt te gaan met betrekking tot alle andere dingen.  "Amor meus pondus meum" (Confessiones 13, 9, 10) zei Augustinus, "Mijn liefde is mijn gewicht" trekkend de onrustige ziel naar God, de enige Bron van duurzame vrede.

“In Zijn wil ligt onze vrede.  Zijn vrede is Zijn belofte”.
H. Gregorius van Nazianze in Epistula 131 - AD 382