Christus ontvangt brood en
wijn voor de H. Eucharistie
Geef dat wij door deze viering voor alles Uw majesteit
eren.
I n l e i d i n g
In het Gebed over de gaven van deze zondag domineert
de blik op de Majesteit van God. Daarom spitst de bede zich slechts op dit ene
toe: ‘dat wat door onze dienst wordt voltrokken’, dat is de Heilige Eucharistie
die als Offer van het Nieuwe Verbond de eer van God dient. ‘Bij dit zo verheven
werk van volmaakte verheerlijking van God en heiliging van de mensen maakt
Christus de Kerk, die zijn innig geliefde bruid is, altijd tot zijn gezellin,
die haar Heer aanroept en door Hem de eeuwige Vader huldigt’, zegt de
Constitutie over de H. Liturgie nr. 7
De term ‘dirigatur’ legt een verband met Ps 14o (141),
2: ‘Dirigatur, Domine, oratio me sicut incensum in conspectu tuo’, moge mijn
gebed als wierook opstijgen voor uw aanschijn; de beginwoorden van het gebed (Ps
140[141]2-4) door de celebrant verricht tijdens de bewieroking van het altaar
na het bewieroken van de offergaven (Romeins Missaal 1962). Ook al is bovengenoemd gebed en de rite van
de bewieroking als zodanig in het MR 1970 niet meer expliciet opgenomen, het
Algemeen Statuut van MR 1970 formuleert in ieder geval de mogelijkheid van
bewieroking alsook de symbolische betekenis ervan: “Dona in altari collocata,
et ipsum altare, incensari possunt, ut oblatio Ecclesiæ eiusque oratio sicut
incensum in conspectum Dei ascendere significentur” (nr. 51) – De op het altaar
geplaatste gaven en het altaar zelf kunnen worden bewierookt, om te beduiden
dat de offergave en het gebed van de Kerk als wierook opstijgen voor het
Aangezicht van God.
En in het Gebed over de gaven van vandaag leeft dit
oude gebruik in zekere zin ook voort. Wat
de oratie van het opstijgen van de gebeden en offergaven verwacht, is dat God
in zijn overgrote genade priester en gelovigen zuivert en hen het grote
mysterie van de goddelijk liefde waardig maakt. Het grote mysterie van de
goddelijke liefde is de H. Eucharistie, het Offer van het Nieuwe Verbond,
waarin de gebeden van de Kerk met de gebeden van Christus, en haar gaven met de
gaven van de H. Eucharistie, het Lichaam en Bloed van Christus, onder de
tekenen van brood en wijn, tot God opstijgen.
In dit bestek kan ook het wierookoffer worden
beschouwd in het Boek van de Openbaring van Johannes: “En de rook van het
reukwerk steeg met de gebeden der heiligen uit de hand van de engel omhoog voor
het aanschijn van God” (Apoc 8, 4).
Aan de oratio super munera ligt de situatie van het
apocalyptische wierookoffer ten grondslag: de Majesteit van God op de troon,
het omhoog stijgende wierookoffer, met de geurige wolken die zich bewegen in de
richting van Gods Majesteit. De wierook is daarbij het symbol voor het
Eucharistisch Offer.
De openingsbede van de oratie ‘Respice!’, zie genadig
neer! -, herinnert aan het offer van Kain en Abel.
T e k s t
Missale Romanum – 1970
Respice, quæsumus, Domine, munera quæ tuæ offerimus
maiestati,
ut, quod nostro servitio geritur,
ad tuam gloriam potius dirigatur.
Altaarmissaal
Nederlandse Kerkprovincie – 1979
Heer, zie naar de gaven die wij U aanbieden.
Wij bidden U: geef dat wij door deze viering
vóór alles uw majesteit eren.
Werkvertaling
Zie neer,
vragen wij [U], Heer, op de offergaven die wij uw Majesteit aanbieden,
op-/zodat,
wat door onze dienstbaarheid wordt voltrokken,
vooral op uw glorie
mag worden gericht.
L
i t u r g i s c h e a n t e c e d e n t
e n
Vóór het Missale Romanum 1970 vinden we van
deze oratie geen antecedenten in de voorafgaande edities van het Romeins
Missaal. Het Sacramentarium Leonianum (Veronense), Verona, Kapittelbibliotheek
LXXXV; 2e helft zesde eeuw, geeft op folio 565, een oratie voor de maand juli
onder de titel ‘orationes et preces diurnæ, XXVII alia missa, <secreta>’,
waaraan elementen voor het Gebed over de gaven van deze zondag zijn
ontleend.
De betreffende oratie luidt: Respice, quæsumus, Domine, preces nostras et his muneribus
præsentiam tuæ maiestati intersere, ut, quod nostro servitio geritur, te potius
operante, firmetur.
(E. Moeller, J.M. Clément en B.
Coppieters ’t Wallant, Corpus Orationum, VIII, R-S, Brepols, Turnhout 1996, nr.
5122, p. 77).
S t r u c t u u r a n a l y s e e n s
t i j l f i g u r e n
1. Respice, quæsumus, Domine, munera quæ tuæ offerimus
maiestati,
2a. ut, 3. quod nostro servitio geritur,
2b. ad tuam gloriam potius dirigatur.
Redekundig gezien bestaat de oratie uit één enkele zin,
opgebouwd uit
- openingszin met
imperativus-prædicaat Respice, aangevuld met het klassieke quæsumus in een tussenzin; aansluitend
adres en object van de bede
(Respice…munera) gevolgd door de relatieve bijzin quæ…maiestati die het antecedent
munera nader specificeert en waarvan het prædicaat offerimus vanwege de
feitelijke actualiteit (het offeren dat nu gebeurt) in de indicativus
staat.
- gevolgd door een
finale/doelaanwijzende resp. consecutieve/gevolghebbende bijzin met
coniunctief optatief karakter ingeleid door het voegwoord ut […]
dirigatur),
- onderbroken door een relatieve
bijzin in de indicativus waarvan het pronomen relativum quod refereert aan
het niet genoemde id in de coniunctivuszin van regel 2a-2b. De
relatieve bijzin staat in de indicativus omdat ze een toelichtende
mededeling bevat.
Het verzwegen id is een verwijzing
naar de zinssnede uit regel 1: munera quae tuae offerimus maiestati. Deze
handeling in zijn geheel is subject van geritur in zin 2a. Vanzelfsprekend is
dan de aanvulling waarin de dienstbaarheid wordt benadrukt.
Het verzwegen id zou dan vóór de komma moeten
worden gedacht, meteen na ut (regel 2a) zoals dat gebruikelijk is bij antecedenten.
Inhoudelijke omschrijving
In het Gebed over de gaven wordt de goddelijke
Majesteit gevraagd goedgunstig neer te willen zien op de gaven Hem op het
altaar aangeboden, opdat de liturgische handeling die de celebrant en de
verzamelde gelovigen in dienstbaarheid verrichten op de eerste plaats tot
glorie van God moge strekken.
Ad
1
Domine,
[o] Heer, - anaklese in de vocativusvorm van Dominus.
Respice,
zie neer, - prædicaat in de imperativusvorm aan de spits van de oratie,
onmiddellijk klassiek gevolgd door de uit één enkele werkwoordsvorm bestaande
bijzin quæsumus die het imperatiefkarakter afzwakt en dikwijls een ritmische
functie heeft in de cursus van de oratie. Respice
komt tweemaal voor in de orationes super munera (op de zondagen XV en XXX
per annum) en betekent “zie neer op/om” of “zie genadig/goedgunstig/met
welbehagen neer op” (Sr. Mary Pierre Ellebracht C.Pp.S., Remarks on the vocabulary of the
ancient orations in the Missale Romanum. Reeks Latinitas christianorum primæva. Nijmegen-Utrecht, 1966, p. 89).
Munera, de offergaven, - object van het prædicaat
in de accusativusvorm meervoud van munus, -eris n.
Quæ, die, welke -, pronomen reflexivum in de
accusativusvorm meervoud neutrum van qui, quæ, quod.
Offerimus, wij offeren, bieden aan – prædicaat in de
indicativus præsentis van het verbum offerre, obtuli, oblatum. Voor de
betekenissen van dit verbum zie het Vocabularium. De indicativus verwijst naar
het feitelijke moment: de offergaven worden hier en nu aangeboden.
Tuæ […] maiestati, [aan] uw Majesteit, -
bijwoordelijke bepaling van twee congruerende dativusvormen (dativus commodi,
van voordeel), in een hyperbaton uiteengeplaatst.
Ad 2a-2b
Bijzin met coniunctief karakter ingeleid door het
voegwoord ut, die het verhoopte effect van de aan God gevraagde welwillendheid
formuleert: de werkzaamheid
van de liturgische handeling (r. 3) en zijn nooit eindigende vervulling.
Dirigatur, hij/zij/het moge worden gericht tot/naar, -
prædicaat in de 3e pers. enkelvoud coninctivus præsentis passivi.
Het subject van het prædicaat id is verzwegen maar is
af te leiden uit het pronomen reflexivum quod uit regel 3. Id en quod refereren
aan het onzijdige munera van regel 1.
Ad tuam gloriam,
tot/naar uw heerlijkheid, - voorzetselvoorwerp in twee congruerende
accusativusvormen, voorvloeiend uit het prædicaat dirigatur.
Potius, veeleer, veelmeer, vooral, liever,
eerder, - bijwoordelijke bepaling bij het prædicaat dirigatur. Potius is de
adverbiale vorm van de comparativus (vergrotende trap) van het adiectivum
potis, pote, machtig, vermogend. De superlativusvorm als adverbium potissimum,
heeft betekenissen als voornamelijk, hoofdzakelijk.
Ad
3
Geritur, het wordt voltrokken – prædicaat 3e pers.
enkelvoud præsentis passivi van het verbum gerere. Zie onder Vocabularium.
Nostro servitio, door/met onze dienst(baarheid),
bijwoordelijke bepaling bij geritur in twee congruerende ablativusvormen,
ablativus instrumentalis of causæ, mogelijk ook modi.
Nostro servitio (r. 3) en tuam gloriam (r. 2b) vormen een antithese..
geritur (r. 3) en dirigatur (r. 2b) vertonen
klank-, resp. eindrijm.
Buiten beschouwing blijven de congruerende
naamvallen met dezelfde uitgang.
V o c a b u l a r i u m
Maiestas
De oratio super munera van vandaag sluit aan bij
het gebed ‘Unde et memores’ na de Consecratie van de Canon Romanus: offerimus
præclaræ maiestati tuæ de tuis donis, offeren wij aan uw verheven
Majesteit. Maiestas staat voor de persoon van God zelf. En ook verderop in het
gebed ‘Supplices te rogamus’ de frase: in conspectu divinæ maiestatis tuæ,
vóór uw goddelijke Majesteit.
De
term maiestas komt vijf maal voor in
de oraties super munera van de zondagen VII, XVI, XXII, XXX en XXXIII door het
jaar. In de meeste gevallen is de referentie direct – ‘et maiestatem tuam
convenienter hoc munere veneremur’,
dat wij uw Majesteit passend met/door dit Offer mogen aanbidden. A. Blaise
meent dat het gebruik van abstracte begrippen zoals maiestas een grotere
plechtigheid en reverentie toevoegen dan de beperking tot eenvoudige vormen van
het persoonlijke voornaamwoord tu (A. Blaise, Le
Vocabulaire Latin des principaux thèmes liturgiques.
Ouvrage revue par Dom A. Dumas
O.S.B., Brepols Turnhout 1966, 138).
Maiestas
werd gebruikt als vertaling voor een van de twee essentiële elementen van het
begrip δóξa του θεou (Glorie van God), in het Hebreeuws Kebod Jahweh. terwijl het begrip claritas meestal het concept van ‘licht’ uitdrukte, was maiestas
de gebruikelijke term voor het element kracht dat er in vervat is. In de
oraties is de bijbelse invloed van het woord maiestas evident. Gods machtige bescherming wordt gevraagd door de
frase: ad protegendum nos, dexteram tuæ
maiestatis extende, strek de rechterhand van uw Majesteit uit om ons te
beschermen (Collecta, Dom. III Quadrag. MR 1961). Potentia wordt
geïdentificeerd met maiestas in de collecta van het feest van de H.
Drieëenheid:
et
Unitatem adorare in potentia maiestatis, en uw eenheid te aanbidden in de kracht van uw Majesteit. Voorts ook
de typisch Bijbelse tekst: munera … quæ oculis tuæ maiestatis offerimus,
de offergaven die wij voor de ogen van uw Majesteit opdragen (Secreta, 2 febr.,
MR 1962).
In deze voorbeelden is de invloed van de hoofse
hofstijl merkbaar. Zoals boven al aangestipt werd de term Maiestas tua gebruikt
als eretitel voor de Romeinse keizers zoals
ten tijde van de dichter Horatius [65 vChr-8 vChr.] : neque parvum
carmen recipit maiestas tua, geen gering gezang ontvangt uwe Majesteit (Epist.
2, 1, 258). Als aanspreektitel van God werd de term hoogst zelden door
christelijke auteurs gebruikt en slechts voor de keizer aangewend. Misschien
was een latere connotatie van de term die een bijzondere eigenschap van God
alleen opriep, nog sterk in de 6e eeuw, toen het gebruik van de term
voor God algemeen werd. Dat voor niemand anders – zelfs niet in de oraties van
de martelaren – de term werd gebruikt, maar slechts voor God werd gereserveerd,
geeft gewicht aan deze veronderstelling. Concluderend kan worden gezegd dat de Bijbelse
invloed te zien is in het gegeven dat de term maiestas wordt gebruikt
binnen een context van andere Bijbelse uitdrukkingen, met name die kracht
uitdrukken, en ook het feit dat de term exclusief voor God is gereserveerd. De
invloed van de hofstijl ziet men in het gebruik van een abstract begrip boven
een concreet begrip.
Offerre, obtuli,
oblatum
Betekenissen: 1. brengen of dragen vóór, tegemoet
dragen 2. tegemoet gaan, zich vertonen 3. aanbieden, aanbrengen 4. offeren,
opofferen.
Offerre is het verbum waarvan oblatum en oblatio is
afgeleid. Het begrip komt zevenmaal voor in de orationes super munera (zondagen VII, VIII, X, XII, XIX, XX en XXX
per annum en heeft betrekking op de offerande van de gaven voor de H.
Eucharistie, óf het Eucharistisch Offer zelf (zondagen VII, X en de huidige
zondag) en op de gaven door God gegeven (zondagen VIII, XIX, XX: offerente quæ dedisti). De oratie van de
XIIe zondag refereert aan een innerlijke offerande: nostræ mentis offeramus affectum.
Servitium, - i, n.
Een cultische dienst, een dienstwerk in de
eredienst. In abstracte zin betekent het begrip servitium “de
conditie van een slaaf of dienaar, slavendom, slavernij, slaafsheid”, maar ook
de innerlijke en uiterlijke attitude van dienstbaarheid. In concreto betekent
het “groepering van dienaren, klasse van de slaven”.
Gaius
Plinius Secundus (+ 79), genoemd Plinius de Oudere, gebruikt in zijn ‘Naturalis Historia’
gebruikt het woord servitium voor de “drones” (!) onder het bijenvolkje. De
Romeinse theaterschrijver Publius Terentius Afer ( + 59), eenvoudig Terentius
genoemd, gebruikt deze term in zijn stuk ‘Andria’ in combinatie met debeo in de
frase “hoc tibi pro servitio debeo… “Dit ben ik je als dienaar
verschuldigd”.
De
kerkvader en –leraar Augustinus (430) gebruikt de term “servitia debita” in de
zin van “verschuldigde of noodzakelijke dienst aan de armen in een discussie
over het actieve en contemplatieve leven, gesymboliseerd door de figuren van
Martha en Maria.
Als
we de schil van servitium afpellen met behulp van het onmisbare boek van
Christelijk Latijn van Blaise/ Chirat komen we bij de kern van het begrip.
Servitia
betekent de dienst die uitgeoefend wordt door de bedienaren van de eredienst,
van het liturgisch gebed. Bij het uitspreken van ‘nostro servitio’, spreekt de priester over zijn eigen
liturgische handeling aan het altaar.
De
heilige gaven (munera), waarvan sprake is, zijn het Lichaam en Bloed van de
Heer als offergaven van de Eucharistie. Door ons dienstwerk bewerkt God de
Consecratie. De genade dat wij voor Hem staan en Hem mogen dienen, is groot, zo
groot dat wij ons verstouten Hem ons dienstwerk aan te bieden. Telkens opnieuw
staan wij voor God, aan Wie het toekomt alles te bewerken. Alleen Hij kan ons
hart voor onze deelname aan het mysterie voorbereiden. Servitium is een cultisch begrip, niet een
juridische of sociologische term.
Gerere, gessi, gestum
De Lewis & Short Dictionary geeft aan
dat het ingewikkelde werkwoord gero, gessi, gestum vele betekenissen
heeft zoals: tevoorschijn brengen, tonen, laten zien, doen, verrichten, hoewel
het voornamelijk betekent "verdragen, gekleed gaan in, dragen,
hebben". In het supplement echter van de grote L&S, Souter's Een
verklarende woordenlijst van Later Latijn, vinden we na de derde eeuw de
betekenis "een feest vieren, vieren, etc." Dit wordt bevestigd in het
werk van A. Blaise over liturgische Latijnse woorden; we vinden opnieuw dat gero betekent "vieren".
In de context van de oratie van deze zondag
lijkt mij de vertaling ‘wordt verricht / wordt voltrokken’ eerder aangebracht
dan ‘vieren’. Het gaat om de liturgische handeling
uitgedrukt in het offerimus in regel 1. De vertaling ‘vieren’ zoals in het
Altaarmissaal vlakt deze liturgische ritus af en doet onvoldoende recht aan de
gesteltenis nostro servitio.
Se gerere betekent zich gedragen.
Gesta is de middeleeuwse benaming voor een historisch verhaal dat
de pretentie had waar te zijn: heldendaden uit het verleden (Lat. res gestæ, Frans: chanson de geste) of
de geschiedenis van landen en volken. De bekendste verzameling van deze
verhalen is de Gesta Romanorum, een in middeleeuws Latijn vervat geschrift met
een 200-tal moraliserende verhalen. De naam betekent Handelingen der Romeinen,
omdat vele van de verhalen zich afspelen in de tijd van de Romeinse keizers. In de 16e eeuw en later werden de
verhalen in het Engels en het Duits vertaald en op vele exemplaren gedrukt, in
plaats van overgeschreven door monniken. In het Engeland van koningin Elizabeth I
waren de Gesta Romanorum de meest populaire verhalen. Het aantal
varianten nam nog toe over heel Europa, alsook de commentaren op de bestaande
verhalen.
Een ander bekend begrip is Res gestæ divi Augusti ("De daden van de goddelijke
Augustus"), ons bekend uit inscripties
(onder andere Monumentum Ancyranum) die werden verspreid in alle provincies van
het Romeinse Rijk. Het
opschrift was oorspronkelijk geschreven om op bronzen platen op Augustus' mausoleum te plaatsen. Deze
zijn echter niet bewaard gebleven. Augustus zou deze tekst
eigenhandig opgesteld hebben. De inscriptie omvat een ‘breviarium totius
imperii’ (beknopt overzicht van zijn hele bewind), waarin vanuit het
perspectief van Augustus zelf een overzicht van zijn verdiensten wordt gegeven,
niet alleen politiek en militair, maar ook maatschappelijk. De eerste zin luidt
als volgt:
Rerum gestarum divi Augusti, quibus orbem
terrarum imperio populi Romani subiecit, et inpensarum quas in
rem publicam populumque Romanum fecit,
incisarum in duabus aheneis pilis, quae sunt Romae positae
exemplar subiectum.
Van de daden van de goddelijke Augustus,
waarmee hij de gehele wereld aan het Romeinse volk onderwierp, en
van zijn uitgaven voor de staat en het volk
van Rome, zoals gegraveerd in twee bronzen pilaren die in Rome zijn
opgericht volgt hier een afschrift.
Dirigere, rexi, rectum, 3. kent de
volgende betekenissen: 1. rechtmaken 2. richten 3. opstijgen 4. besturen 5. de
rechte weg bewandelen. De van dit verbum afgeleide en gangbare begrippen in het
Nederlands zijn legio: direct, directie, directeur, directieven, dirigent,
directorium, directory etc. De betekenis ‘de rechte weg bewandelen’ roept de herinnering
op aan vers 12 (‘Pes meus stetit in directo’- mijn voet staat op een effen
baan) uit psalm 25 waarvan in het
Romeins Missaal 1962 de verzen 6-12 (Lavabo in innocentia mea manus meas /in
onschuld was ik mijn handen) door de celebrant werden gebeden bij de handwassing.
C o m m e n t a a r
Wat de Eniggeboren Zoon van God van onze
natuur aannam, heeft Hij geheel tot ons heil doen dienen. Want zijn Lichaam
droeg Hij op het altaar van het kruis op aan God, zijn Vader, als slachtoffer
tot onze verzoening. Zijn Bloed vergoot Hij als losprijs en tegelijk als
reinigingsbad, opdat wij vrijgekocht van een ellendige slavernij, van al onze
zonden zouden gereinigd worden (Cf Thomas van Aquino, Opusc. 57, In festo Corporis Christi, lect. 1).
Door de dood en de verrijzenis van Jezus
Christus kan de Kerk de H. Eucharistie als een offer van lofprijzing aan Gods
Majesteit opdragen als dank voor al het goede dat God door het werk van de
schepping en in de mensheid tot stand heeft gebracht. De H. Eucharistie is een
dankoffer aan de Vader waardoor de Kerk haar erkentelijkheid uitdrukt voor al
zijn weldaden die Hij heeft bewerkt door de schepping, de verlossing en de
heiliging.
Zij is tegelijk een lofoffer waarin de Kerk
namens heel de schepping Gods heerlijkheid bezingt, hetgeen slechts mogelijk is
door Christus: Hij verenigt de gelovigen met zijn Persoon, zijn lofprijzing en
smeekgebed, zodat het offer van lof aan de Vader wordt opgedragen door Hem en met Hem om in Hem
aangenomen te worden (vgl KKK 1359-1361).
Het Tweede Vaticaans Concilie heeft terecht
verkondigd dat het Eucharistisch Offer ‘oorsprong en hoogtepunt van het
christelijk leven’ is (Lumen Gentium,
11). ‘Want in de heilige Eucharistie ligt heel het geestelijk goed van de Kerk
vervat, namelijk Christus zelf, ons Paaslam en het levend brood dat het door
zijn Vlees in de Heilige Geest tot leven gebrachte en tot leven wekkende leven
schenkt aan de mensen’ (Presbyterorum
Ordinis, Decr. over het ambt en het leven van de priesters, 5). Daarom is
de blik van de Kerk voortdurend gericht op haar Heer, aanwezig in het
Altaarsacrament, waarin zij de volledige openbaring van zijn eindeloze liefde
herkent (Joh.-Paulus II, Enc. Ecclesia de
Eucharistia, Over de Eucharistie in relatie tot de Kerk 17 april 2003,
Inl.).
In veel orationes super munera wordt aan de
Kerk gerefereerd als een van de handelende subjecten (actoren). De Kerk biedt in vrije
dienstbaarheid gaven aan, ontvangen van Gods goedheid, als een act van
aanbidding en van communicatie met God in eenheid met Christus en zijn volmaakt
offer van aanbidding van de Vader. In haar liturgische handelingen ‘voltooit’
de Kerk zichzelf als een Lichaam, geschapen en toegerust door God en voor God,
vanaf haar oorsprong tot haar einde; zij realiseert zo haar identiteit en
zending op een bijzondere wijze. De super
munera gebruiken verschillende beelden en namen voor de Kerk, zowel
impliciet als expliciet. We ontmoeten de begrippen: Ecclesiæ tuæ (zondag XIX),
Gods eigen Kerk; fidelium (XXVIII), de Kerk als gemeenschap van gelovigen die
haar gebeden en offers aanbiedt; supplicantis Ecclesiæ (XV), de nederig
smekende Kerk; populum adoptionis tibi (XXI), het door de Heer aangenomen volk;
plebis tuæ (XXV), het volk van God.
Dat de Kerk, wanneer zij samen met Christus
optreedt als priester en offer, in haar geheel het Misoffer opdraagt en dat zij
in dat Offer ook in haar geheel wordt opgedragen, hebben de Vaders van oudsher
onderricht (Sint Augustinus, De Civitate Dei, X, 6 in PL 41, 284). Het 2e
Vaticaans Concilie heeft dit prachtig geformuleerd in de dogmatische
constitutie over de Kerk Lumen gentium: Deelnemend aan het Eucharistisch Offer,
dat de oorsprong en het hoogtepunt van heel het christelijk leven is, dragen
zij [de gelovigen] het goddelijk Offerlam en zichzelf met Hem op aan God. Zowel
door de offerdaad als door de heilige Communie hebben zij aldus hun eigen rol
in de liturgische handeling. Met het
Lichaam van Christus in de heilige samenkomst gevoed geven zij concrete
gestalte aan de eenheid van het volk van God, een eenheid die door dit
eerbiedwaardig sacrament duidelijk betekend en op wonderbare wijze verwezenlijkt
wordt (Cf Eccl. de Eucharistia, 11).
Door het Offer van het Lam te vieren, worden
wij verbonden met de hemelse ‘liturgie’ en maken we deel uit van die grote
menigte die uitroept: ‘Aan onze God die op de troon is gezeten en aan het Lam
behoort de overwinning’ (Apoc 7, 10).
De Eucharistie is werkelijk een doorbreken van de hemel op aarde – ad maiorem
gloriam Dei – een schitterende straal van het hemelse Jeruzalem, die zich door
de wolken van onze geschiedenis heen boort en onze reis verlicht (cf Eccl. de Eucharistia, 19).