zondag 24 oktober 2021

Reeks “Oratio super munera - Gebed over de gaven” 30e zondag per annum / door het jaar Geef dat wij door deze viering voor alles Uw majesteit eren.

Christus ontvangt brood en wijn voor de H. Eucharistie

Geef dat wij door deze viering voor alles Uw majesteit eren.

I n l e i d i n g
In het Gebed over de gaven van deze zondag domineert de blik op de Majesteit van God. Daarom spitst de bede zich slechts op dit ene toe: ‘dat wat door onze dienst wordt voltrokken’, dat is de Heilige Eucharistie die als Offer van het Nieuwe Verbond de eer van God dient. ‘Bij dit zo verheven werk van volmaakte verheerlijking van God en heiliging van de mensen maakt Christus de Kerk, die zijn innig geliefde bruid is, altijd tot zijn gezellin, die haar Heer aanroept en door Hem de eeuwige Vader huldigt’, zegt de Constitutie over de H. Liturgie nr. 7
De term ‘dirigatur’ legt een verband met Ps 14o (141), 2: ‘Dirigatur, Domine, oratio me sicut incensum in conspectu tuo’, moge mijn gebed als wierook opstijgen voor uw aanschijn; de beginwoorden van het gebed (Ps 140[141]2-4) door de celebrant verricht tijdens de bewieroking van het altaar na het bewieroken van de offergaven (Romeins Missaal 1962). Ook al is bovengenoemd gebed en de rite van de bewieroking als zodanig in het MR 1970 niet meer expliciet opgenomen, het Algemeen Statuut van MR 1970 formuleert in ieder geval de mogelijkheid van bewieroking alsook de symbolische betekenis ervan: “Dona in altari collocata, et ipsum altare, incensari possunt, ut oblatio Ecclesiæ eiusque oratio sicut incensum in conspectum Dei ascendere significentur” (nr. 51) – De op het altaar geplaatste gaven en het altaar zelf kunnen worden bewierookt, om te beduiden dat de offergave en het gebed van de Kerk als wierook opstijgen voor het Aangezicht van God.
En in het Gebed over de gaven van vandaag leeft dit oude gebruik in zekere zin ook voort. Wat de oratie van het opstijgen van de gebeden en offergaven verwacht, is dat God in zijn overgrote genade priester en gelovigen zuivert en hen het grote mysterie van de goddelijk liefde waardig maakt. Het grote mysterie van de goddelijke liefde is de H. Eucharistie, het Offer van het Nieuwe Verbond, waarin de gebeden van de Kerk met de gebeden van Christus, en haar gaven met de gaven van de H. Eucharistie, het Lichaam en Bloed van Christus, onder de tekenen van brood en wijn, tot God opstijgen.
In dit bestek kan ook het wierookoffer worden beschouwd in het Boek van de Openbaring van Johannes: “En de rook van het reukwerk steeg met de gebeden der heiligen uit de hand van de engel omhoog voor het aanschijn van God” (Apoc 8, 4).
Aan de oratio super munera ligt de situatie van het apocalyptische wierookoffer ten grondslag: de Majesteit van God op de troon, het omhoog stijgende wierookoffer, met de geurige wolken die zich bewegen in de richting van Gods Majesteit. De wierook is daarbij het symbol voor het Eucharistisch Offer.
De openingsbede van de oratie ‘Respice!’, zie genadig neer! -, herinnert aan het offer van Kain en Abel.

T e k s t
Missale Romanum – 1970
Respice, quæsumus, Domine, munera quæ tuæ offerimus maiestati,
ut, quod nostro servitio geritur,
ad tuam gloriam potius dirigatur.

Altaarmissaal Nederlandse Kerkprovincie – 1979
Heer, zie naar de gaven die wij U aanbieden.
Wij bidden U: geef dat wij door deze viering
vóór alles uw majesteit eren.

Werkvertaling
Zie neer, vragen wij [U], Heer, op de offergaven die wij uw Majesteit aanbieden,
op-/zodat, wat door onze dienstbaarheid wordt voltrokken,
vooral op uw glorie mag worden gericht.

L i t u r g i s c h e   a n t e c e d e n t e n
Vóór het Missale Romanum 1970 vinden we van deze oratie geen antecedenten in de voorafgaande edities van het Romeins Missaal. Het Sacramentarium Leonianum (Veronense), Verona, Kapittelbibliotheek LXXXV; 2e helft zesde eeuw, geeft op folio 565, een oratie voor de maand juli onder de titel ‘orationes et preces diurnæ, XXVII alia missa, <secreta>’, waaraan elementen voor het Gebed over de gaven van deze zondag zijn ontleend.  
De betreffende oratie luidt: Respice, quæsumus, Domine, preces nostras et his muneribus præsentiam tuæ maiestati intersere, ut, quod nostro servitio geritur, te potius operante, firmetur.
(E. Moeller, J.M. Clément en B. Coppieters ’t Wallant, Corpus Orationum, VIII, R-S, Brepols, Turnhout 1996, nr. 5122, p. 77).

S t r u c t u u r a n a l y s e  e n  s t i j l f i g u r e n
1. Respice, quæsumus, Domine, munera quæ tuæ offerimus maiestati,
2a. ut, 3. quod nostro servitio geritur,
2b. ad tuam gloriam potius dirigatur.

Redekundig gezien bestaat de oratie uit één enkele zin, opgebouwd uit
  1. openingszin met imperativus-prædicaat Respice, aangevuld met het klassieke quæsumus in een tussenzin; aansluitend adres en object van de bede (Respice…munera) gevolgd door de relatieve bijzin quæ…maiestati die het antecedent munera nader specificeert en waarvan het prædicaat offerimus vanwege de feitelijke actualiteit (het offeren dat nu gebeurt) in de indicativus staat.
  2. gevolgd door een finale/doelaanwijzende resp. consecutieve/gevolghebbende bijzin met coniunctief optatief karakter ingeleid door het voegwoord ut […] dirigatur),
  3. onderbroken door een relatieve bijzin in de indicativus waarvan het pronomen relativum quod refereert aan het niet genoemde id in de coniunctivuszin van regel 2a-2b. De relatieve bijzin staat in de indicativus omdat ze een toelichtende mededeling bevat.
Het verzwegen id is een verwijzing naar de zinssnede uit regel 1: munera quae tuae offerimus maiestati. Deze handeling in zijn geheel is subject van geritur in zin 2a. Vanzelfsprekend is dan de aanvulling waarin de dienstbaarheid wordt benadrukt.
Het verzwegen id zou dan vóór de komma moeten worden gedacht, meteen na ut (regel 2a)  zoals dat gebruikelijk is bij antecedenten.
Inhoudelijke omschrijving
In het Gebed over de gaven wordt de goddelijke Majesteit gevraagd goedgunstig neer te willen zien op de gaven Hem op het altaar aangeboden, opdat de liturgische handeling die de celebrant en de verzamelde gelovigen in dienstbaarheid verrichten op de eerste plaats tot glorie van God moge strekken.

Ad 1
Domine, [o] Heer, - anaklese in de vocativusvorm van Dominus.
Respice, zie neer, - prædicaat in de imperativusvorm aan de spits van de oratie, onmiddellijk klassiek gevolgd door de uit één enkele werkwoordsvorm bestaande bijzin quæsumus die het imperatiefkarakter afzwakt en dikwijls een ritmische functie heeft in de cursus van de oratie. Respice komt tweemaal voor in de orationes super munera (op de zondagen XV en XXX per annum) en betekent “zie neer op/om” of “zie genadig/goedgunstig/met welbehagen neer op” (Sr. Mary Pierre Ellebracht C.Pp.S., Remarks on the vocabulary of the ancient orations in the Missale Romanum. Reeks Latinitas christianorum primæva. Nijmegen-Utrecht, 1966, p. 89).
Munera, de offergaven, - object van het prædicaat in de accusativusvorm meervoud van munus, -eris n.
Quæ, die, welke -, pronomen reflexivum in de accusativusvorm meervoud neutrum van qui, quæ, quod.
Offerimus, wij offeren, bieden aan – prædicaat in de indicativus præsentis van het verbum offerre, obtuli, oblatum. Voor de betekenissen van dit verbum zie het Vocabularium. De indicativus verwijst naar het feitelijke moment: de offergaven worden hier en nu aangeboden.
Tuæ […] maiestati, [aan] uw Majesteit, - bijwoordelijke bepaling van twee congruerende dativusvormen (dativus commodi, van voordeel), in een hyperbaton uiteengeplaatst.

Ad 2a-2b
Bijzin met coniunctief karakter ingeleid door het voegwoord ut, die het verhoopte effect van de aan God gevraagde welwillendheid formuleert: de werkzaamheid van de liturgische handeling (r. 3) en zijn nooit eindigende vervulling.
Dirigatur, hij/zij/het moge worden gericht tot/naar, - prædicaat in de 3e pers. enkelvoud coninctivus præsentis passivi.
Het subject van het prædicaat id is verzwegen maar is af te leiden uit het pronomen reflexivum quod uit regel 3. Id en quod refereren aan het onzijdige munera van regel 1.
Ad tuam gloriam, tot/naar uw heerlijkheid, - voorzetselvoorwerp in twee congruerende accusativusvormen, voorvloeiend uit het prædicaat dirigatur.
Potius, veeleer, veelmeer, vooral, liever, eerder, - bijwoordelijke bepaling bij het prædicaat dirigatur. Potius is de adverbiale vorm van de comparativus (vergrotende trap) van het adiectivum potis, pote, machtig, vermogend. De superlativusvorm als adverbium potissimum, heeft betekenissen als voornamelijk, hoofdzakelijk. 

Ad 3
Geritur, het wordt voltrokken – prædicaat 3e pers. enkelvoud præsentis passivi van het verbum gerere. Zie onder Vocabularium.
Nostro servitio, door/met onze dienst(baarheid), bijwoordelijke bepaling bij geritur in twee congruerende ablativusvormen, ablativus instrumentalis of causæ, mogelijk ook modi.

Nostro servitio (r. 3) en  tuam gloriam (r. 2b) vormen een antithese..
geritur (r. 3) en dirigatur (r. 2b) vertonen klank-, resp. eindrijm.
Buiten beschouwing blijven de congruerende naamvallen met dezelfde uitgang.

V o c a b u l a r i u m
Maiestas
De oratio super munera van vandaag sluit aan bij het gebed ‘Unde et memores’ na de Consecratie van de Canon Romanus: offerimus præclaræ maiestati tuæ de tuis donis, offeren wij aan uw verheven Majesteit. Maiestas staat voor de persoon van God zelf. En ook verderop in het gebed ‘Supplices te rogamus’ de frase: in conspectu divinæ maiestatis tuæ, vóór uw goddelijke Majesteit.
De term maiestas komt vijf maal voor in de oraties super munera van de zondagen VII, XVI, XXII, XXX en XXXIII door het jaar. In de meeste gevallen is de referentie direct – ‘et maiestatem tuam convenienter hoc munere veneremur’, dat wij uw Majesteit passend met/door dit Offer mogen aanbidden. A. Blaise meent dat het gebruik van abstracte begrippen zoals maiestas een grotere plechtigheid en reverentie toevoegen dan de beperking tot eenvoudige vormen van het persoonlijke voornaamwoord tu (A. Blaise, Le Vocabulaire Latin des principaux thèmes liturgiques. Ouvrage revue par Dom A. Dumas O.S.B., Brepols Turnhout 1966, 138).
Maiestas werd gebruikt als vertaling voor een van de twee essentiële elementen van het begrip δóξa του θεou (Glorie van God), in het Hebreeuws Kebod Jahweh. terwijl het begrip claritas meestal het concept van ‘licht’ uitdrukte, was maiestas  de gebruikelijke term voor het element kracht dat er in vervat is. In de oraties is de bijbelse invloed van het woord maiestas evident. Gods machtige bescherming wordt gevraagd door de frase: ad protegendum nos, dexteram tuæ maiestatis extende, strek de rechterhand van uw Majesteit uit om ons te beschermen (Collecta, Dom. III Quadrag. MR 1961). Potentia wordt geïdentificeerd met maiestas in de collecta van het feest van de H. Drieëenheid:
et Unitatem adorare in potentia maiestatis, en uw eenheid te aanbidden in de kracht van uw Majesteit. Voorts ook de typisch Bijbelse tekst: munera … quæ oculis tuæ maiestatis offerimus, de offergaven die wij voor de ogen van uw Majesteit opdragen (Secreta, 2 febr., MR 1962).
In deze voorbeelden is de invloed van de hoofse hofstijl merkbaar. Zoals boven al aangestipt werd de term Maiestas tua gebruikt als eretitel voor de Romeinse keizers zoals  ten tijde van de dichter Horatius [65 vChr-8 vChr.] : neque parvum carmen recipit maiestas tua, geen gering gezang ontvangt uwe Majesteit (Epist. 2, 1, 258). Als aanspreektitel van God werd de term hoogst zelden door christelijke auteurs gebruikt en slechts voor de keizer aangewend. Misschien was een latere connotatie van de term die een bijzondere eigenschap van God alleen opriep, nog sterk in de 6e eeuw, toen het gebruik van de term voor God algemeen werd. Dat voor niemand anders – zelfs niet in de oraties van de martelaren – de term werd gebruikt, maar slechts voor God werd gereserveerd, geeft gewicht aan deze veronderstelling. Concluderend kan worden gezegd dat de Bijbelse invloed te zien is in het gegeven dat de term maiestas wordt gebruikt binnen een context van andere Bijbelse uitdrukkingen, met name die kracht uitdrukken, en ook het feit dat de term exclusief voor God is gereserveerd. De invloed van de hofstijl ziet men in het gebruik van een abstract begrip boven een concreet begrip.

Offerre, obtuli, oblatum
Betekenissen: 1. brengen of dragen vóór, tegemoet dragen 2. tegemoet gaan, zich vertonen 3. aanbieden, aanbrengen 4. offeren, opofferen.
Offerre is het verbum waarvan oblatum en oblatio is afgeleid. Het begrip komt zevenmaal voor in de orationes super munera (zondagen VII, VIII, X, XII, XIX, XX en XXX per annum en heeft betrekking op de offerande van de gaven voor de H. Eucharistie, óf het Eucharistisch Offer zelf (zondagen VII, X en de huidige zondag) en op de gaven door God gegeven (zondagen VIII, XIX, XX: offerente quæ dedisti). De oratie van de XIIe zondag refereert aan een innerlijke offerande: nostræ mentis offeramus affectum.

Servitium, - i, n.
Een cultische dienst, een dienstwerk in de eredienst. In abstracte zin betekent het begrip servitium “de conditie van een slaaf of dienaar, slavendom, slavernij, slaafsheid”, maar ook de innerlijke en uiterlijke attitude van dienstbaarheid. In concreto betekent het “groepering van dienaren, klasse van de slaven”.
Gaius Plinius Secundus (+ 79), genoemd Plinius de Oudere,  gebruikt in zijn ‘Naturalis Historia’ gebruikt het woord servitium voor de “drones” (!) onder het bijenvolkje. De Romeinse theaterschrijver Publius Terentius Afer ( + 59), eenvoudig Terentius genoemd, gebruikt deze term in zijn stuk ‘Andria’ in combinatie met debeo in de frase “hoc tibi pro servitio debeo… “Dit ben ik je als dienaar verschuldigd”.
De kerkvader en –leraar Augustinus (430) gebruikt de term “servitia debita” in de zin van “verschuldigde of noodzakelijke dienst aan de armen in een discussie over het actieve en contemplatieve leven, gesymboliseerd door de figuren van Martha en Maria.
Als we de schil van servitium afpellen met behulp van het onmisbare boek van Christelijk Latijn van Blaise/ Chirat komen we bij de kern van het begrip.
Servitia betekent de dienst die uitgeoefend wordt door de bedienaren van de eredienst, van het liturgisch gebed. Bij het uitspreken van ‘nostro servitio’, spreekt de priester over zijn eigen liturgische handeling aan het altaar.
De heilige gaven (munera), waarvan sprake is, zijn het Lichaam en Bloed van de Heer als offergaven van de Eucharistie. Door ons dienstwerk bewerkt God de Consecratie. De genade dat wij voor Hem staan en Hem mogen dienen, is groot, zo groot dat wij ons verstouten Hem ons dienstwerk aan te bieden. Telkens opnieuw staan wij voor God, aan Wie het toekomt alles te bewerken. Alleen Hij kan ons hart voor onze deelname aan het mysterie voorbereiden.  Servitium is een cultisch begrip, niet een juridische of sociologische term.

Gerere, gessi, gestum
De Lewis & Short Dictionary geeft aan dat het ingewikkelde werkwoord gero, gessi, gestum vele betekenissen heeft zoals: tevoorschijn brengen, tonen, laten zien, doen, verrichten, hoewel het voornamelijk betekent "verdragen, gekleed gaan in, dragen, hebben". In het supplement echter van de grote L&S, Souter's Een verklarende woordenlijst van Later Latijn, vinden we na de derde eeuw de betekenis "een feest vieren, vieren, etc." Dit wordt bevestigd in het werk van A. Blaise over liturgische Latijnse woorden; we vinden opnieuw dat gero betekent "vieren".
In de context van de oratie van deze zondag lijkt mij de vertaling ‘wordt verricht / wordt voltrokken’ eerder aangebracht dan ‘vieren’. Het gaat om de liturgische handeling uitgedrukt in het offerimus in regel 1. De vertaling ‘vieren’ zoals in het Altaarmissaal vlakt deze liturgische ritus af en doet onvoldoende recht aan de gesteltenis nostro servitio.
Se gerere betekent zich gedragen.
Gesta is de middeleeuwse benaming voor een historisch verhaal dat de pretentie had waar te zijn: heldendaden uit het verleden (Lat. res gestæ, Frans: chanson de geste) of de geschiedenis van landen en volken. De bekendste verzameling van deze verhalen is de Gesta Romanorum, een in middeleeuws Latijn vervat geschrift met een 200-tal moraliserende verhalen. De naam betekent Handelingen der Romeinen, omdat vele van de verhalen zich afspelen in de tijd van de Romeinse keizers. In de 16e eeuw en later werden de verhalen in het Engels en het Duits vertaald en op vele exemplaren gedrukt, in plaats van overgeschreven door monniken. In het Engeland van koningin Elizabeth I waren  de Gesta Romanorum  de meest populaire verhalen. Het aantal varianten nam nog toe over heel Europa, alsook de commentaren op de bestaande verhalen.
Een ander bekend begrip is Res gestæ divi Augusti ("De daden van de goddelijke Augustus"), ons bekend uit inscripties (onder andere Monumentum Ancyranum) die werden verspreid in alle provincies van het Romeinse Rijk. Het opschrift was oorspronkelijk geschreven om op bronzen platen op Augustus' mausoleum te plaatsen. Deze zijn echter niet bewaard gebleven. Augustus zou deze tekst eigenhandig opgesteld hebben. De inscriptie omvat een ‘breviarium totius imperii’ (beknopt overzicht van zijn hele bewind), waarin vanuit het perspectief van Augustus zelf een overzicht van zijn verdiensten wordt gegeven, niet alleen politiek en militair, maar ook maatschappelijk. De eerste zin luidt als volgt:

Rerum gestarum divi Augusti, quibus orbem terrarum imperio populi Romani subiecit, et inpensarum quas in
rem publicam populumque Romanum fecit, incisarum in duabus aheneis pilis, quae sunt Romae positae
exemplar subiectum.

Van de daden van de goddelijke Augustus, waarmee hij de gehele wereld aan het Romeinse volk onderwierp, en
van zijn uitgaven voor de staat en het volk van Rome, zoals gegraveerd in twee bronzen pilaren die in Rome zijn
opgericht volgt hier een afschrift.

Dirigere, rexi, rectum, 3. kent de volgende betekenissen: 1. rechtmaken 2. richten 3. opstijgen 4. besturen 5. de rechte weg bewandelen. De van dit verbum afgeleide en gangbare begrippen in het Nederlands zijn legio: direct, directie, directeur, directieven, dirigent, directorium, directory etc. De betekenis ‘de rechte weg bewandelen’ roept de herinnering op aan vers 12 (‘Pes meus stetit in directo’- mijn voet staat op een effen baan) uit psalm 25  waarvan in het Romeins Missaal 1962 de verzen 6-12 (Lavabo in innocentia mea manus meas /in onschuld was ik mijn handen) door de celebrant werden gebeden bij de handwassing.

C o m m e n t a a r
Wat de Eniggeboren Zoon van God van onze natuur aannam, heeft Hij geheel tot ons heil doen dienen. Want zijn Lichaam droeg Hij op het altaar van het kruis op aan God, zijn Vader, als slachtoffer tot onze verzoening. Zijn Bloed vergoot Hij als losprijs en tegelijk als reinigingsbad, opdat wij vrijgekocht van een ellendige slavernij, van al onze zonden zouden gereinigd worden (Cf Thomas van Aquino, Opusc. 57, In festo Corporis Christi, lect. 1).
Door de dood en de verrijzenis van Jezus Christus kan de Kerk de H. Eucharistie als een offer van lofprijzing aan Gods Majesteit opdragen als dank voor al het goede dat God door het werk van de schepping en in de mensheid tot stand heeft gebracht. De H. Eucharistie is een dankoffer aan de Vader waardoor de Kerk haar erkentelijkheid uitdrukt voor al zijn weldaden die Hij heeft bewerkt door de schepping, de verlossing en de heiliging.
Zij is tegelijk een lofoffer waarin de Kerk namens heel de schepping Gods heerlijkheid bezingt, hetgeen slechts mogelijk is door Christus: Hij verenigt de gelovigen met zijn Persoon, zijn lofprijzing en smeekgebed, zodat het offer van lof aan de Vader wordt opgedragen door Hem en met Hem om in Hem aangenomen te worden (vgl KKK 1359-1361).
Het Tweede Vaticaans Concilie heeft terecht verkondigd dat het Eucharistisch Offer ‘oorsprong en hoogtepunt van het christelijk leven’ is (Lumen Gentium, 11). ‘Want in de heilige Eucharistie ligt heel het geestelijk goed van de Kerk vervat, namelijk Christus zelf, ons Paaslam en het levend brood dat het door zijn Vlees in de Heilige Geest tot leven gebrachte en tot leven wekkende leven schenkt aan de mensen’ (Presbyterorum Ordinis, Decr. over het ambt en het leven van de priesters, 5). Daarom is de blik van de Kerk voortdurend gericht op haar Heer, aanwezig in het Altaarsacrament, waarin zij de volledige openbaring van zijn eindeloze liefde herkent (Joh.-Paulus II, Enc. Ecclesia de Eucharistia, Over de Eucharistie in relatie tot de Kerk 17 april 2003, Inl.).
In veel orationes super munera wordt aan de Kerk gerefereerd als een van de handelende subjecten (actoren). De Kerk biedt in vrije dienstbaarheid gaven aan, ontvangen van Gods goedheid, als een act van aanbidding en van communicatie met God in eenheid met Christus en zijn volmaakt offer van aanbidding van de Vader. In haar liturgische handelingen ‘voltooit’ de Kerk zichzelf als een Lichaam, geschapen en toegerust door God en voor God, vanaf haar oorsprong tot haar einde; zij realiseert zo haar identiteit en zending op een bijzondere wijze. De super munera gebruiken verschillende beelden en namen voor de Kerk, zowel impliciet als expliciet. We ontmoeten de begrippen: Ecclesiæ tuæ (zondag XIX), Gods eigen Kerk; fidelium (XXVIII), de Kerk als gemeenschap van gelovigen die haar gebeden en offers aanbiedt; supplicantis Ecclesiæ (XV), de nederig smekende Kerk; populum adoptionis tibi (XXI), het door de Heer aangenomen volk; plebis tuæ (XXV), het volk van God.
Dat de Kerk, wanneer zij samen met Christus optreedt als priester en offer, in haar geheel het Misoffer opdraagt en dat zij in dat Offer ook in haar geheel wordt opgedragen, hebben de Vaders van oudsher onderricht (Sint Augustinus, De Civitate Dei, X, 6 in PL 41, 284). Het 2e Vaticaans Concilie heeft dit prachtig geformuleerd in de dogmatische constitutie over de Kerk Lumen gentium: Deelnemend aan het Eucharistisch Offer, dat de oorsprong en het hoogtepunt van heel het christelijk leven is, dragen zij [de gelovigen] het goddelijk Offerlam en zichzelf met Hem op aan God. Zowel door de offerdaad als door de heilige Communie hebben zij aldus hun eigen rol in de liturgische handeling.  Met het Lichaam van Christus in de heilige samenkomst gevoed geven zij concrete gestalte aan de eenheid van het volk van God, een eenheid die door dit eerbiedwaardig sacrament duidelijk betekend en op wonderbare wijze verwezenlijkt wordt (Cf Eccl. de Eucharistia, 11).

Door het Offer van het Lam te vieren, worden wij verbonden met de hemelse ‘liturgie’ en maken we deel uit van die grote menigte die uitroept: ‘Aan onze God die op de troon is gezeten en aan het Lam behoort de overwinning’ (Apoc 7, 10). De Eucharistie is werkelijk een doorbreken van de hemel op aarde – ad maiorem gloriam Dei – een schitterende straal van het hemelse Jeruzalem, die zich door de wolken van onze geschiedenis heen boort en onze reis verlicht (cf Eccl. de Eucharistia, 19).