zaterdag 4 december 2021

“Oratio super munera Zondag II Advent - Een geheim tussen God en de ziel – en niemand anders.

“Oratio super munera - Gebed over de gaven”
Tweede zondag van de Advent
Een geheim tussen God en de ziel – en niemand anders.

I n l e i d i n g

De Komst van de Heer is een vreeswekkend onderwerp van overweging. De eerste Komst van de Heer, voorzegd door Jesaja in de eerste lezing van deze zondag (Jes 11,1-10), en zijn Offer, dagelijks hernieuwd op onze altaren, betekenen echter allerminst dat zijn tweede Komst, door de Heer beschreven in het Evangelie van vorige zondag (Mt 24, 37-44) en het komende oordeel over ons persoonlijk leven, onze ziel geen angst of huiver hoeven aan te jagen.
Bij het offertorium van de H. Mis biedt de priester aan God mede namens ons de eucharistische materie van brood en wijn aan om tegelijk met onze gaven van gebed en lof te worden geconsacreerd. We trachten God aangenaam te zijn en Hem, van wie wij ons verwijderden door onze zonden, met ons te verzoenen. Maar de verzoening met God is, hoe beslissend ook, niet voldoende voor ons heil. Als God het daarbij zou laten en wij geheel en al op onze eigen menselijke inspanningen waren aangewezen, dan zouden we met lege handen staan, daar wij ons jegens Hem op geen enkele “staat van verdiensten” kunnen beroepen. Zo kunnen we slechts hopen dat God, eenmaal verzoend door het onuitputtelijk Offer van Jezus, verder consideratie met ons heeft en ons door zijn genade bescherming en hulp schenkt. Wij kunnen in de woorden van de oratie in onze relatie met God “niet steunen op onze eigen verdiensten maar moeten steunen op Zijn genade”.
T e k s t
Missale Romanum – 1970
Placare, Domine, quæsumus, nostræ precibus humilitatis et hostiis,
et ubi nulla suppetunt suffragia meritorum,
tuæ nobis indulgentiæ succurre præsidiis.

Altaarmissaal Nederlandse Kerkprovincie – 1979
Heer, wij bidden U: laat U verzoenen door onze gebeden en gaven.
Wij kunnen niet steunen op eigen verdiensten;
 kom ons daarom met uw genade te hulp.

Werkvertaling
Wij bidden U, Heer, laat U door onze nederige gebeden en offergaven verzoenen;
en,  kom ons, waar geen enkele steun van verdiensten voorhanden is,
te hulp met de hulp van uw genade.
L i t u r g i s c h e  a n t e c e d e n t e n
Het klankvolle gebed over de gaven van deze tweede Adventszondag heeft dezelfde tekst als de [oratio] Secreta in de oudere traditionele vorm van de Romeinse Ritus (Missale Romanum, 819). De aanduiding [Oratio] “secreta”wordt gebruikt, omdat dit gebed in stilte door de priester werd gebeden en daarmee voor de andere in het kerkgebouw aanwezige gelovigen niet (direct) kenbaar was.  Het is afkomstig uit het Gelasianum Vetus, 122 (Vat. Reg. Lat. 316), een Sacramentarium dat dateert uit de 1e helft van de 8e eeuw. In meer dan veertig codices, verspreid over heel Europa, is de tekst overgeleverd en in de liturgie gebruikt tot op de dag van vandaag (Corpus Orationum, VI, O-P, Turnhout 1995, n. 4246).

S t r u c t u u r a n a l y s e  e n  s t i j l f i g u r e n
1. Placare, Domine, quæsumus, nostræ precibus humilitatis et hostiis,
2. et ubi nulla suppetunt suffragia meritorum,
3. tuæ nobis indulgentiæ succurre præsidiis.
Ad 1
De oratie bestaat uit een tweevoudige bede met elkaar verbonden door de coniunctie (voegwoord)  et. In de eerste regel richt de oratie zich tot God met de anaklese Domine. De imperativusvorm placare van het passivum van het verbum placari, met de betekenis zich laten verzoenen, krijgt extra nadruk door de positie aan het begin van deze regel, maar wordt gemilderd door de tussenzin quæsumus (zie bij de 1e zondag van de Advent). Het zinsdeel nostræ precibus humilitatis et hostiis is een bijwoordelijke bepaling, samengesteld uit twee ablativusvormen precibus et hostiis (ablativus instrumentalis) en nader gepreciseerd door de twee congruerende genitivusvormen nostræ humilitatis (explicativus). De positie en de betekenis van de twee genitivusvormen nostræ humilitatis laten toe deze te verbinden met zowel de ablativus precibus als met de ablativus hostiis. De stijlfiguur van hyperbaton is in dit zinsdeel vervlochten: de met elkaar congruerende genitivusvormen zijn uiteen geplaatst.
Ad 2
De coniunctie et verbindt het eerste deel van de hoofdzin (r. 1) met het vervolg in regel 3.
De zin ubi nulla suppetunt suffragia meritorum is een tussenzin in de indicativusvorm, omdat deze een feitelijke vaststelling bevat; in deze zin vormen de nominatieven nulla suffragia het subject van het gezegde suppetunt, in de indicativusvorm, uitdrukking van een werkelijkheid. De vormen nulla suffragia worden in de genitivusvorm meritorum nader gepreciseerd (genitivus explicativus). Voor de woordbetekenissen zie beneden.
Met de uiteenplaatsing van de congruerende vormen nulla en suffragia is er opnieuw sprake van een hyperbaton.
Ad 3
De hoofdzin van regel 1 met de eerste bede wordt vervolgd met een tweede bede in de imperativusvorm:  succurre, kom te hulp. De personen op wie dit verbum zich richt, nobis, staan in de dativusvorm nobis (dativus commodi, van voordeel).
Tuæ […] indulgentiæ […] præsidiis: dit zinsdeel vormt een bijwoordelijke bepaling uit te splitsen in de ablativusvorm præsidiis, nader toegelicht door de congruerende genitivusvormen tuæ […] indulgentiæ, wederom uiteenplaatsing, waarbij het aantal hyperbata in deze bede op drie komt.
V o c a b u l a r i u m
Succurro betekent “te hulp schieten, te hulp ijlen. Zijn wortel curro geeft aan succurro een element van haast, een thema dat past in de oraties van de Advent.

Placare oogt als een infinitivus, maar is de imperativus van het passivum van placo, “verzoenen” en ook  “sussen, kalmeren, tot bedaren brengen”.

Suppeto is “1. voor handen zijn, in voorraad zijn, ten dienste staan 2. toereikend of voldoende zijn, beantwoorden aan”.

Een suffragium is “stembiljet” (oorspronkelijk  een gebroken stuk, een scherf waarmee men oudtijds placht te stemmen) vandaar “een stem, oordeel, mening en ook stemrecht” (denk aan de suffragettes van eind 19e, begin 20e eeuw die zich inzetten voor het vrouwenkiesrecht). Verdere betekenissen: “een gunstige beslissing, bijval, insteming, goedkeuring, applaus”.
In de taal van de Kerk heeft het begrip betekenissen als 1. begunstiging, aanbeveling 2. voorbede, voorspraak  (bijvoorbeeld wanneer men bidt voor de zielen in het vagevuur) 3.  gebed om voorspraak te verkrijgen 4. genade, genadegave 5. hulp, steun. Het meervoud suffragia betekent zoiets “punten in ons voordeel”.
Tenzij Christus onze werken tot de Zijne maakt, hebben we geen pluspunten (nulla meritorum suffragia) aan onze kant van de “staat van verdiensten”.

Meritum, -i, n., 1. verdienste, loon 2. verdienstelijke handelingen, weldaden, substantivum bij het verbum merere, merui, meritum, 1. verdienen, verwerven 2. waardig zijn, aanspraak maken op. Voor geringe maar opvallende diensten aan Kerk en maatschappij wordt bij gelegenheid de kerkelijke onderscheiding “Bene merenti” – “voor een verdienstelijk persoon”, ingesteld door paus Pius IX [1846-1877], uitgereikt. In het Nederlands zijn voorts de begrippen bekend: “iemand op zijn merites (verdiensten, prestaties) beoordelen”, en “emeritus”: oorspronkelijk “uitgediend”, bij de Romeinen gebruikt adiectief bij “miles”, soldaat, een uitgediend soldaat, die zijn dienst eervol had volbracht. Deze diensttijd bedroeg in de regel 20 jaar veldtochten bij het voetvolk of 10 jaar bij de ruiterij. Afleidingen: in ruste, gepensioneerd, niet meer in functie.
Indulgentia, æ, 1. Toegevendheid, goedertierenheid 2. Kwijtschelding, vergeving, gunst en 3. plur.: aflaten. Bij de pauselijke zegen “Urbi et orbi” met Kerstmis en Pasen hoort u dat de kwijtscheldingsformule als volgt begint:  “Indulgentiam, absolutionem et remissionem omnium peccatorum vestrorum […] tribuat vobis omnipotens et misericors Dominus”- Kwijtschelding, vrijspraak en vergeving van al uw zonden […] verlene u de almachtige en barmhartige Heer. Het adiectief “indulgens, entis” – toegeeflijk, kent ook de Nederlandse vertaling “indulgent”.  
C o m m e n t a a r
Dit gebed herinnert ons eraan dat we het oordeel van God deelachtig zullen worden, of we dit nu willen of niet. Daarom smeken we Hem om Zijn genade. Onze Heer wil ons altijd liefde en genade geven, maar we moeten er zelf om vragen. U moet nooit ervan uitgaan dat u de genade en vergiffenis reeds heeft. Vraag erom en doe daarna boete.
Het gevaar dreigt altijd dat we lui worden en er automatisch vanuit gaan dat God altijd tevreden over ons is bijvoorbeeld “omdat we het zo goed hebben bedoeld”. Maar we ontvangen niet automatisch vergiffenis voor onze zonden en omissies. We moeten God vragen om Zijn genade te mogen ontvangen en daarna alles recht proberen te zetten door bijvoorbeeld boete te doen en waarneembare daden stellen  om wat verkeerd is uitgepakt te herstellen. Niets wat we zelf doen geeft ons de verdiensten van de grote gave van te worden verlost (Cf KKK 2007). We kunnen alleen gered worden door de verdiensten van het Offer van Christus waarmee we ons  moeten willen verenigen.
In de komende weken zullen we zien dat een veel voorkomend onderwerp in de Latijnse oratio super munera / - super oblata het verlangen is om de Heer te behagen.
 “Verzoening” is niet zo’n heel populair woord voor ons, moderne mensen. Maar hier staat het. Wat we bidden heeft een wederwerking op wat we geloven. We verlangen dat God ook wordt verzoend  wanneer we hem loven en aanroepen. De verzoening van het Offer van de Heer op de Calvarieberg, hernieuwd op onze altaren, is onze levenslijn.

Als we verlost willen worden  verlangen we verzoend te worden  met God door middel van onze gebeden, werken en offers,  die we moeten verenigen met het Offer van Christus. Tijdens de Heilige Mis moet u alles wat u doet, bent, liefhebt en nodig hebt verenigen met Zijn zoenoffer, vernieuwd door de priester. Hij houdt de pateen omhoog met een hostie. Hij houdt de kelk met wijn, vermengd met enkele druppels water, die onze kleinheid vergeleken bij de  heiligheid van Christus symboliseren, omhoog. Plaats uzelf en uw noden in die kelk, net zoals die druppels, en op die pateen, zoals de ongesacreerde hostie, om getransformeerd te kunnen worden.
U moet zich God nooit voorstellen als een Hemelse Boekhouder die bijhoudt wat we  wel of niet gedaan hebben. Redding is niet gebaseerd op het saldo op de onderste lijn van de pagina. Op het moment van het bijzondere (persoonlijke) oordeel en het Laatste Oordeel , zal God ons laten zien hoe onze goede werken hebben uitgepakt als verdiensten voor de vergeving van onze zonden. Tot dan, echter,  is het een groot mysterie. Ook de Kerk kan niet exact inschatten wat de uitkomsten zijn van de  gedeeltelijke of volle aflaten voor de goede werken die we doen. Het enige wat we wel weten is dat we niet laks of aanmatigend moeten zijn maar altijd moeten blijven proberen het goed te doen. Verder is het Laatste Oordeel over ons een geheim tussen God en de ziel – en niemand anders.
 (Onder dankzegging deels ontleend aan teksten van father J. Zuhlsdorf (WDTPRS), J. Pascher, Die Orationen des Missale Romanum Papst Paul VI. I. Teil. en van anderen).