Christus ontvangt brood en
wijn voor de H. Eucharistie
Blijf in dit mysterie ons door uw verlossing heiligen.
I n l e i d i n g
De
gave die deze oratie God vraagt te aanvaarden, is het heilig Eucharistisch
Offer, dat Christus heeft ingesteld toen Hij zei: ‘Doet dit om Mij te gedenken’
(Lk 22, 19). In dit Eucharistisch Offer gedenken we het heilig Mysterie dat wij
met heel de verzamelde kerkgemeenschap vanuit een verschuldigde dienstbaarheid actueel
vieren, zoals de Romeinse Canon formuleert: ‘Hanc igitur oblationem servitutis nostræ sed et cunctæ familiæ tuæ’ – Aanvaard dit
offer van ons, uw dienaars en van heel uw familie. Wordt in het algemeen met
het begrip mysterium in de oraties
super munera de sacrale liturgische ritus bedoeld terwijl het paasmysterie
wordt herdacht en zijn effecten van redding, voltooid in en door Christus’
verlossingswerk, het Gebed over de gaven van deze zondag geeft daartoe een
goede indicatie: ‘… sacris
mysteriis…sanctificationem tuæ nobis redemptionis dignanter adimple’,
voltooi genadig in/door deze heilige
mysteries de heiliging voor onze verlossing door U. Hier wordt de sacramentele verordening van de Kerk van
het paasmysterie duidelijk gesteld als het genademiddel waardoor de Kerk hoopt
de volheid van de verlossing te bereiken. Deze betekenis van mysterium vinden we ook in de orationes
super munera van de zondagen II, VII, IX, XIII, XVII, XXII, XXIII, XXIX en
XXXII door het jaar.
De
bede in deze oratie berust dus op het geloof in de belofte, verbonden aan het
Mysterie. Het ‘Mysterium fidei’, het
mysterie van het geloof, zoals de priester na de Consecratie zegt, beoogt de
verloste mensen steeds meer te heiligen en uiteindelijk tot volmaakte
heiligheid te brengen. Mooi sluit hierbij de derde, minder gebruikte,
acclamatie van de Ordo Missæ aan: ‘Redder van de wereld, bevrijd ons; Gij die
ons hebt verlost door uw kruis en verrijzenis’.
Het binnengaan in het eenmalige Offer
van Christus, waartoe de H. Eucharistie ons de mogelijkheid geeft, moet in ons
het ‘ja’ op Gods uitnodiging en ook de liefde tot Hem steeds opnieuw wekken en
versterken, zodat ook de heiligheid van het hart voortdurend toeneemt tot het
hoogste niveau waartoe ons hart in staat is.
T e k s t
Missale Romanum – 1970
Suscipe, quæsumus, Domine, sacrificia tuis instituta præceptis,
et sacris mysteriis, quæ debitæ servitutis celebramus officio,
sanctificationem tuæ nobis redemptionis dignanter adimple.
Altaarmissaal
Nederlandse Kerkprovincie – 1979
Heer, aanvaard het offer dat
Gij zelf hebt ingesteld,
en blijf in dit mysterie,
dat wij vieren om U te eren,
ons door uw verlossing
heiligen.
Werkvertaling
Aanvaard,
vragen wij [U], Heer, de offers, door uw voorschriften ingesteld,
en volbreng
in/door deze heilige mysteries, die wij door de vervulling van onze
verschuldigde dienstbaarheid vieren,
genadig de heiliging van uw verlossing voor ons.
L i t u r g i s c h e
a n t e c e d e n t e n
Van deze oratie is geen antecedent te vinden
in een van de edities van het Missale Romanum [MR] vóór 1970 (A. Pflieger,
Liturgicæ orationis concordantia verbalia. Pars I: Missale Romanum, Freiburg
1964), noch in de bronnencollectie van E. Moeller,
J.M. Clément en B. Coppieters ’t
Wallant, Corpus Orationum, I-XIV, Brepols, Turnhout 1992-20o4). Het is dus –
zoals ook het Gebed over de gaven van vorige zondag (Dominica 26 per annum) een
nieuwe compositie voor de Novus Ordo.
Het
tekstfragment ‘debitæ servitutis celebramus officio’ – door de viering van de
verschuldigde eredienst, is opgenomen in
de Postcommunio van het misformulier van de HH. Tiburtius, Valerianus en
Maximus, MM., 14 april, in MR 1962. Dit tekstfragment vervolgt: ‘salvationis
tuæ sentiamus augmentum’- [dat wij]de groei van uw heiligmaking mogen ervaren:
een parallel met de inhoud van de nieuwe compositie MR 1970. Vergelijk ook het
tekstfragment in de Postcommunio van het misformulier ‘Bij de wijding van een
abdis’ (MR 1962]: ‘famulæ tuæ tibi debitam servitutem’ – de U verschuldigde
dienstbaarheid van uw dienares.
S t r u c t u u r
a n a l y s e e n s t i j l f i g u r e n
1. Suscipe, quæsumus, Domine, sacrificia tuis instituta præceptis,
2a. et sacris mysteriis, 3. quæ debitæ servitutis celebramus officio,
2b. sanctificationem tuæ nobis redemptionis dignanter adimple.
Het Gebed over de gaven is
samengesteld uit één enkele zin, opgebouwd uit twee halfzinnen (r. 1 en r. 2),
verbonden door de coniunctie et. Het prædicaat van de eerste halfzin ‘suscipe’,
een klassieke openingsimperativus, gevolgd door het al even klassieke op
zichzelf staande quæsumus, staat aan de spits van de oratie terwijl het
prædicaat van de tweede halfzin ‘adimple’, eveneens een imperativusvorm, de
oratie afsluit. De tweede halfzin wordt onderbroken door de reflexieve bijzin
‘quæ … officio’ (r. 3) waarvan het antecedent in ‘sacris mysteriis’ ligt
besloten.
Ad
1
Suscipe,
aanvaard, neem aan – prædicaat in de imperativusvorm van het verbum suscipere,
- cepi, - ceptum.
Quæsumus,
wij bidden, wij vragen, - klasssieke tussenzin met een op zichzelf staande
werkwoordvorm, zeer frequent het ‘suscipe’ of het ‘concede’ volgend, enerzijds
ter afzwakking van de imperativus,
anderzijds ter ondersteuning van het ritmisch verloop van de oratie in de karakteristieke oratietaal en
-klank.
Domine,
[o] Heer, anaklese in de vocativusvorm van Dominus.
Sacrificia tuis instituta præceptis –
object van het prædicaat ‘suscipe’, bestaande uit de twee congruerende
accusativusvomen ‘sacrificia’ en ‘instituta’, vergezeld van een bijwoordelijke
bepaling bij ‘instituta’ van twee
congruerende ablativusvormen ‘tuis’ en ‘præceptis’ die het object nader
kwalificeren en uitleggen: ablativus explicativus.
We zien hier de stijlfiguur hyperbaton onderling
verstrengeld: zowel ‘sacrificia’ en ‘instituta’ zijn uiteengeplaatst alsook
‘tuis’ en ‘præceptis’.
Instituta, ingesteld, - accusativus
meervoud onzijdig van het participium perfecti passivi van het verbum
instituere, institui, institutum, 3, plaatsen in/op, oprichten, aanleggen,
ondernemen, aanvangen, aanstellen, inrichten, regelen, maar ook onderwijzen,
onderrichten. In ‘institutum’ herkennen we direct het begrip instituut,
institutie en verwante termen. Vgl. ook het Franse instituteur en institutrice.
Præceptum, -i, n., voorschrift,
verordening, bevel, onderricht, leer. Dezelfde vorm als het participium
perfecti passivi van het verbum præcipere, -cpi, - ceptum, 3. Tijdens zijn
afscheidsrede bij het Laatste Avondmaal zegt Jezus tot zijn leerlingen: ‘Manete
in dilectione mea. Si præcepta mea
servaveritis, manebitis in dilectione mea, sicut et ego Patris mei præcepta servavi, et maneo in eius
dilectione…Hoc est præceptum meum ut
diligatis invicem, sicut dilexi vos’ – Blijft in mijn liefde. Als gij mijn
geboden onderhoudt (lett. onderhouden zult hebben), zult gij in mijn liefde
blijven, zoals ook Ik de geboden van mijn Vader heb onderhouden en in zijn
liefde blijf…Dit is mijn gebod, dat gij elkaar bemint, zoals Ik u heb bemind
(Jo 15, 10.12).
Ad 2a-2b
Adimple, vervul, voltooi, volbreng
- prædicaat in de imperativusvorm van het verbum adimplere, -evi,- etum 2.
Dignanter,
genadig, - bijwoordelijke bepaling bij het prædicaat, afgeleid van
het adiectivum dignans, en eindigend op –er, geplaatst na de stam dignant-).
Het adiectivum dignans is de participium præsensvorm van het deponens dignari,
zich gewaardigen.
Sanctificationem,
heiliging, - object bij adimple in de accusativusvorm enkelvoud van
sanctificatio, - onis f.
Tuæ
redemptionis, van uw verlossing/tot verlossing door U, - bijvoeglijke bepaling
bij sanctificationem in twee congruerende genitivusvormen die, behorend bij dit
substantivum, als één object gelezen kunnen worden. Er kan gedacht worden aan een genitivus explicativus maar ook aan
een genitivus objectivus, daar de heiliging gezien kan worden als een werk-,
voertuig, genademiddel tot onze verlossing. Kijkend echter naar de positie van
nobis tussen tuae redemptionis in, kan men concluderen dat deze trits een
hechte woordgroep vormt waarbij het nobis symbolisch omarmd wordt door de
verlossing die de Heer heeft bewerkstelligd voor ons. Men zou dus ook in deze
constructie goed kunnen kiezen voor een genitivus explicativus; de heiliging
die van zijn verlossing uitgaat naar ons, de verlossing die er voor ons gekomen
is.
Nobis, voor
ons, - bijwoordelijke bepaling in de dativusvorm van het pronomen personale
nos: dativus commodi, van voordeel.
Sacris
mysteriis, door/met/’in’ de[ze] mysteries, - bijwoordelijke bepaling bij het
prædicaat adimple in twee congruerende ablativusvormen: ablativus causæ, naast
de ablativus instrumenti resp. modi.
De zinsnede ‘tuæ [nobis]
redemptionis’ bevat een volgende hyperbaton door de uiteenplaatsing van ‘tuæ’
en ‘redemptionis’.
Ad 3
Quæ, die/welke, - object van
het prædicaat celebramus in de accusativusvorm meervoud onzijdig van het
reflexivum qui, quæ, quod met sacris mysteriis (r. 2a) als antecedent.
Celebramus, wij vieren,
voltrekken, prijzen, verheerlijken, - prædicaat in de indicativusmodus van het
præsens: de handeling is hier en nu bezig.
Debitæ
servitutis […] officio, door/met een plicht, dienst, viering van verschuldigde
dientbaarheid, - bijwoordelijke bepaling, samengesteld uit de ablativusvorm
officio van officium, - i, n. vergezeld door twee congruerende genitivusvormen:
genitivus explicativus of qualitatis.
Wat
opvalt in deze oratie is de vaak voorkomende uitgang -is. Het was mooi geweest
als officio in een meervoudige vorm had gestaan (officiis). Nu lijkt de –o uit
de toon te vallen. Maar wellicht is de 0-klank aan het einde van de gezongen
regel juist welluidender.
V o c a b u l a r i u m
Sanctificatio, -onis vr., naast 1.
heiliging, betekent dit substantivum ook 2. heiligheid 3. middel tot heiliging,
genademiddel en 4. heiligdom, tempel.
Met het
verwante verbum ‘sanctificare’ , heilig-maken, is het een van de weinige
begrippen die, ondanks hun volkse herkomst, bewaard bleven in de verheven oratietaal.
‘Sanctificare’ was de normale vroeg christelijke Latijnse weergave van het
Griekse άγιάζειν, ‘heiligmaken’. Dit is
de zuivere en eenvoudige betekenis zoals in het gebed ‘Voor de gehele
geestelijkheid en alle gelovigen’ in de liturgie van Goede Vrijdag (Oratio
universalis MR 253): “…Omnipotens sempiterne Deus, cuius Spiritu totum corpus
Ecclesiæ sanctificatur en regetur” - Almachtige, eeuwige God, door wiens Geest
geheel het lichaam van de Kerk wordt geheiligd en geleid.
Het begrip komt
in drie oraties super munera voor (Ie, XVe en XXVIIe
zondag door het jaar), en staat
met de offergaven op twee manieren in relatie: het drukt Gods werkzaamheid uit
ten opzichte van de gaven óf zijn werkzaamheid ten opzichte van de gelovigen in
en door middel van dit liturgisch Offer. Het gaat derhalve niet in eerste
instantie om persoonlijke heiliging.
Zie ook de
bespreking van ‘sanctificare’ bij het Gebed over de gaven van de 17e
zondag per annum en het Commentaar beneden.
Officium, - ii, n., zie de bespreking bij het Gebed over de
gaven van de 7e zondag van Pasen.
Celebrare, 1. heft de volgende betekenissen: 1. talrijk bijwonen, vieren 2. prijzen,
verheerlijken 3. celebreren, de H. Mis vieren. De bisschop/priester die de H.
Mis opdraagt is de celebrans (bij ons celebrant); een plechtige H. Mis wordt
met ‘celebratio’ (celebratie) aangeduid en een viering met ‘celebritas’. Het
adverbium ‘celebriter’ betekent
feestelijk.
Het adiectivum
celeber, bris, bre en ook de
nevenvorm celebris, bre betekenen
beroemd.
Let op deze termen niet te verwaren met het adiectivum
celer, eris, ere, snel, vlug.
Redemptio, - onis v..
In de
christelijke taal van liturgie en oratie betekent ‘redemptio’: geestelijke
redding door God door toedoen van Jezus Christus, verlossing, vrijkoop. Als
vertaling van het Griekse άπολύτρωσις of λύτρωσις betekent redemptio meer dan wettelijke bevrijding of redding. Het betekent
de werkelijke bevrijdingsact van zonde en een positieve status van bevrijd
zijn. Maar het begrip omvat meer. Aangezien het begrip een leenwoord is, heeft
het ook de nuances van het Bijbelse begrip meegebracht in het christelijk Latijn.
En zo bevat redemptio het negatieve
concept van bevrijding van zonden en de positieve notie van vereniging met God.
Zoals Israel het speciale bezit werd van Jahweh omdat het door Hem werd
bevrijd, zo is het doel van het Nieuwe Verbond de mensen met God in contact te
brengen. Deze bevrijding van zonde en contact met God wordt voltooid in de
eredienst, zoals de Brief aan de Hebreeën formuleert: “Christus, gekomen als
hogepriester van het ons toebedeelde heil…is het heiligdom binnengegaan en
verwierf…met zijn eigen Bloed, eens voor altijd eeuwige verlossing” (Hebr 9,
12; cf Ef 1, 7. 14 en Rom 3, 24). De liturgische connotatie, evident in de
Hebreeënbrief, spreekt ook duidelijk uit de oraties, bijvoorbeeld in het Gebed
over de gaven van de 2e zondag per annum: “quia,
quoties huius hostiæ commemoratio celebratur, opus nostræ redemptionis
exercetur”, want telkens als wij de gedachtenis van dit offer vieren, wordt de
verlossing voor ons werkelijkheid. Vergelijk ook het Exultet: Qui pro nobis ætérno Patri Adæ débitum solvit.
De H. Eucharistie wordt genoemd ‘præmium
redemptionis æternæ’, prijs
voor de eeuwige verlossing (oratio super munera, 1e zondag van de
Advent), ‘pignus redemptionis æternæ’, onderpand voor onze
eeuwige verlossing (postcommunio SS. Mart. Tib. en Suz., 11 aug., MR 1962) en
leidt tot ‘ad redemptionis…augmentum’,
tot inniger deelname aan de verlossing (postcomm. feria IV post dom. II
Quadrag.). Deze en andere vindplaatsen maken duidelijk dat met ‘redemptio’ niet
het historisch kruisoffer is bedoeld, uitgestrekt tot en aanwezig in het
eucharistisch Offer, maar eerder het
sacramentele effect van de liturgische handeling.
Wat
wij, met meer abstracte termen, zouden noemen ‘de genade die voortvloeit uit
het Verlossingswerk’ drukt de liturgie met karakteristieke concreetheid uit in
‘redemptio’. Hoe toepasselijk verwoordt
de postcommunio van feria V onder het Paasoctaaf de essentie van de liturgische
handeling met de formulering: ‘redemptionis
nostræ sacrosancta commercia’, deze heilige uitwisseling die ons verlossing
brengt -, op grond waarvan twee
effecten worden gevraagd: ‘ut …et vitæ nobis
conferant præsentis auxilium, et gaudia sempiterna concilient’, opdat zij
ons hulp schenken voor dit leven en eens de eeuwige vreugde.
Het begrip ‘redemptio’ heeft derhalve een eschatologische dimensie. We vinden
bijvoorbeeld in de postcommunio van de 1e Mis van Allerzielen (MR
1962): ‘ut eas [ animas] et a peccatis
omnibus exuas, et tuæ redemptionis facias esse participes’, opdat Gij hen
van alle zonden ontslaat en in uw verlossing doet delen; zie ook het
collectegebed van Kruisverheffing: ‘ut
cuius mysterium in terra cognovimus, eius redemptionis præmia in cælo consequi
mereamur’, opdat wij die op aarde dit mysterie hebben leren kennen, de
weldaden van zijn verlossing in de hemel verdienen te ontvangen.
In
zeer brede algemene zin wordt ‘redemptio’
gebruikt in relatie tot Kerstmis, omdat immers in de Geboorte van Christus het
hele Verlossingswerk is besloten. In het Gebed over de gaven van de Vigiliemis
van Kerstmis vinden we: ‘in his constare
principium nostræ redemptionis ostendis’, in dit mysterie openbaart Gij de
aanvang van onze verlossing; en in het Collectegebed van Quatertemperwoensdag
van de Advent (MR 1962): ‘redemptionis ventura solemnitas’, de aanstaande
plechtige viering van onze verlossing.
Eenmaal
is de term gebruikt in de engere betekenis van ‘vergeving van zonden’: ‘pro redemptione peccatorum’, (oratio 1a
feria IV Cinerum, MR 1962).
(Cf
Sr. Mary Pierre Ellebracht C.Pp.S., Remarks on the vocabulary of the ancient
orations in the Missale Romanum. Reeks
Latinitas christianorum primæva. Nijmegen-Utrecht, 1966, p. 52 e.v.).
Op 25 maart 2004 publiceerde de
Congregatie voor de Goddelijke Eredienst de
Instructie ‘Sacramentum Redemptionis’,
het Sacrament van de Verlossing, met bepalingen wat nageleefd en vermeden dient
te worden met betrekking tot de Allerheiligste Eucharistie.
C o m m e n t a a
r
Over de meervoudsvormen sacrificia en præceptis < præcepta
(regel 1):
In een unieke en uitgebreide zin brengt het ene Offer
van Christus, actueel tegenwoordig in het Eucharistisch Offer alle andere
offers tot vervulling. Het Offer van Christus, voltooid in zijn eigen Lichaam
is het ene, volmaakte Offer, omvat en brengt heel het menselijk project van het
offeren van de eerstelingen uit oogst en kudden aan God tot een volmaakte
voltooiing.Was het offer van Abel een voorafbeelding, het Offer van Christus
waarin Hij zichzelf aan de Vader aanbiedt is God alleen aangenaam; geen ander
offer, in verleden of toekomst, kan zijn Offer vervangen of overstijgen. Het
dagelijks Offer van de Kerk deelt zowel in het vroegere offer van Abel (‘zoals
Gij hebt willen aanvaarden de gaven van uw dienaar Abel, de Rechtvaardige’ –
Romeinse Canon) als in het Offer van Christus, waarbij Hij Offeraar en
Offerande tegelijk is. Exacter uitgedrukt: de individuele offerande en
offergave aan God van de kant van ieder lid van de gemeenschap van de Kerk doet
deze persoon delen in de
offerande en offergaven van het geheel. Op deze wijze participeren de
persoonlijke offerande en offergave van elke gelovige in heel de offerbeweging
van de heilshistorie – van Abel tot Christus - en in de geactualiseerde
gedachtenisviering van de hele Kerk, uitlopend en vooruitlopend op de verlossing van allen.
In het Gebed
over de gaven van vandaag weerklinkt een vergelijkbaar thema: de
meervoudsvormen ‘sacrificia’ en ‘præceptis’ in de zin ‘sacrificia tuis instituta
præceptis’ (r. 1)
suggereren twee betekenissen aan de hand waarvan de actuele offerande kan
worden begrepen. In eerste instantie roept het tegenwoordige Offer de
herinnering op van de offers doe door God werden voorgeschreven in de Torah, die op hun beurt een voorafbeelding zijn van, en tot voltooiing komen in het
Offer van Christus. Vervolgens is het Offer gefundeerd op het gebod van
Christus: ‘Doet dit om Mij te herdenken’. Dit leidt logischerwijs naar de
tweede zin ‘et sacris mysteriis’: het
Offer dat Christus gebood te blijven opdragen is de sacrale liturgische
voltrekking van het Paasmysterie: het mysterie van zijn levende Aanwezigheid,
gestorven, verrezen en blijvend in de H. Eucharistie aanwezig. In gehoorzaamheid
aan dit gebod vervult de Kerk, zoals
Israel dat vroeger deed, een verheven plicht jegens de Heer – ‘quæ debitæ servitutis celebramus officio’
-, welke wij voltrekken in een viering van verschuldigde dienstbaarheid – en
beweegt zich voorwaarts naar de volheid van de verlossing – ‘sanctificationem tuæ nobis redemptionis
dignanter adimple’.
De oratie super munera van
vandaag geeft derhalve een samenvatting van de bepalingen van de sacrificiële
heilseconomie: God gebiedt offers op te
dragen; de Kerk gehoorzaamt door het Offer van Christus actueel tegenwoordig te
stellen en dat betekent een heilsdaad die het proces van verlossing bevordert.
Zoals gezegd verwijst het
begrip ‘sacris mysteriis’ naar het
Paasmysterie van Christus, dat de Kerk indachtig is én viert in het
Eucharistisch Offer overeenkomstig de opdracht van Christus. In dit actief en
actueel tegenwoordig stellen, participeert de Kerk, het Mystieke Lichaam van Christus, in het
mysterie van Christus’ offerende gehoorzaamheid in vrijwillige onderworpenheid
aan de Vader. Slechts door middel van deze participatie kan de liturgische
viering van de H. Eucharistie door de Kerk als verlossend worden beschouwd.
Bovendien zullen de gelovigen door te delen in de vernedering van Christus ook
delen in zijn uiteindelijke verheffing (Fil 2, 9).
In de oratie super munera
van de 7e zondag door het jaar kijkt het offer van
verschuldigde dienstbaarheid (‘debitis servitiis exsequentes’) vooruit
naar een beloning in de eeuwigheid: ‘quod
ad honorem tuæ maiestatis offerimus, nobis proficiat ad salutem’- moge, dat
wat wij ter ere van uw Majesteit offeren, ons tot heil strekken. Vandaag zoekt
de plichtsvervulling van onze dienstbaarheid (‘debitæ servitutis officio’), gepraktiseerd door de Kerk, haar
vervulling in de verlossing: ‘sanctificationem tuæ nobis redemptionis
adimple’, vervul in ons genadig de heiliging tot verlossing.
‘De H. Eucharistie brengt
ons dagelijks tot diepe verwondering en dankbaarheid. Het Paasmysterie, evenals de H. Eucharistie,
die dit door de eeuwen heen tegenwoordig stelt
heeft een enorme ‘inhoud’, die de gehele geschiedenis omvat als
ontvanger van de genade van de verlossing.
De H. Eucharistie, dat wil
zeggen Christus’ verlossende aanwezigheid in de gemeenschap van de gelovigen en
haar geestelijk voedsel, is het kostbaarste bezit dat de Kerk kan hebben op
haar reis door de geschiedenis.
De Kerk heeft de H.
Eucharistie ontvangen niet als eeen gave – hoe kostbaar ook – te midden van
vele andere, maar als de gave bij uitstek,
want het is Zijn Zelfgave, de gave van Zijn Persoon in Zijn heilige mensheid,
evenals de gave van Zijn verlossingwerk.
Als de Kerk de H.
Eucharistie viert, de gedachtenis aan de Dood en de Verrijzenis van haar Heer,
vindt deze centrale gebeurtenis werkelijk plaats en ‘wordt het werk van onze
verlossing voltrokken’ (Lumen Gentium,
nr. 3). Dit Offer is zo essentieel voor de redding van de mensheid dat Jezus
Christus het pas gebracht heeft en naar de Vader is teruggekeerd, nadat Hij ons in de gelegenheid had gesteld
er in te delen alsof we erbij aanwezig geweest waren. Ieder gelovige kan er
dus aan deelnemen en de onuitputtelijke vruchten ervan plukken.
Dit is het geloof waarvan
generaties Christenen door de eeuwen heen hebben geleefd en dat door het
leergezag van de Kerk steeds met vreugdevolle dankbaarheid voor deze
onschatbare gave is bevestigd.’
(Vgl. Paulus VI, Plechtige Geloofsbelijdenis, 30 juni
1968: AAS 60 [1968] 442; Johannes-Paulus II, Apostolische Brief Dominicæ Cenæ, 24 februari 1980, 12: AAS
72 [1980] 142)
(Ontleend aan: Joh.-Paulus
II, Ecclesia de Eucharistia, Over de Eucharistie in relatie tot de Kerk,
17 april 2003, nrs. 5, 9 en 11).