“Oratio super munera - Gebed over de
gaven”
Tweede zondag van de Advent
Een geheim tussen God en de ziel – en niemand anders.
I
n l e i d i n g
De
Komst van de Heer is een vreeswekkend onderwerp van overweging. De eerste Komst
van de Heer, voorzegd door Jesaja in de eerste lezing van deze zondag (Jes
11,1-10), en zijn Offer, dagelijks hernieuwd op onze altaren, betekenen echter allerminst
dat zijn tweede Komst, door de Heer beschreven in het Evangelie van vorige
zondag (Mt 24, 37-44) en het komende oordeel over ons persoonlijk leven, onze
ziel geen angst of huiver hoeven aan te jagen.
Bij het offertorium
van de H. Mis biedt de priester aan God mede namens ons de eucharistische materie
van brood en wijn aan om tegelijk met onze gaven van gebed en lof te worden
geconsacreerd. We trachten God aangenaam te zijn en Hem, van wie wij ons
verwijderden door onze zonden, met ons te verzoenen. Maar de verzoening met God
is, hoe beslissend ook, niet voldoende voor ons heil. Als God het daarbij zou
laten en wij geheel en al op onze eigen menselijke inspanningen waren
aangewezen, dan zouden we met lege handen staan, daar wij ons jegens Hem op
geen enkele “staat van verdiensten” kunnen beroepen. Zo kunnen we slechts hopen
dat God, eenmaal verzoend door het onuitputtelijk Offer van Jezus, verder
consideratie met ons heeft en ons door zijn genade bescherming en hulp schenkt.
Wij kunnen in de woorden van de oratie in onze relatie met God “niet steunen op
onze eigen verdiensten maar moeten steunen op Zijn genade”.
T e k s t
Missale Romanum – 1970
Placare, Domine, quæsumus, nostræ precibus humilitatis
et hostiis,
et ubi nulla suppetunt suffragia meritorum,
tuæ nobis indulgentiæ succurre præsidiis.
Altaarmissaal Nederlandse Kerkprovincie – 1979
Heer,
wij bidden U: laat U verzoenen door onze gebeden en gaven.
Wij
kunnen niet steunen op eigen verdiensten;
kom ons daarom met uw genade te hulp.
Werkvertaling
Wij
bidden U, Heer, laat U door onze nederige gebeden en offergaven verzoenen;
en, kom ons, waar geen enkele steun van
verdiensten voorhanden is,
te
hulp met de hulp van uw genade.
L i t u r g i s c h e
a n t e c e d e n t e n
Het
klankvolle gebed over de gaven van deze tweede Adventszondag heeft dezelfde
tekst als de [oratio] Secreta in de oudere traditionele vorm van de Romeinse
Ritus (Missale Romanum, 819). De aanduiding [Oratio] “secreta”wordt gebruikt,
omdat dit gebed in stilte door de priester werd gebeden en daarmee voor de
andere in het kerkgebouw aanwezige gelovigen niet (direct) kenbaar was. Het is afkomstig uit het Gelasianum Vetus,
122 (Vat. Reg. Lat. 316), een Sacramentarium dat dateert uit de 1e helft van de
8e eeuw. In meer dan veertig codices, verspreid over heel Europa, is de tekst
overgeleverd en in de liturgie gebruikt tot op de dag van vandaag (Corpus
Orationum, VI, O-P, Turnhout 1995, n. 4246).
S
t r u c t u u r a n a l y s e e n s t i j l f i g u r e n
1. Placare, Domine, quæsumus, nostræ precibus
humilitatis et hostiis,
2. et ubi nulla suppetunt suffragia meritorum,
3. tuæ nobis indulgentiæ succurre præsidiis.
Ad
1
De
oratie bestaat uit een tweevoudige bede met elkaar verbonden door de coniunctie
(voegwoord) et. In de eerste
regel richt de oratie zich tot God met de anaklese Domine. De imperativusvorm
placare van het passivum van het verbum placari, met de betekenis zich
laten verzoenen, krijgt extra nadruk door de positie aan het begin van deze
regel, maar wordt gemilderd door de tussenzin quæsumus (zie bij de 1e
zondag van de Advent). Het zinsdeel nostræ precibus humilitatis et hostiis is
een bijwoordelijke bepaling, samengesteld uit twee ablativusvormen precibus et
hostiis (ablativus instrumentalis) en nader gepreciseerd door de twee
congruerende genitivusvormen nostræ humilitatis (explicativus). De
positie en de betekenis van de twee genitivusvormen nostræ humilitatis laten
toe deze te verbinden met zowel de ablativus precibus als met de ablativus
hostiis. De stijlfiguur van hyperbaton is in dit zinsdeel vervlochten: de met elkaar
congruerende genitivusvormen zijn uiteen geplaatst.
Ad 2
Ad 2
De
coniunctie et verbindt het eerste deel van de hoofdzin (r. 1) met het
vervolg in regel 3.
De
zin ubi nulla suppetunt suffragia meritorum is een tussenzin in de
indicativusvorm, omdat deze een feitelijke vaststelling bevat; in deze zin
vormen de nominatieven nulla suffragia het subject van het
gezegde suppetunt, in de indicativusvorm, uitdrukking van een
werkelijkheid. De vormen nulla suffragia worden in de genitivusvorm meritorum
nader gepreciseerd (genitivus explicativus). Voor de woordbetekenissen zie
beneden.
Met
de uiteenplaatsing van de congruerende vormen nulla en suffragia is er opnieuw
sprake van een hyperbaton.
Ad
3
De
hoofdzin van regel 1 met de eerste bede wordt vervolgd met een tweede bede in
de imperativusvorm: succurre, kom
te hulp. De personen op wie dit verbum zich richt, nobis, staan in de
dativusvorm nobis (dativus commodi, van voordeel).
Tuæ
[…] indulgentiæ […] præsidiis: dit zinsdeel vormt een bijwoordelijke bepaling
uit te splitsen in de ablativusvorm præsidiis, nader toegelicht door de
congruerende genitivusvormen tuæ […] indulgentiæ,
wederom uiteenplaatsing, waarbij het aantal hyperbata in deze bede op drie komt.
V o c a b u l a r i u m
Succurro betekent “te
hulp schieten, te hulp ijlen. Zijn wortel curro geeft aan succurro een
element van haast, een thema dat past in de oraties van de Advent.
Placare oogt als een
infinitivus, maar is de imperativus van het passivum van placo,
“verzoenen” en ook “sussen, kalmeren,
tot bedaren brengen”.
Suppeto is “1. voor
handen zijn, in voorraad zijn, ten dienste staan 2. toereikend of voldoende
zijn, beantwoorden aan”.
Een
suffragium is “stembiljet” (oorspronkelijk een gebroken stuk, een scherf waarmee men
oudtijds placht te stemmen) vandaar “een stem, oordeel, mening en ook stemrecht” (denk aan de suffragettes van
eind 19e, begin 20e eeuw die zich inzetten voor het
vrouwenkiesrecht). Verdere betekenissen: “een gunstige beslissing, bijval,
insteming, goedkeuring, applaus”.
In
de taal van de Kerk heeft het begrip betekenissen als 1. begunstiging,
aanbeveling 2. voorbede, voorspraak
(bijvoorbeeld wanneer men bidt voor de zielen in het vagevuur) 3. gebed om voorspraak te verkrijgen 4. genade,
genadegave 5. hulp, steun. Het meervoud suffragia betekent zoiets “punten in
ons voordeel”.
Tenzij
Christus onze werken tot de Zijne maakt, hebben we geen pluspunten (nulla meritorum
suffragia) aan onze kant van de “staat van verdiensten”.
Meritum, -i,
n., 1. verdienste, loon 2. verdienstelijke handelingen, weldaden, substantivum
bij het verbum merere, merui, meritum, 1. verdienen, verwerven 2. waardig zijn,
aanspraak maken op. Voor geringe maar opvallende diensten aan Kerk en
maatschappij wordt bij gelegenheid de kerkelijke onderscheiding “Bene merenti”
– “voor een verdienstelijk persoon”, ingesteld door paus Pius IX [1846-1877],
uitgereikt. In het Nederlands zijn voorts de begrippen bekend: “iemand op zijn
merites (verdiensten, prestaties) beoordelen”, en “emeritus”: oorspronkelijk
“uitgediend”, bij de Romeinen gebruikt adiectief bij “miles”, soldaat, een
uitgediend soldaat, die zijn dienst eervol had volbracht. Deze diensttijd
bedroeg in de regel 20 jaar veldtochten bij het voetvolk of 10 jaar bij de ruiterij.
Afleidingen: in ruste, gepensioneerd, niet meer in functie.
Indulgentia, æ,
1. Toegevendheid, goedertierenheid 2. Kwijtschelding, vergeving, gunst en 3.
plur.: aflaten. Bij de pauselijke zegen “Urbi et orbi” met Kerstmis en Pasen hoort
u dat de kwijtscheldingsformule als volgt begint: “Indulgentiam, absolutionem et remissionem
omnium peccatorum vestrorum […] tribuat vobis omnipotens et misericors Dominus”-
Kwijtschelding, vrijspraak en vergeving van al uw zonden […] verlene u de
almachtige en barmhartige Heer. Het adiectief “indulgens, entis” – toegeeflijk,
kent ook de Nederlandse vertaling “indulgent”.
C o m m e n t a a r
Dit
gebed herinnert ons eraan dat we het oordeel van God deelachtig zullen worden,
of we dit nu willen of niet. Daarom smeken we Hem om Zijn genade. Onze Heer wil
ons altijd liefde en genade geven, maar we moeten er zelf om vragen. U moet
nooit ervan uitgaan dat u de genade en vergiffenis reeds heeft. Vraag erom en
doe daarna boete.
Het
gevaar dreigt altijd dat we lui worden en er automatisch vanuit gaan dat God
altijd tevreden over ons is bijvoorbeeld “omdat we het zo goed hebben bedoeld”.
Maar we ontvangen niet automatisch vergiffenis voor onze zonden en omissies. We
moeten God vragen om Zijn genade te mogen ontvangen en daarna alles recht
proberen te zetten door bijvoorbeeld boete te doen en waarneembare daden
stellen om wat verkeerd is uitgepakt te
herstellen. Niets wat we zelf doen geeft ons de verdiensten van de grote gave van
te worden verlost (Cf KKK 2007). We kunnen alleen gered worden door de verdiensten
van het Offer van Christus waarmee we ons
moeten willen verenigen.
In
de komende weken zullen we zien dat een veel voorkomend onderwerp in de
Latijnse oratio super munera / - super oblata het verlangen is om de Heer te
behagen.
“Verzoening” is niet zo’n heel populair woord
voor ons, moderne mensen. Maar hier staat het. Wat we bidden heeft een
wederwerking op wat we geloven. We verlangen dat God ook wordt verzoend wanneer we hem loven en aanroepen. De verzoening
van het Offer van de Heer op de Calvarieberg, hernieuwd op onze altaren, is
onze levenslijn.
Als
we verlost willen worden verlangen we
verzoend te worden met God door middel
van onze gebeden, werken en offers, die
we moeten verenigen met het Offer van Christus. Tijdens de Heilige Mis moet u
alles wat u doet, bent, liefhebt en nodig hebt verenigen met Zijn zoenoffer,
vernieuwd door de priester. Hij houdt de pateen omhoog met een hostie. Hij
houdt de kelk met wijn, vermengd met enkele druppels water, die onze kleinheid
vergeleken bij de heiligheid van Christus
symboliseren, omhoog. Plaats uzelf en uw noden in die kelk, net zoals die
druppels, en op die pateen, zoals de ongesacreerde hostie, om getransformeerd
te kunnen worden.
U
moet zich God nooit voorstellen als een Hemelse Boekhouder die bijhoudt wat
we wel of niet gedaan hebben. Redding is
niet gebaseerd op het saldo op de onderste lijn van de pagina. Op het moment
van het bijzondere (persoonlijke) oordeel en het Laatste Oordeel , zal God ons
laten zien hoe onze goede werken hebben uitgepakt als verdiensten voor de
vergeving van onze zonden. Tot dan, echter,
is het een groot mysterie. Ook de Kerk kan niet exact inschatten wat de
uitkomsten zijn van de gedeeltelijke of
volle aflaten voor de goede werken die we doen. Het enige wat we wel weten is
dat we niet laks of aanmatigend moeten zijn maar altijd moeten blijven proberen
het goed te doen. Verder is het Laatste Oordeel over ons een geheim tussen God
en de ziel – en niemand anders.
(Onder
dankzegging deels ontleend aan teksten van father J. Zuhlsdorf (WDTPRS), J.
Pascher, Die Orationen des Missale Romanum Papst Paul VI. I. Teil. en van anderen).