Missale Romanum - 1970
Tua nos, quæsumus, Domine, gratia semper et præveniat et sequatur,
ac bonis operibus iugiter præstet esse
intentos.
Nederlands
Altaarmissaal – 1979
Heer wij bidden U: laat uw
genade ons altijd voorafgaan en begeleiden,
zodat wij er voortdurend op bedacht zijn
het goede te doen.
Werkvertaling
Moge uw genade, [zo] bidden
wij U, Heer, [ons] altijd voorafgaan en volgen,
en ook geven dat wij ons voortdurend
toeleggen op goede werken.
C o m m e n t a a
r
Als we van iemand
zeggen dat hij of zij zeer voorkomend is, betekent dat een groot compliment.
Personen die voorkomend (*) zijn, hebben een bijzonder gevoelige opmerkzaamheid
voor de behoeften en wezen van hun medemensen. Ze merken op wat de ander nodig
heeft en helpen hem op voorkomende wijze.
Het collectegebed
van deze zondag schrijft God toe dat Hij ons met zijn genade vooraf gaat en
volgt.
Een ander
kerkelijk gebed dat vóór conferenties en bijeenkomsten graag wordt gebruikt (Gotteslob 520,2), preciseert de
voorkomendheid van God nog iets meer: God laat uw genade aan ons handelen
vooraf gaan en wil het begeleiden, opdat
ons denken en doen bij U mogen beginnen en door U worden voltooid”.
Wat gebeurt
eigenlijk in het diepst van ons hart wanneer wij goede gedachten hebben,
welwillend zijn en tenslotte goed handelen? Zijn wij dat eenvoudig zelf en
alleen? Speelt daar niet ook een ander mee? Meestal is de oorsprong van ons
denken, willen en handelen voor ons zelf duister. Bij tijd en wijle echter
hebben we duidelijk de indruk: deze gedachte is mij ‘ingegeven’ en die impuls
heb ik niet van mijzelf. Op die momenten kunnen we ons bewust worden dat God
met zijn genade ons vooraf gaat, ons vóór is, wat veel vaker gebeurt dan wij
normaliter merken. Zijn genade is zo direct dat wij deze amper herkennen,
ofschoon wij toch van deze genade leven. Overigens zien we meestal slechts
achteraf dat het de genade van God is die ons de impuls tot het goede gaf
.
Uit ervaring
kennen we echter ook het tegendeel. Uit ons innerlijk kunnen slechte gedachten,
verkeerde wensen en kwaadaardige impulsen opduiken. Paulus spreekt in deze
context van de macht van de zonde, die in de wereld is en elke mens belast (Rom 7, 7-25). Ook Jezus zie dat zeer
realistisch: “Want uit het binnenste, uit het hart van de mensen, komen boze
gedachten, ontucht, diefstal, moord, echtbreuk, hebzucht, kwaadaardigheid,
bedrog, losbandigheid, afgunst, godslastering, trots, lichtzinnigheid” (Mk 7, 21-22).
In de Catechismus wordt deze menselijke ervaring als door de erfzonde gegeven
neiging tot het kwaad geduid, waarvan geen enkel mens vrij is.
Geen enkel mens?
Toch wel, één mens, afgezien van Jezus Zelf, is nooit door de gevolgen van deze
oerschuld beroerd: Maria, de Moeder van Jezus. Aan haar wordt op heel
bijzondere wijze duidelijk, hoe voorkomend genade kan zijn. Want God heeft haar
met het oog op de verlossende dood van Christus reeds vanaf het eerste ogenblik
van haar bestaan voor elke zonde bewaard, voorkomend in de meest ware zin van
het woord.
De voorkomende God
werkt echter niet alleen in Maria. Zeer zeker deed zij dat bij haar op unieke
wijze. Op een andere wijze geldt zij dat
voor alle mensen. Zij was en is werkzaam door heel de geschiedenis van de
mensen heen, teruggaand tot “Adam en Eva” en voorwaarts tot de laatste mens die
op de “jongste dag” wordt geboren. Dit algemene aspect heeft de genade met de
last van de erfzonde gemeen: “Al zijn door de fout van die éne allen gestorven,
Gods genade, zijn gift bestaande in de genade van de ene mens Jezus Christus ,
is nog veel overvloediger over allen neergedaald (Rom 5, 15).
Het is troostvol
te mogen geloven dat Gods genade op deze algemene wijze voorkomend is en alle
mensen geldt: vanaf de neanderthaler tot de mensen van nu en ook de komende
generaties. Alle mensen worden
beroerd en aangesproken, ook wanneer ij nog niet van het Evangelie hebben
gehoord en de Verlosser nog niet kennen. Of en hoe zich Gods voorkomende genade
in concurrentie met de macht van de zonde doorzet, is een andere vraag waarover
iedere mens zelf mede beslist.
Al onze goede
initiatieven komen van God. Als wij de intentie hebben deze te aanvaarden en
met Hem samen te werken, zal Hij ze voltooien. Zijn genade gaat ons vooraf en volgt
ons. Onze goede werken hebben verdienste voor de hemel, omdat God deze
inspireert, bezielt en voltooit door ons, zijn dienaren die zich dit bewust
zijn, wel-willen en Hem beminnen.
We vragen zijn
hulp, zodat we – zwak door onze gevallen natuur als we zijn – altijd gericht
mogen zijn op het doen van goede werken, die bezield door het geloof en
geïnspireerd door Gods genade, ons op de weg naar de hemel zullen helpen en ook
onze naaste goed te doen.
(*)
Voorkomendheid: 1) Beleefdheid 2) Dienst 3) Egards 4) Galanterie 5)
Gedienstigheid 6) Minzaamheid 7) Oplettendheid 8) Tegemoetkomendheid 9)
Vriendelijkheid 10) Oprechte aandacht voor anderen.