maandag 4 oktober 2021

Reeks “Oratio super munera - Gebed over de gaven” 27e zondag per annum / door het jaar Blijf in dit mysterie ons door uw verlossing heiligen.

Christus ontvangt brood en wijn voor de H. Eucharistie
Blijf in dit mysterie ons door uw verlossing heiligen.
I n l e i d i n g
De gave die deze oratie God vraagt te aanvaarden, is het heilig Eucharistisch Offer, dat Christus heeft ingesteld toen Hij zei: ‘Doet dit om Mij te gedenken’ (Lk 22, 19). In dit Eucharistisch Offer gedenken we het heilig Mysterie dat wij met heel de verzamelde kerkgemeenschap vanuit een verschuldigde dienstbaarheid actueel vieren, zoals de Romeinse Canon formuleert: ‘Hanc igitur oblationem servitutis nostræ sed et cunctæ familiæ tuæ’ – Aanvaard dit offer van ons, uw dienaars en van heel uw familie. Wordt in het algemeen met het begrip mysterium in de oraties super munera de sacrale liturgische ritus bedoeld terwijl het paasmysterie wordt herdacht en zijn effecten van redding, voltooid in en door Christus’ verlossingswerk, het Gebed over de gaven van deze zondag geeft daartoe een goede indicatie: ‘… sacris mysteriis…sanctificationem tuæ nobis redemptionis dignanter adimple’, voltooi  genadig in/door deze heilige mysteries de heiliging voor onze verlossing door U. Hier wordt de sacramentele verordening van de Kerk van het paasmysterie duidelijk gesteld als het genademiddel waardoor de Kerk hoopt de volheid van de verlossing te bereiken. Deze betekenis van mysterium vinden we ook in de orationes super munera van de zondagen II, VII, IX, XIII, XVII, XXII, XXIII, XXIX en XXXII door het jaar.
De bede in deze oratie berust dus op het geloof in de belofte, verbonden aan het Mysterie.  Het ‘Mysterium fidei’, het mysterie van het geloof, zoals de priester na de Consecratie zegt, beoogt de verloste mensen steeds meer te heiligen en uiteindelijk tot volmaakte heiligheid te brengen. Mooi sluit hierbij de derde, minder gebruikte, acclamatie van de Ordo Missæ aan: ‘Redder van de wereld, bevrijd ons; Gij die ons hebt verlost door uw kruis en verrijzenis’.
Het binnengaan in het eenmalige Offer van Christus, waartoe de H. Eucharistie ons de mogelijkheid geeft, moet in ons het ‘ja’ op Gods uitnodiging en ook de liefde tot Hem steeds opnieuw wekken en versterken, zodat ook de heiligheid van het hart voortdurend toeneemt tot het hoogste niveau waartoe ons hart in staat is.
T e k s t
Missale Romanum – 1970
Suscipe, quæsumus, Domine, sacrificia tuis instituta præceptis,
et sacris mysteriis, quæ debitæ servitutis celebramus officio,
sanctificationem tuæ nobis redemptionis dignanter adimple.

Altaarmissaal Nederlandse Kerkprovincie – 1979
Heer, aanvaard het offer dat Gij zelf hebt ingesteld,
en blijf in dit mysterie, dat wij vieren om U te eren,
ons door uw verlossing heiligen.

Werkvertaling
Aanvaard, vragen wij [U], Heer, de offers, door uw voorschriften ingesteld,
en volbreng in/door deze heilige mysteries, die wij door de vervulling van onze verschuldigde dienstbaarheid  vieren,
genadig de heiliging van uw verlossing voor ons.
L i t u r g i s c h e   a n t e c e d e n t e n
Van deze oratie is geen antecedent te vinden in een van de edities van het Missale Romanum [MR] vóór 1970 (A. Pflieger, Liturgicæ orationis concordantia verbalia. Pars I: Missale Romanum, Freiburg 1964), noch in de bronnencollectie van E. Moeller, J.M. Clément en B. Coppieters  ’t Wallant, Corpus Orationum, I-XIV, Brepols, Turnhout 1992-20o4). Het is dus – zoals ook het Gebed over de gaven van vorige zondag (Dominica 26 per annum) een nieuwe compositie voor de Novus Ordo.
Het tekstfragment ‘debitæ servitutis celebramus officio’ – door de viering van de verschuldigde eredienst,  is opgenomen in de Postcommunio van het misformulier van de HH. Tiburtius, Valerianus en Maximus, MM., 14 april, in MR 1962. Dit tekstfragment vervolgt: ‘salvationis tuæ sentiamus augmentum’- [dat wij]de groei van uw heiligmaking mogen ervaren: een parallel met de inhoud van de nieuwe compositie MR 1970. Vergelijk ook het tekstfragment in de Postcommunio van het misformulier ‘Bij de wijding van een abdis’ (MR 1962]: ‘famulæ tuæ tibi debitam servitutem’ – de U verschuldigde dienstbaarheid van uw dienares.
S t r u c t u u r a n a l y s e  e n  s t i j l f i g u r e n
1. Suscipe, quæsumus, Domine, sacrificia tuis instituta præceptis,
2a. et sacris mysteriis, 3. quæ debitæ servitutis celebramus officio,
2b. sanctificationem tuæ nobis redemptionis dignanter adimple.

Het Gebed over de gaven is samengesteld uit één enkele zin, opgebouwd uit twee halfzinnen (r. 1 en r. 2), verbonden door de coniunctie et. Het prædicaat van de eerste halfzin ‘suscipe’, een klassieke openingsimperativus, gevolgd door het al even klassieke op zichzelf staande quæsumus, staat aan de spits van de oratie terwijl het prædicaat van de tweede halfzin ‘adimple’, eveneens een imperativusvorm, de oratie afsluit. De tweede halfzin wordt onderbroken door de reflexieve bijzin ‘quæ … officio’ (r. 3) waarvan het antecedent in ‘sacris mysteriis’ ligt besloten.
Ad 1
Suscipe, aanvaard, neem aan – prædicaat in de imperativusvorm van het verbum suscipere, - cepi, - ceptum.
Quæsumus, wij bidden, wij vragen, - klasssieke tussenzin met een op zichzelf staande werkwoordvorm, zeer frequent het ‘suscipe’ of het ‘concede’ volgend, enerzijds ter  afzwakking van de imperativus, anderzijds ter ondersteuning van het ritmisch verloop van de oratie in de karakteristieke oratietaal en -klank.
Domine, [o] Heer, anaklese in de vocativusvorm van Dominus.
Sacrificia tuis instituta præceptis – object van het prædicaat ‘suscipe’, bestaande uit de twee congruerende accusativusvomen ‘sacrificia’ en ‘instituta’, vergezeld van een bijwoordelijke bepaling bij ‘instituta’ van  twee congruerende ablativusvormen ‘tuis’ en ‘præceptis’ die het object nader kwalificeren en uitleggen: ablativus explicativus. 
We zien hier de stijlfiguur hyperbaton onderling verstrengeld: zowel ‘sacrificia’ en ‘instituta’ zijn uiteengeplaatst alsook ‘tuis’ en ‘præceptis’.
Instituta, ingesteld, - accusativus meervoud onzijdig van het participium perfecti passivi van het verbum instituere, institui, institutum, 3, plaatsen in/op, oprichten, aanleggen, ondernemen, aanvangen, aanstellen, inrichten, regelen, maar ook onderwijzen, onderrichten. In ‘institutum’ herkennen we direct het begrip instituut, institutie en verwante termen. Vgl. ook het Franse instituteur en institutrice.
Præceptum, -i, n., voorschrift, verordening, bevel, onderricht, leer. Dezelfde vorm als het participium perfecti passivi van het verbum præcipere, -cpi, - ceptum, 3. Tijdens zijn afscheidsrede bij het Laatste Avondmaal zegt Jezus tot zijn leerlingen: ‘Manete in dilectione mea. Si præcepta mea servaveritis, manebitis in dilectione mea, sicut et ego Patris mei præcepta servavi, et maneo in eius dilectione…Hoc est præceptum meum ut diligatis invicem, sicut dilexi vos’ – Blijft in mijn liefde. Als gij mijn geboden onderhoudt (lett. onderhouden zult hebben), zult gij in mijn liefde blijven, zoals ook Ik de geboden van mijn Vader heb onderhouden en in zijn liefde blijf…Dit is mijn gebod, dat gij elkaar bemint, zoals Ik u heb bemind (Jo 15, 10.12).
Ad 2a-2b
Adimple, vervul, voltooi, volbreng - prædicaat in de imperativusvorm van het verbum adimplere, -evi,- etum 2.
Dignanter, genadig, - bijwoordelijke bepaling bij het prædicaat, afgeleid van het adiectivum dignans, en eindigend op –er, geplaatst na de stam dignant-). Het adiectivum dignans is de participium præsensvorm van het deponens dignari, zich gewaardigen.
Sanctificationem, heiliging, - object bij adimple in de accusativusvorm enkelvoud van sanctificatio, - onis f.
Tuæ redemptionis, van uw verlossing/tot verlossing door U, - bijvoeglijke bepaling bij sanctificationem in twee congruerende genitivusvormen die, behorend bij dit substantivum, als één object gelezen kunnen worden. Er kan gedacht worden  aan een genitivus explicativus maar ook aan een genitivus objectivus, daar de heiliging gezien kan worden als een werk-, voertuig, genademiddel tot onze verlossing. Kijkend echter naar de positie van nobis tussen tuae redemptionis in, kan men concluderen dat deze trits een hechte woordgroep vormt waarbij het nobis symbolisch omarmd wordt door de verlossing die de Heer heeft bewerkstelligd voor ons. Men zou dus ook in deze constructie goed kunnen kiezen voor een genitivus explicativus; de heiliging die van zijn verlossing uitgaat naar ons, de verlossing die er voor ons gekomen is.
Nobis, voor ons, - bijwoordelijke bepaling in de dativusvorm van het pronomen personale nos: dativus commodi, van voordeel.
Sacris mysteriis, door/met/’in’ de[ze] mysteries, - bijwoordelijke bepaling bij het prædicaat adimple in twee congruerende ablativusvormen: ablativus causæ, naast de ablativus instrumenti resp. modi.
De zinsnede ‘tuæ [nobis] redemptionis’ bevat een volgende hyperbaton door de uiteenplaatsing van ‘tuæ’ en ‘redemptionis’.
Ad 3
Quæ, die/welke, - object van het prædicaat celebramus in de accusativusvorm meervoud onzijdig van het reflexivum qui, quæ, quod met sacris mysteriis (r. 2a) als antecedent.
Celebramus, wij vieren, voltrekken, prijzen, verheerlijken, - prædicaat in de indicativusmodus van het præsens: de handeling is hier en nu bezig.
Debitæ servitutis […] officio, door/met een plicht, dienst, viering van verschuldigde dientbaarheid, - bijwoordelijke bepaling, samengesteld uit de ablativusvorm officio van officium, - i, n. vergezeld door twee congruerende genitivusvormen: genitivus explicativus of qualitatis.
Wat opvalt in deze oratie is de vaak voorkomende uitgang -is. Het was mooi geweest als officio in een meervoudige vorm had gestaan (officiis). Nu lijkt de –o uit de toon te vallen. Maar wellicht is de 0-klank aan het einde van de gezongen regel juist welluidender.
V o c a b u l a r i u m
Sanctificatio, -onis vr., naast 1. heiliging, betekent dit substantivum ook 2. heiligheid 3. middel tot heiliging, genademiddel en 4. heiligdom, tempel.
Met het verwante verbum ‘sanctificare’ , heilig-maken, is het een van de weinige begrippen die, ondanks hun volkse herkomst, bewaard bleven in de verheven oratietaal. ‘Sanctificare’ was de normale vroeg christelijke Latijnse weergave van het Griekse άγιάζειν, ‘heiligmaken’.  Dit is de zuivere en eenvoudige betekenis zoals in het gebed ‘Voor de gehele geestelijkheid en alle gelovigen’ in de liturgie van Goede Vrijdag (Oratio universalis MR 253): “…Omnipotens sempiterne Deus, cuius Spiritu totum corpus Ecclesiæ sanctificatur en regetur” - Almachtige, eeuwige God, door wiens Geest geheel het lichaam van de Kerk wordt geheiligd en geleid.
Het begrip komt in drie oraties super munera voor (Ie, XVe en XXVIIe zondag door het jaar),  en staat met de offergaven op twee manieren in relatie: het drukt Gods werkzaamheid uit ten opzichte van de gaven óf zijn werkzaamheid ten opzichte van de gelovigen in en door middel van dit liturgisch Offer. Het gaat derhalve niet in eerste instantie om persoonlijke heiliging.
Zie ook de bespreking van ‘sanctificare’ bij het Gebed over de gaven van de 17e zondag per annum en het Commentaar beneden.

Officium, - ii, n., zie de bespreking bij het Gebed over de gaven van de 7e zondag van Pasen.
Celebrare, 1. heft de volgende betekenissen: 1. talrijk bijwonen, vieren 2. prijzen, verheerlijken 3. celebreren, de H. Mis vieren. De bisschop/priester die de H. Mis opdraagt is de celebrans (bij ons celebrant); een plechtige H. Mis wordt met ‘celebratio’ (celebratie) aangeduid en een viering met ‘celebritas’. Het adverbium ‘celebriter’  betekent feestelijk.
Het adiectivum celeber, bris, bre en ook de nevenvorm celebris, bre betekenen beroemd.
Let op deze termen niet te verwaren met het adiectivum celer, eris, ere, snel, vlug.
Redemptio, - onis v..
In de christelijke taal van liturgie en oratie betekent ‘redemptio’: geestelijke redding door God door toedoen van Jezus Christus, verlossing, vrijkoop. Als vertaling van het Griekse άπολύτρωσις of λύτρωσις betekent redemptio meer dan wettelijke bevrijding of redding. Het betekent de werkelijke bevrijdingsact van zonde en een positieve status van bevrijd zijn. Maar het begrip omvat meer. Aangezien het begrip een leenwoord is, heeft het ook de nuances van het Bijbelse begrip meegebracht in het christelijk Latijn. En zo bevat redemptio het negatieve concept van bevrijding van zonden en de positieve notie van vereniging met God. Zoals Israel het speciale bezit werd van Jahweh omdat het door Hem werd bevrijd, zo is het doel van het Nieuwe Verbond de mensen met God in contact te brengen. Deze bevrijding van zonde en contact met God wordt voltooid in de eredienst, zoals de Brief aan de Hebreeën formuleert: “Christus, gekomen als hogepriester van het ons toebedeelde heil…is het heiligdom binnengegaan en verwierf…met zijn eigen Bloed, eens voor altijd eeuwige verlossing” (Hebr 9, 12; cf Ef 1, 7. 14 en Rom 3, 24). De liturgische connotatie, evident in de Hebreeënbrief, spreekt ook duidelijk uit de oraties, bijvoorbeeld in het Gebed over de gaven van de 2e zondag per annum: “quia, quoties huius hostiæ commemoratio celebratur, opus nostræ redemptionis exercetur”, want telkens als wij de gedachtenis van dit offer vieren, wordt de verlossing voor ons werkelijkheid. Vergelijk ook het Exultet: Qui pro nobis ætérno Patri Adæ débitum solvit. 
De H. Eucharistie wordt genoemd ‘præmium redemptionis æternæ’, prijs voor de eeuwige verlossing (oratio super munera, 1e zondag van de Advent), ‘pignus redemptionis æternæ’, onderpand voor onze eeuwige verlossing (postcommunio SS. Mart. Tib. en Suz., 11 aug., MR 1962) en leidt tot ‘ad redemptionis…augmentum’, tot inniger deelname aan de verlossing (postcomm. feria IV post dom. II Quadrag.). Deze en andere vindplaatsen maken duidelijk dat met ‘redemptio’ niet het historisch kruisoffer is bedoeld, uitgestrekt tot en aanwezig in het eucharistisch Offer,  maar eerder het sacramentele effect van de liturgische handeling.
Wat wij, met meer abstracte termen, zouden noemen ‘de genade die voortvloeit uit het Verlossingswerk’ drukt de liturgie met karakteristieke concreetheid uit in ‘redemptio’. Hoe toepasselijk verwoordt de postcommunio van feria V onder het Paasoctaaf de essentie van de liturgische handeling met de formulering: ‘redemptionis nostræ sacrosancta commercia’, deze heilige uitwisseling die ons verlossing brengt -, op grond waarvan twee effecten worden gevraagd: ‘ut …et vitæ nobis conferant præsentis auxilium, et gaudia sempiterna concilient’, opdat zij ons hulp schenken voor dit leven en eens de eeuwige vreugde.
Het begrip ‘redemptio’ heeft derhalve een eschatologische dimensie. We vinden bijvoorbeeld in de postcommunio van de 1e Mis van Allerzielen (MR 1962): ‘ut eas [ animas] et a peccatis omnibus exuas, et tuæ redemptionis facias esse participes’, opdat Gij hen van alle zonden ontslaat en in uw verlossing doet delen; zie ook het collectegebed van Kruisverheffing: ‘ut cuius mysterium in terra cognovimus, eius redemptionis præmia in cælo consequi mereamur’, opdat wij die op aarde dit mysterie hebben leren kennen, de weldaden van zijn verlossing in de hemel verdienen te ontvangen.
In zeer brede algemene zin wordt ‘redemptio’ gebruikt in relatie tot Kerstmis, omdat immers in de Geboorte van Christus het hele Verlossingswerk is besloten. In het Gebed over de gaven van de Vigiliemis van Kerstmis vinden we: ‘in his constare principium nostræ redemptionis ostendis’, in dit mysterie openbaart Gij de aanvang van onze verlossing; en in het Collectegebed van Quatertemperwoensdag van de Advent (MR 1962): ‘redemptionis  ventura solemnitas’, de aanstaande plechtige viering van onze verlossing.
Eenmaal is de term gebruikt in de engere betekenis van ‘vergeving van zonden’: ‘pro redemptione peccatorum’, (oratio 1a feria IV Cinerum, MR 1962).
(Cf Sr. Mary Pierre Ellebracht C.Pp.S., Remarks on the vocabulary of the ancient orations in the Missale Romanum. Reeks Latinitas christianorum primæva. Nijmegen-Utrecht, 1966, p. 52 e.v.).
Op 25 maart 2004 publiceerde de Congregatie voor de Goddelijke Eredienst de Instructie ‘Sacramentum Redemptionis’, het Sacrament van de Verlossing, met bepalingen wat nageleefd en vermeden dient te worden met betrekking tot de Allerheiligste Eucharistie.
C o m m e n t a a r
Over de meervoudsvormen sacrificia en præceptis < præcepta  (regel 1):
In een unieke en uitgebreide zin brengt het ene Offer van Christus, actueel tegenwoordig in het Eucharistisch Offer alle andere offers tot vervulling. Het Offer van Christus, voltooid in zijn eigen Lichaam is het ene, volmaakte Offer, omvat en brengt heel het menselijk project van het offeren van de eerstelingen uit oogst en kudden aan God tot een volmaakte voltooiing.Was het offer van Abel een voorafbeelding, het Offer van Christus waarin Hij zichzelf aan de Vader aanbiedt is God alleen aangenaam; geen ander offer, in verleden of toekomst, kan zijn Offer vervangen of overstijgen. Het dagelijks Offer van de Kerk deelt zowel in het vroegere offer van Abel (‘zoals Gij hebt willen aanvaarden de gaven van uw dienaar Abel, de Rechtvaardige’ – Romeinse Canon) als in het Offer van Christus, waarbij Hij Offeraar en Offerande tegelijk is. Exacter uitgedrukt: de individuele offerande en offergave aan God van de kant van ieder lid van de gemeenschap van de Kerk doet deze persoon delen in de offerande en offergaven van het geheel. Op deze wijze participeren de persoonlijke offerande en offergave van elke gelovige in heel de offerbeweging van de heilshistorie – van Abel tot Christus - en in de geactualiseerde gedachtenisviering van de hele Kerk, uitlopend  en vooruitlopend op de verlossing van allen.
In het Gebed over de gaven van vandaag weerklinkt een vergelijkbaar thema: de meervoudsvormen ‘sacrificia’ en ‘præceptis’  in de zin ‘sacrificia tuis instituta præceptis’ (r. 1) suggereren twee betekenissen aan de hand waarvan de actuele offerande kan worden begrepen. In eerste instantie roept het tegenwoordige Offer de herinnering op van de offers doe door God werden voorgeschreven in de Torah,  die op hun beurt een voorafbeelding  zijn van, en tot voltooiing komen in het Offer van Christus. Vervolgens is het Offer gefundeerd op het gebod van Christus: ‘Doet dit om Mij te herdenken’. Dit leidt logischerwijs naar de tweede zin ‘et sacris mysteriis’: het Offer dat Christus gebood te blijven opdragen is de sacrale liturgische voltrekking van het Paasmysterie: het mysterie van zijn levende Aanwezigheid, gestorven, verrezen en blijvend in de H. Eucharistie aanwezig. In gehoorzaamheid aan dit gebod  vervult de Kerk, zoals Israel dat vroeger deed, een verheven plicht jegens de Heer – ‘quæ debitæ servitutis celebramus officio’ -, welke wij voltrekken in een viering van verschuldigde dienstbaarheid – en beweegt zich voorwaarts naar de volheid van de verlossing – ‘sanctificationem tuæ nobis redemptionis dignanter adimple’.
De oratie super munera van vandaag geeft derhalve een samenvatting van de bepalingen van de sacrificiële heilseconomie:  God gebiedt offers op te dragen; de Kerk gehoorzaamt door het Offer van Christus actueel tegenwoordig te stellen en dat betekent een heilsdaad die het proces van verlossing bevordert.

Zoals gezegd verwijst het begrip ‘sacris mysteriis’ naar het Paasmysterie van Christus, dat de Kerk indachtig is én viert in het Eucharistisch Offer overeenkomstig de opdracht van Christus. In dit actief en actueel tegenwoordig stellen, participeert de Kerk,  het Mystieke Lichaam van Christus, in het mysterie van Christus’ offerende gehoorzaamheid in vrijwillige onderworpenheid aan de Vader. Slechts door middel van deze participatie kan de liturgische viering van de H. Eucharistie door de Kerk als verlossend worden beschouwd. Bovendien zullen de gelovigen door te delen in de vernedering van Christus ook delen in zijn uiteindelijke verheffing (Fil 2, 9).
In de oratie super munera van de 7e zondag door het jaar kijkt het offer van verschuldigde  dienstbaarheid (‘debitis servitiis exsequentes’) vooruit naar een beloning in de eeuwigheid: ‘quod ad honorem tuæ maiestatis offerimus, nobis proficiat ad salutem’- moge, dat wat wij ter ere van uw Majesteit offeren, ons tot heil strekken. Vandaag zoekt de plichtsvervulling van onze dienstbaarheid (‘debitæ servitutis officio’), gepraktiseerd door de Kerk, haar vervulling in de verlossing:  ‘sanctificationem tuæ nobis redemptionis adimple’, vervul in ons genadig de heiliging tot verlossing.

‘De H. Eucharistie brengt ons dagelijks tot diepe verwondering en dankbaarheid.  Het Paasmysterie, evenals de H. Eucharistie, die dit door de eeuwen heen tegenwoordig stelt  heeft een enorme ‘inhoud’, die de gehele geschiedenis omvat als ontvanger van de genade van de verlossing.
De H. Eucharistie, dat wil zeggen Christus’ verlossende aanwezigheid in de gemeenschap van de gelovigen en haar geestelijk voedsel, is het kostbaarste bezit dat de Kerk kan hebben op haar reis door de geschiedenis.
De Kerk heeft de H. Eucharistie ontvangen niet als eeen gave – hoe kostbaar ook – te midden van vele andere, maar als de gave bij uitstek, want het is Zijn Zelfgave, de gave van Zijn Persoon in Zijn heilige mensheid, evenals de gave van Zijn verlossingwerk.
Als de Kerk de H. Eucharistie viert, de gedachtenis aan de Dood en de Verrijzenis van haar Heer, vindt deze centrale gebeurtenis werkelijk plaats en ‘wordt het werk van onze verlossing voltrokken’ (Lumen Gentium, nr. 3). Dit Offer is zo essentieel voor de redding van de mensheid dat Jezus Christus het pas gebracht heeft en naar de Vader is teruggekeerd, nadat Hij ons in de gelegenheid had gesteld er in te delen alsof we erbij aanwezig geweest waren. Ieder gelovige kan er dus aan deelnemen en de onuitputtelijke vruchten ervan plukken.
Dit is het geloof waarvan generaties Christenen door de eeuwen heen hebben geleefd en dat door het leergezag van de Kerk steeds met vreugdevolle dankbaarheid voor deze onschatbare gave is bevestigd.’
(Vgl. Paulus VI, Plechtige Geloofsbelijdenis, 30 juni 1968: AAS 60 [1968] 442; Johannes-Paulus II, Apostolische Brief Dominicæ Cenæ, 24 februari 1980, 12: AAS 72 [1980] 142)
(Ontleend aan: Joh.-Paulus II, Ecclesia de Eucharistia, Over de Eucharistie in relatie tot de Kerk, 17 april 2003, nrs. 5, 9 en 11).