zaterdag 16 oktober 2021

Reeks “Oratio super munera - Gebed over de gaven” 29e zondag per annum / door het jaar Gereinigd worden door het Mysterie waarvan wij de dienaar zijn


Christus ontvangt brood en wijn voor de H. Eucharistie

Gereinigd worden door het Mysterie waarvan wij de dienaar zijn

I n l e i d i n g
Zoals in vele gebeden over de gaven wordt ook in dit gebed de zorg voor de zuivering van het hart indringend uitgedrukt. Wij vragen dat God ons door het Mysterie dat wij bedienen, loutert – en vóór het Mysterie, zou men in de zin van de heilige handeling mogen toevoegen. In eerste instantie lijkt het overvloedig dat nog uitdrukkelijk wordt gezegd: “door de zuiverende kracht van uw genade”. Maar de biddende Kerk is bezorgd: de gelovigen die de H. Eucharistie meevieren zouden op het einde kunnen denken dat het de ritus is die de reiniging bewerkt. Nee, het is God persoonlijk, zijn genadevol werken dat de zonden vergeeft. Zeer kunstvol wordt het wezen van dit dienen (“servire”) aan het begin van de oratie getypeerd. Het is een “vrije knechtsdienst”. In het “servire” van de tekst klinkt een “servitus” door, in de betekenis van “knechtschap”, “slaafsheid”, “onderworpenheid” en “dienstbaarheid” door. Dat zou echter niet volgens de wil van de Vader zijn, Gods wil die zijn kinderen heeft vrijgemaakt  door de “geest van aanneming tot zonen”: “De geest die gij ontvangen hebt, is er niet een van slaafsheid, die u opnieuw vrees zou aanjagen”. We horen het Sint Augustinus bij de wekelijkse voorlezing van zijn H. Regel telkens zeggen:  “Ga niet als slavinnen gebukt onder de wet” (Regel VIII,1; cf Rom 6,14-22), Gij hebt immers een geest van kindschap ontvangen, die ons doet uitroepen: Abba, Vader!” (Rom 8,15). Om deze vrije dienst – te leven “als vrije mensen onder de genade” (Regel VIII,1) - wordt gebeden, zij het ook dat degene die vrij is zich buigt voor de dienst en zij het dat de knecht zijn dienst verricht in het bewustzijn een vrij kind van God te zijn.

T e k s t
Missale Romanum – 1970
Tribue nos, Domine, quæsumus, donis tuis libera mente servire,
ut, tua purificante nos gratia,
iisdem quibus famulamur mysteriis emundemur.

Altaarmissaal Nederlandse Kerkprovincie – 1979
Heer, geef dat wij U in vrijheid dienen met uw gaven,
opdat wij, door de zuiverende kracht van uw genade,
door hetzelfde Mysterie waarvan wij de dienaar zijn, worden gereinigd.
Werkvertaling
Verleen [ons], Heer, vragen wij, dat wij ons met vrij gemoed aan uw gaven wijden,
opdat wij, terwijl uw genade ons zuivert,
door dezelfde mysteries waaraan wij dienstbaar zijn, worden gereinigd.

L i t u r g i s c h e   a n t e c e d e n t e n
De oratie is afkomstig uit het Sacramentarium Leonianum, 146, Verona, Kapittelbibliotheek LXXXV;  2e helft 6e eeuw, een beroemde codex omdat deze de Rotulus van Ravenna bevat.
De oratio super munera komt voor als secreta  ‘mense Aprilis, XXXVIII alia missa’.
(Zie: E. Moeller, J.M. Clément en B. Coppieters ’t Wallant, Corpus Orationum, IX, S-V,  Brepols, Turnhout 1996, p. 187, nr. 5916.
In de edities van het Missale Romanum vóór 1970 wordt de oratie niet aangetroffen.
S t r u c t u u r a n a l y s e  e n  s t i j l f i g u r e n
1. Tribue nos, Domine, quæsumus, donis tuis libera mente servire,
2a. ut, 3. tua purificante nos gratia,
2b. iisdem 4. quibus famulamur 2b. mysteriis emundemur.

Redekundig gezien bestaat de oratie uit één enkele zin, opgebouwd uit
1.      openingszin met imperativus-prædicaat, adres en eerste bede (tribue … servire) geformuleerd in een accusativus cum infinitivo-constructie
2.     gevolgd door een finale/doelaanwijzende resp. consecutieve/gevolghebbende bijzin met coniunctief optatief karakter ingeleid door het voegwoord ut  (ut…emundemur),
3.     onderbroken door een bijzin met ablativus absolutus-constructie (tua…gratia)
en met inlassing in de laatste regel van
4.     een relatieve bijzin (quibus famulamur) in de indicativus – waarbij het pronomen relativum quibus refereert aan iisdem […] mysteriis (r. 2b) en donis tuis (r. 1), als eerder antecedent.

Ad 1
Tribue, schenk, verleen, geef, -  prædicaat van de openingszin in de imperativusvorm van het verbum tribuere, -ui, -tum, 3,  aan de spits van de oratie, even verderop klassiek gevolgd door de losse werkwoordsvorm quæsumus, met de dubbele functie van afzwakking van het gebiedende karakter en toegevoegde waarde van beter ritmische cursus van de oratie.
Het prædicaat tribue wordt gevolgd door de accusativus cum infinitivusconstructie (a.c.i.) nos …servire, dat wij [U] dienen, welke constructie als object bij het prædicaat dient.
Domine, [o] Heer, - anaklese in de vocativusvorm van Dominus.
Donis tuis, met uw gaven, - bijwoordelijke bepaling bij servire bestaande uit twee congruerende ablativusvormen, ablativus instrumentalis (van middel). Het verbum servire draagt als object de dativus bij zich. Dat betekent dat donis tuis hoc loco ook als een dativus pluralis bedoeld kan zijn.
Libera mente, met vrij gemoed, met vrije geest, uit vrije wil  - een volgende bijwoordelijke bepaling in twee congruerende ablativusvormen: ablativus modi die de wijze uitdrukt met welke innerlijke gesteldheid wij God met zijn gaven willen dienen óf ablativus qualitatis, van hoedanigheid. Beide mogelijkheden liggen dicht bijeen. Van het woordenpaar ‘libera mente’ zijn in de oratietaal verschillende varianten te vinden, zoals: pura mente, fideli mente, secura mente en devota mente.
In de openingsregel valt op dat de i-klank sterk aanwezig is.

Ad 2
Finale/doelaanwijzende resp. consecutieve/gevolghebbende bijzin van coniunctief karakter bepaald door het voegwoord ut.
Emundemur, op-/zodat wij worden gereinigd, - prædicaat in de 1e persoon meervoud præsentis passivi van het verbum emundare,  1, reinigen, zuiveren. Het præfix e of ex voor verba geeft dikwijls een meer intensieve betekenis aan het verbum. Hier wil de gebruikte vorm aanduiden hoe radicaal de H. Eucharistie van zonden zuivert. Dit betreft uiteraard de dagelijkse zonden, grote zonden of doodzonden is materie voor het Sacrament van boete en verzoening.
Iisdem…mysteriis, door dezelfde mysteries, - bijwoordelijke bepaling bij het prædicaat in twee congruerende ablativusvormen, die het middel of de oorzaak uitdrukken: ablativus instrumenti resp. causæ. De bij elkaar horende ablativi zijn uiteen geplaatst en vormen aldus de stijlfiguur hyperbaton.
Iisdem, met/door dezelfde, ablativus meervoud van het pronomen demonstrativum idem, eadem, idem, de-, hetzelfde. Mysteriis, door de mysteries/sacramenten, ablativus meervoud van het substanticum mysterium, ii, onz. De uiteenplaatsing van iisdem en mysteriis is een hyperbaton.

Ad 3
Bijzin met ablativus absolutus-constructie, samengesteld uit de twee congruente ablativusvormen tua…gratia, hier in een hyperbaton uiteengeplaatst gekoppeld aan het participium præsens in de ablativus en met nos als object van het prædicaat purificante. Twee, ook inhoudelijk, vergelijkbare constructies worden aangetroffen in de orationes super munera van de 9e zondag door het jaar: ‘tua purificante nos gratia’ en de 17e zondag: ‘gratiæ tuæ operante virtute’.

Ad 4
Quibus famulamur, waaraan wij dienstbaar zijn/die wij dienen -
Famulamur, 1e pers. meervoud præsentis passivi indicativi van het deponens famulari, famulatus sum. De indicativusmodus geeft een feitelijke toestand weer.
Evenals bij ‘servire’ (servire alicui) is de dativus, te lezen als ‘object’,  dikwijls gekoppeld aan dit verbum. Zie commentaar hierboven bij ‘donis tuis’.
Quibus, [aan] welke, - pronomen relativum 3e pers. meervoud onzijdig van qui, quæ, quod refererend aan  iisdem [..] mysteriis (r. 2b) en donis tuis (r. 1), als eerder antecedenten.

C o m m e n t a a r
De oratie begint met de bede ‘tribue…servire’. Het tekstelement ‘donis tuis…servire’  - [U] te dienen met/door uw gaven – kan hier worden begrepen in de zin van de gaven die tot een passende manier worden om God te aanbidden.
In de passage ‘libera…mente’, vrij van geest - vraagt de Kerk dat zij haar werk mag voltrekken, onbezwaard van wat haar mag hinderen zoals gebrek aan geloof, besef van eigen zondig- en onwaardigheid te midden van andere verstrooiingen. Het juiste gebruik van Gods gaven sluit in dat de Kerk de gaven offert in de Eucharistische gedachtenis van het Offer van Christus Zelf, met onbezwaard gemoed en onder dankzegging aan God.
De bewoording ‘in vrijheid’ van het Nederlands Altaarmissaal van 1979 is minder exact omdat vrijheid als zodanig een interne en externe component heeft: extern wil zeggen: vrij van uitwendige druk, intern wil zeggen: met onbezwaard gemoed. ‘Libera mente’  betekent dus met onbezwaard gemoed en niet vrij van uitwendige druk.
Het valt op dat in het Gebed over de gaven van deze zondag twee termen worden gebruikt die betrekking hebben op dienstbetoon. In het eerste gedeelte van de oratie is voor ‘servire’ gekozen, terwijl in de bijzin die het verhoopte effect van de offerande beschrijft, is gekozen voor ‘famulari’. Beide termen verwijzen naar de relatie tussen God en mens als Meester en knecht, ouder en kind en zelfs van vriend tot vriend. Het verbum ‘famulari’ lijkt – sterker dan ‘servire’- te duiden op een meer intieme relatie tussen God en mens die ontstaat in de Eucharistieviering: wij zijn immers Gods aangenomen kinderen (adoptio). Bij Jo 15, 15 zegt Jezus: ‘Ik noem u geen dienaars meer, want de dienaar weet niet wat zijn heer doet, maar u heb Ik vrienden genoemd, want Ik heb u alles meegedeeld wat Ik van de Vader heb gehoord’.
Een ‘famulus’ is immers geen willekeurige dienaar, maar een ‘huisdienaar’, die tot de familie behoort.
In de H. Eucharistie is geen sprake van uitwisseling (‘commercium’) onder gelijken, maar gaat het om de betrekking met God waarin mensen niet gehouden zijn tot zuivere serviliteit, maar worden verheven om zich aan de Heer te geven en daar tegenover God Zelf mogen ontvangen: vgl. de tekstpassage  ‘teipsum mereamur acciptere’ in de Oratio super munera van de 20e zondag door het jaar.
Eveneens valt op dat in de oratietekst het ‘servire’ wordt getemperd door de frase ‘libera mente’.  Deze vrijwilligheid van dienstbetoon brengt immers het begrip in herinnering dat Sint Irenæus beschrijft als een gemeenschap van vrije mensen die genereus en van vreugde vervuld hun aardse bezittingen opgeven en zichzelf in dienst van God stellen (Adversus hæreses, IV, cap. 1, in Sources chrétiennes, 100)).
‘Servire’ is, God dienen.
Het concept van een man die God als dienaar dient is van Bijbelse oorsprong. In de Vulgaat zijn de begrippen ‘servire’ en ‘servus’ de gebruikelijke vertalingen voor δουλεύειν en δούλος τού θεού. Het verbum komt in de oraties in een moreel religieuze betekenis voor. Gewoonlijk is het object ‘tibi’, bijvoorbeeld: ‘purificatis tibi mentibus servire mereamur’- dat wij [U] met een gezuiverd hart mogen dienen – (Collecta Maria Lichtmis) en ‘ut tibi a fidelibus tuis digne et laudabiliter serviatur’, - opdat U door uw gelovigen waardig en loffelijk worde gediend’ (Collecta 31e zondag door het jaar). Dat deze  ‘dienst’ aan God werkelijk een eredienst  betekent, wordt passend uitgedrukt door een oxymoron (stijlfiguur waarbij twee woorden worden gecombineerd die elkaar in hun letterlijke betekenis tegenspreken).
Dus we hebben bijvoorbeeld ‘ut…Ecclesia tua secura tibi serviat libertate’, opdat uw Kerk U in rust en vrijheid mag dienen  (Collecta 2 Om de hulp van de Heiligen te vragen; MR 1962); ‘libera tibi mente servire’, om U met een vrij hart te dienen (Secreta, H.Lucas, 18 okt.; MR 1970); ‘liberis tibi mentibus deserviant’, dat zij U met een vrij hart kunnen dienen (Postcomm. Misformulier Tegen de heidenen die de Kerk vervolgen, MR 1962) en ‘Deus ..cui servire regnare est’, U dienen is heersen (Postcomm. Misformulier Voor de vrede, MR 1962).
De voorbeelden hier tonen dat ‘liberis mentibus’ toch ook wijst op het vrij zijn van uitwendige dwang.
Het werkwoord ‘servire’ is ook gebruikt in een cultische betekenis, verwijzend naar de liturgische handeling, bijvoorbeeld ‘Protege nos… tuis mysteriis servientes’, Bescherm ons…die aan uw geheimen deelnemen / die uw geheimen bedienen (Secreta Misformulier Tegen de vervolgers van de Kerk, MR 1962); ‘ut digne tuis servire semper altaribus mereamur’,  dat wij waardig de dienst van uw altaren mogen waarnemen (Secreta, Feria VI post Dom. Passionis, MR 1962) en ‘me…cælestibus mysteriis servire tribuisti’, en mij…hebt verleend uw heilige geheimen te bedienen (Collecta Misformulier Voor de priester zelf, MR 1962).
Het begrip ‘gratia’ wordt uitdrukkelijk genoemd in vier orationes super munera in de Tijd door het jaar (zondagen IX, XVII,  XXIX, XXXIII), impliciet echter is het begrip in alle orationes aanwezig.
Wat de Kerk doet in de liturgie maar in feite in haar hele leven en werkzaamheid berust op een voorafgaande gave daartoe van de kant van God. Genade wordt hier beschouwd als de aan God eigen liefhebbende vriendelijkheid tegenover de mensen, die vrij, vrijgevig, totaal onverwacht en onverdiend is.
De voorbereiding en aanbieding van de gaven voor de H. Eucharistie is een bijzondere manifestatie van Gods genade die in de orationes super munera op drie manieren tot uitdrukking wordt gebracht:
·        In sommige gevallen behelst de oratie expliciet het woord gratia dat staat voor de bijzondere werkzaamheid van de genade in de Eucharistische viering. Daarin kan de genade reinigend werken zoals in de oratie van deze zondag.
·        De werking van de genade kan ook heiligen zijn en voeren tot de eeuwige vreugde: ‘ad gaudia sempiterna perducant’ (Dom. 17 oratio super munera).
·        Het sterkt de devotie van degenen die de gaven aanbieden om het paasmysterie - het Lijden, de Dood en de Verrijzenis van de Heer, geactualiseerd in de H. Eucharistie - te commemoreren: ‘Concede, quæsumus, Domine, ut oculis tuæ maiestatis munus oblatum…gratiam nobis devotionis obtineat’, Heer, laat ons door de gaven die wij voor uw aanschijn hebben opgedragen de genade verkrijgen van devotie (Dom. 33 oratio super munera).
In deze oraties die toespelingen op de genade bevatten, bewerkt deze genade allereerst dat de offerande van de gaven en van de dienstbaarheid van de Kerk voor God aanvaardbaar zijn en door Hem worden ontvangen én tenslotte tot voordeel strekken van de Kerk.

Het Secreta-gebed van zondag Quinquagesima en de 3e zondag van de Vasten in MR 1962 wezen – geheel overeenkomstig de liturgische tijd van Voorvasten en Vasten - op het zuiverende karakter van de offergaven. De tekst luidde dan: ‘Deze offergave moge ons zuiveren van zonden voor het vieren van het Offer’
De offergave waarvan wordt verwacht dat zij de zondaar zuivert, kan alleen het Lichaam en Bloed van de Heer zijn. Evenmin zouden brood en wijn het lichaam en de ziel van de biddenden kunnen heiligen.
‘Het Lichaam van Christus dat wij in de Communie ontvangen, werd ‘voor ons overgeleverd’, en het Bloed dat wij drinken, werd ‘vergoten voor velen tot vergeving van de zonden’. Daarom kan de H. Eucharistie ons niet met Christus verenigen zonder ons ook tegelijk te zuiveren van bedreven zonden en ons te behoeden voor toekomstige zonden” (Katechismus Kath. Kerk nr. 1393).
De H. Eucharistie neemt dus onze zonden weg omdat zij het Offer van Onze Heer Jezus Christus is. Hij betaalde de prijs voor alle zonden ooit begaan of die ooit zullen worden begaan. Zijn Persoon is de prijs van onze redding. In het H. Misoffer wordt deze daad van Verlossing geactualiseerd en erkend als bron van kwijtschelding. Als het sleutelwoord, Offer, wordt losgelaten, wordt de Waarheid en het Volk van God tekort gedaan, dat verdient te weten wat de oratie werkelijk zegt.
Bisschop Ambrosius van Milaan [Trier 339 - Milaan 397) zegt tegen de pasgedoopten bij zijn onderricht over de H. Eucharistie na het Doopsel: “Telkens wanneer wij Hem ontvangen, verkondigen wij de Dood van de Heer’ (1 Kor 11,26). Wanneer wij de Dood van de Heer verkondigen, verkondigen wij ook de vergeving van de zonden. Wanneer zijn Bloed, telkens als het vergoten wordt, vergoten wordt voor de vergeving van de zonden, dan moet ik het altijd ontvangen, opdat mijn zonden altijd vergeven worden. Daar ik altijd zondig, moet ik altijd een redmiddel hebben” (De Sacramentis 4,28).