Christus
ontvangt brood en wijn voor de H. Eucharistie
Gereinigd worden door het Mysterie waarvan wij de dienaar zijn
I
n l e i d i n g
Zoals in vele gebeden over
de gaven wordt ook in dit gebed de zorg voor de zuivering van het hart
indringend uitgedrukt. Wij vragen dat God ons door het Mysterie dat wij bedienen, loutert – en vóór het
Mysterie, zou men in de zin van de heilige handeling mogen toevoegen. In eerste
instantie lijkt het overvloedig dat nog uitdrukkelijk wordt gezegd: “door de
zuiverende kracht van uw genade”. Maar de biddende Kerk is bezorgd: de
gelovigen die de H. Eucharistie meevieren zouden op het einde kunnen denken dat
het de ritus is die de reiniging bewerkt. Nee, het is God persoonlijk, zijn
genadevol werken dat de zonden vergeeft. Zeer kunstvol wordt het wezen van dit
dienen (“servire”) aan het begin van de oratie getypeerd. Het is een “vrije
knechtsdienst”. In het “servire” van de tekst klinkt een “servitus” door, in de
betekenis van “knechtschap”, “slaafsheid”, “onderworpenheid” en
“dienstbaarheid” door. Dat zou echter niet volgens de wil van de Vader zijn,
Gods wil die zijn kinderen heeft vrijgemaakt
door de “geest van aanneming tot zonen”: “De geest die gij ontvangen
hebt, is er niet een van slaafsheid, die u opnieuw vrees zou aanjagen”. We
horen het Sint Augustinus bij de wekelijkse voorlezing van zijn H. Regel
telkens zeggen: “Ga niet als slavinnen
gebukt onder de wet” (Regel VIII,1;
cf Rom 6,14-22), Gij hebt immers een
geest van kindschap ontvangen, die ons doet uitroepen: Abba, Vader!” (Rom 8,15). Om deze vrije dienst – te
leven “als vrije mensen onder de genade” (Regel
VIII,1) - wordt gebeden, zij het ook dat degene die vrij is zich buigt voor de
dienst en zij het dat de knecht zijn dienst verricht in het bewustzijn een vrij
kind van God te zijn.
T e k s t
Missale Romanum – 1970
Tribue nos, Domine, quæsumus, donis tuis libera mente servire,
ut, tua purificante nos gratia,
iisdem quibus famulamur mysteriis emundemur.
Altaarmissaal
Nederlandse Kerkprovincie – 1979
Heer, geef dat wij U in
vrijheid dienen met uw gaven,
opdat wij, door de
zuiverende kracht van uw genade,
door
hetzelfde Mysterie waarvan wij de dienaar zijn, worden gereinigd.
Werkvertaling
Verleen [ons], Heer, vragen wij, dat wij ons met vrij gemoed aan uw
gaven wijden,
opdat wij, terwijl uw genade ons zuivert,
door dezelfde mysteries waaraan wij dienstbaar
zijn, worden gereinigd.
L i t u r g i s c h e
a n t e c e d e n t e n
De oratie is afkomstig uit
het Sacramentarium Leonianum, 146, Verona, Kapittelbibliotheek LXXXV; 2e helft 6e eeuw, een beroemde codex omdat
deze de Rotulus van Ravenna bevat.
De oratio super munera komt
voor als secreta ‘mense Aprilis, XXXVIII
alia missa’.
(Zie: E. Moeller, J.M. Clément en
B. Coppieters ’t Wallant, Corpus Orationum, IX, S-V, Brepols, Turnhout 1996, p. 187, nr. 5916.
In de edities van
het Missale Romanum vóór 1970 wordt de oratie niet aangetroffen.
S t r u c t u u r
a n a l y s e e n s t i j l f i g u r e n
1. Tribue nos, Domine, quæsumus, donis tuis libera mente servire,
2a. ut, 3. tua purificante nos gratia,
2b. iisdem 4. quibus famulamur 2b. mysteriis emundemur.
Redekundig gezien bestaat de
oratie uit één enkele zin, opgebouwd uit
1.
openingszin
met imperativus-prædicaat, adres en eerste bede (tribue … servire) geformuleerd
in een accusativus cum infinitivo-constructie
2.
gevolgd
door een finale/doelaanwijzende resp. consecutieve/gevolghebbende bijzin met
coniunctief optatief karakter ingeleid door het voegwoord ut (ut…emundemur),
3.
onderbroken
door een bijzin met ablativus absolutus-constructie (tua…gratia)
en
met inlassing in de laatste regel van
4.
een
relatieve bijzin (quibus famulamur) in de indicativus – waarbij het pronomen
relativum quibus refereert aan iisdem […] mysteriis (r. 2b) en donis tuis (r.
1), als eerder antecedent.
Ad
1
Tribue,
schenk, verleen, geef, - prædicaat van
de openingszin in de imperativusvorm van het verbum tribuere, -ui, -tum,
3, aan de spits van de oratie, even
verderop klassiek gevolgd door de losse werkwoordsvorm quæsumus, met de dubbele
functie van afzwakking van het gebiedende karakter en toegevoegde waarde van
beter ritmische cursus van de oratie.
Het
prædicaat tribue wordt gevolgd door de accusativus cum infinitivusconstructie
(a.c.i.) nos …servire, dat wij [U] dienen, welke constructie als object bij het
prædicaat dient.
Domine,
[o] Heer, - anaklese in de vocativusvorm van Dominus.
Donis
tuis, met uw gaven, - bijwoordelijke bepaling bij servire bestaande uit twee
congruerende ablativusvormen, ablativus instrumentalis (van middel). Het verbum
servire draagt als object de dativus bij zich. Dat betekent dat donis tuis hoc
loco ook als een dativus pluralis bedoeld kan zijn.
Libera
mente, met vrij gemoed, met vrije geest, uit vrije wil - een volgende bijwoordelijke bepaling in twee
congruerende ablativusvormen: ablativus modi die de wijze uitdrukt met welke
innerlijke gesteldheid wij God met zijn gaven willen dienen óf ablativus
qualitatis, van hoedanigheid. Beide mogelijkheden liggen dicht bijeen. Van het
woordenpaar ‘libera mente’ zijn in de oratietaal verschillende varianten te
vinden, zoals: pura mente, fideli mente, secura mente en devota mente.
In
de openingsregel valt op dat de i-klank sterk aanwezig is.
Ad 2
Finale/doelaanwijzende resp.
consecutieve/gevolghebbende bijzin van coniunctief karakter bepaald door het
voegwoord ut.
Emundemur, op-/zodat wij
worden gereinigd, - prædicaat in de 1e persoon meervoud præsentis passivi van
het verbum emundare, 1, reinigen,
zuiveren. Het præfix e of ex voor verba geeft
dikwijls een meer intensieve betekenis aan het verbum. Hier wil de gebruikte
vorm aanduiden hoe radicaal de H. Eucharistie van zonden zuivert. Dit betreft
uiteraard de dagelijkse zonden, grote zonden of doodzonden is materie voor het
Sacrament van boete en verzoening.
Iisdem…mysteriis,
door dezelfde mysteries, - bijwoordelijke bepaling bij het prædicaat in twee
congruerende ablativusvormen, die het middel of de oorzaak uitdrukken:
ablativus instrumenti resp. causæ. De bij elkaar horende ablativi zijn uiteen
geplaatst en vormen aldus de stijlfiguur hyperbaton.
Iisdem,
met/door dezelfde, ablativus meervoud van het pronomen demonstrativum idem,
eadem, idem, de-, hetzelfde. Mysteriis, door de mysteries/sacramenten,
ablativus meervoud van het substanticum mysterium, ii, onz. De
uiteenplaatsing van iisdem en mysteriis is een hyperbaton.
Ad
3
Bijzin met ablativus absolutus-constructie, samengesteld uit de twee
congruente ablativusvormen tua…gratia, hier in een hyperbaton uiteengeplaatst
gekoppeld aan het participium præsens in de
ablativus en met nos als object van het prædicaat purificante. Twee, ook
inhoudelijk, vergelijkbare constructies worden aangetroffen in de orationes
super munera van de 9e zondag door het jaar: ‘tua purificante nos
gratia’ en de 17e zondag: ‘gratiæ tuæ operante virtute’.
Ad 4
Quibus
famulamur, waaraan wij dienstbaar zijn/die wij dienen -
Famulamur, 1e pers. meervoud
præsentis passivi indicativi van het deponens famulari, famulatus sum. De
indicativusmodus geeft een feitelijke toestand weer.
Evenals bij ‘servire’
(servire alicui) is de dativus, te lezen als ‘object’, dikwijls gekoppeld aan dit verbum. Zie
commentaar hierboven bij ‘donis tuis’.
Quibus, [aan] welke, -
pronomen relativum 3e pers. meervoud onzijdig van qui, quæ, quod refererend
aan iisdem [..] mysteriis (r. 2b) en
donis tuis (r. 1), als eerder antecedenten.
C o m m e n t a a r
De
oratie begint met de bede ‘tribue…servire’. Het tekstelement ‘donis
tuis…servire’ - [U] te dienen met/door
uw gaven – kan hier worden begrepen in de zin van de gaven die tot een passende
manier worden om God te aanbidden.
In de
passage ‘libera…mente’, vrij van geest - vraagt de Kerk dat zij haar werk mag
voltrekken, onbezwaard van wat haar mag hinderen zoals gebrek aan geloof, besef
van eigen zondig- en onwaardigheid te midden van andere verstrooiingen. Het
juiste gebruik van Gods gaven sluit in dat de Kerk de gaven offert in de
Eucharistische gedachtenis van het Offer van Christus Zelf, met onbezwaard
gemoed en onder dankzegging aan God.
De bewoording ‘in vrijheid’ van het Nederlands
Altaarmissaal van 1979 is minder exact omdat vrijheid als zodanig een interne
en externe component heeft: extern wil zeggen: vrij van uitwendige druk, intern
wil zeggen: met onbezwaard gemoed. ‘Libera mente’ betekent dus met onbezwaard gemoed en niet
vrij van uitwendige druk.
Het valt
op dat in het Gebed over de gaven van deze zondag twee termen worden gebruikt
die betrekking hebben op dienstbetoon. In het eerste gedeelte van de oratie is voor
‘servire’ gekozen, terwijl in de bijzin die het verhoopte effect van de
offerande beschrijft, is gekozen voor ‘famulari’. Beide termen verwijzen naar
de relatie tussen God en mens als Meester en knecht, ouder en kind en zelfs van
vriend tot vriend. Het verbum ‘famulari’ lijkt – sterker dan ‘servire’- te
duiden op een meer intieme relatie tussen God en mens die ontstaat in de
Eucharistieviering: wij zijn immers Gods aangenomen kinderen (adoptio). Bij Jo
15, 15 zegt Jezus: ‘Ik noem u
geen dienaars meer, want de dienaar weet niet wat zijn heer doet, maar u heb Ik
vrienden genoemd, want Ik heb u alles meegedeeld wat Ik van de Vader heb
gehoord’.
Een ‘famulus’ is immers geen willekeurige
dienaar, maar een ‘huisdienaar’, die tot de familie behoort.
In de H.
Eucharistie is geen sprake van uitwisseling (‘commercium’) onder gelijken, maar
gaat het om de betrekking met God waarin mensen niet gehouden zijn tot zuivere
serviliteit, maar worden verheven om zich aan de Heer te geven en daar
tegenover God Zelf mogen ontvangen: vgl. de tekstpassage ‘teipsum mereamur acciptere’ in de Oratio
super munera van de 20e zondag door het jaar.
Eveneens
valt op dat in de oratietekst het ‘servire’ wordt getemperd door de frase
‘libera mente’. Deze vrijwilligheid van
dienstbetoon brengt immers het begrip in herinnering dat Sint Irenæus beschrijft
als een gemeenschap van vrije mensen die genereus en van vreugde vervuld hun
aardse bezittingen opgeven en zichzelf in dienst van God stellen (Adversus hæreses, IV, cap. 1, in Sources chrétiennes, 100)).
‘Servire’
is, God dienen.
Het
concept van een man die God als dienaar dient is van Bijbelse oorsprong. In de
Vulgaat zijn de begrippen ‘servire’ en ‘servus’ de gebruikelijke vertalingen
voor δουλεύειν en δούλος τού θεού. Het verbum komt in de oraties in een moreel
religieuze betekenis voor. Gewoonlijk is het object ‘tibi’, bijvoorbeeld:
‘purificatis tibi mentibus servire mereamur’- dat wij [U] met een gezuiverd
hart mogen dienen – (Collecta Maria Lichtmis) en ‘ut tibi a fidelibus tuis digne
et laudabiliter serviatur’, - opdat U door uw gelovigen waardig en loffelijk
worde gediend’ (Collecta 31e zondag door het jaar). Dat deze ‘dienst’ aan God werkelijk een eredienst betekent, wordt passend uitgedrukt door een
oxymoron (stijlfiguur waarbij
twee woorden worden gecombineerd die elkaar in hun letterlijke betekenis
tegenspreken).
Dus we hebben bijvoorbeeld ‘ut…Ecclesia tua
secura tibi serviat libertate’, opdat uw Kerk U in rust en vrijheid mag
dienen (Collecta 2 Om de hulp van de
Heiligen te vragen; MR 1962); ‘libera tibi mente servire’, om U met een vrij
hart te dienen (Secreta, H.Lucas, 18 okt.; MR 1970); ‘liberis tibi mentibus
deserviant’, dat zij U met een vrij hart kunnen dienen (Postcomm. Misformulier
Tegen de heidenen die de Kerk vervolgen, MR 1962) en ‘Deus ..cui servire
regnare est’, U dienen is heersen (Postcomm. Misformulier Voor de vrede, MR
1962).
De voorbeelden hier tonen dat ‘liberis
mentibus’ toch ook wijst op het vrij zijn van uitwendige dwang.
Het werkwoord
‘servire’ is ook gebruikt in een cultische betekenis, verwijzend naar de
liturgische handeling, bijvoorbeeld ‘Protege nos… tuis mysteriis servientes’,
Bescherm ons…die aan uw geheimen deelnemen / die uw geheimen bedienen (Secreta
Misformulier Tegen de vervolgers van de Kerk, MR 1962); ‘ut digne tuis servire
semper altaribus mereamur’, dat wij
waardig de dienst van uw altaren mogen waarnemen (Secreta, Feria VI post Dom.
Passionis, MR 1962) en ‘me…cælestibus mysteriis servire tribuisti’, en mij…hebt
verleend uw heilige geheimen te bedienen (Collecta Misformulier Voor de
priester zelf, MR 1962).
Het begrip ‘gratia’ wordt uitdrukkelijk
genoemd in vier orationes super munera
in de Tijd door het jaar (zondagen IX, XVII,
XXIX, XXXIII), impliciet echter is het begrip in alle orationes aanwezig.
Wat de Kerk doet in de liturgie maar in
feite in haar hele leven en werkzaamheid berust op een voorafgaande gave
daartoe van de kant van God. Genade wordt hier beschouwd als de aan God eigen
liefhebbende vriendelijkheid tegenover de mensen, die vrij, vrijgevig, totaal
onverwacht en onverdiend is.
De voorbereiding en aanbieding van de gaven
voor de H. Eucharistie is een bijzondere manifestatie van Gods genade die in de
orationes super munera op drie
manieren tot uitdrukking wordt gebracht:
·
In
sommige gevallen behelst de oratie expliciet het woord gratia dat staat voor de
bijzondere werkzaamheid van de genade in de Eucharistische viering. Daarin kan
de genade reinigend werken zoals in de oratie van deze zondag.
·
De
werking van de genade kan ook heiligen zijn en voeren tot de eeuwige vreugde:
‘ad gaudia sempiterna perducant’ (Dom. 17 oratio super munera).
·
Het
sterkt de devotie van degenen die de gaven aanbieden om het paasmysterie - het
Lijden, de Dood en de Verrijzenis van de Heer, geactualiseerd in de H.
Eucharistie - te commemoreren: ‘Concede,
quæsumus, Domine, ut oculis tuæ maiestatis munus oblatum…gratiam nobis
devotionis obtineat’, Heer, laat ons door de gaven die wij voor uw
aanschijn hebben opgedragen de genade verkrijgen van devotie (Dom. 33 oratio
super munera).
In deze oraties die toespelingen op de
genade bevatten, bewerkt deze genade allereerst dat de offerande van de gaven
en van de dienstbaarheid van de Kerk voor God aanvaardbaar zijn en door Hem
worden ontvangen én tenslotte tot voordeel strekken van de Kerk.
Het Secreta-gebed
van zondag Quinquagesima en de 3e zondag van de Vasten in MR 1962
wezen – geheel overeenkomstig de liturgische tijd van Voorvasten en Vasten - op
het zuiverende karakter van de offergaven. De tekst luidde dan: ‘Deze offergave
moge ons zuiveren van zonden voor het vieren van het Offer’
De offergave waarvan wordt verwacht dat zij
de zondaar zuivert, kan alleen het Lichaam en Bloed van de Heer zijn. Evenmin
zouden brood en wijn het lichaam en de ziel van de biddenden kunnen heiligen.
‘Het Lichaam van Christus dat wij in de
Communie ontvangen, werd ‘voor ons overgeleverd’, en het Bloed dat wij drinken,
werd ‘vergoten voor velen tot vergeving van de zonden’. Daarom kan de H.
Eucharistie ons niet met Christus verenigen zonder ons ook tegelijk te zuiveren
van bedreven zonden en ons te behoeden voor toekomstige zonden” (Katechismus
Kath. Kerk nr. 1393).
De H. Eucharistie neemt dus onze zonden weg
omdat zij het Offer van Onze Heer Jezus Christus is. Hij betaalde de prijs voor
alle zonden ooit begaan of die ooit zullen worden begaan. Zijn Persoon is de
prijs van onze redding. In het H. Misoffer wordt deze daad van Verlossing
geactualiseerd en erkend als bron van kwijtschelding. Als het sleutelwoord,
Offer, wordt losgelaten, wordt de Waarheid en het Volk van God tekort gedaan,
dat verdient te weten wat de oratie werkelijk zegt.
Bisschop Ambrosius van Milaan [Trier 339 -
Milaan 397) zegt tegen de pasgedoopten bij zijn onderricht over de H.
Eucharistie na het Doopsel: “Telkens wanneer wij Hem ontvangen, verkondigen wij
de Dood van de Heer’ (1 Kor 11,26). Wanneer wij de Dood van de Heer
verkondigen, verkondigen wij ook de vergeving van de zonden. Wanneer zijn Bloed,
telkens als het vergoten wordt, vergoten wordt voor de vergeving van de zonden,
dan moet ik het altijd ontvangen, opdat mijn zonden altijd vergeven worden.
Daar ik altijd zondig, moet ik altijd een redmiddel hebben” (De Sacramentis
4,28).