Martyrologium Romanum
2 december 2016 : de zalige Johannes Ruusbroec
In het klooster van Groenendaal in de streek van Brussel in Brabant de zalige Johannes Ruusbroec, priester en regulier kanunnik, die onderricht gaf in de wonderbaarlijke eigenschappen van de verschillende graden binnen het geestelijk leven.
Voormalige visvijvers van het klooster Groenendaal
Uit de geschriften van de zalige Jan van Ruusbroec (†
1381)
De
godservaring.
Wil de mens God
genietend ervaren, dan zijn drie voorwaarden daartoe nodig: hij moet waarlijk
in diepe vrede leven, inwendig stil zijn en liefdevol met God verbonden leven.
Om waarlijk met God in diepe vrede te leven, moet hij God zó liefhebben, dat
zijn hart vrij is. Daartoe moet hij ter ere Gods aan elke ongeordende
levenswijze en liefde verzaken. Hij moet eveneens aan elk bezit of verlangen
naar bezit, strijdig met Gods eer, verzaken. Dat is een eerste voorwaarde; die
moet bij iedere mens aanwezig zijn. Hij moet inwendig stil zijn; dat is een
tweede voorwaarde. Wat betekent dat hij zichzelf en zijn verbeelding moet ledig
maken van al wat hij zag of hoorde. Hij moet ten derde in liefde met God
verbonden leven - wat reeds een wijze van genietende Godservaring is. Want die
uit pure liefde, en niet uit zelfvertroeteling, niet God verbonden leeft,
ervaart reeds God genietend. Want hij voelt dat hij God bemint en door God
bemind wordt.
Illustr.: Detail van het glasraam van Eug. Yoors in de
kapel van het Ruusbroec-Genootschap te Antwerpen.
Maar er zijn
nog drie andere hogere (mystieke) toestanden, die de mens in God bevestigen en
hem geschikt maken om God steeds ervarend te genieten en door Hem aangegrepen
te worden, wanneer de mens zich daartoe wil openstellen. De eerste toestand is
die van rust: rusten in Hem die men genietend ervaart. Deze rust treedt in,
wanneer de minnaar door de Beminde overweldigd wordt. De minnaar is door de
Beminde in bezit genomen met een onvermengde liefde tot in de kern van zijn
wezen. De minnaar is in de Beminde in liefde verzonken. Beiden behoren elkaar
algeheel toe. Het is één bezitten, één rusten in elkaar. De tweede toestand is
een zich verliezen in God, dat als een ontslapen is: de menselijke geest
ontzinkt aan zichzelf en de mens beseft niet meer wie hij is, waar hij is en hoe
hij is. De derde toestand - de laatste die men kan verwoorden - is een
beschouwen van de geest in het duister, een duisternis waar de mens met zijn
rede niet binnen kan. In deze duisternis voelt hij zich als gestorven en
verloren, maar tevens één met God, alsof er geen onderscheid meer was. En nu
hij zich zo één met God weet, is God zelf zijn vrede, zijn zaligheid en zijn
rust. Daarom is alles voor hem als een bodemloze diepte, waarin hij een zalige
dood moet sterven, maar waaruit hij tevens moet verrijzen tot een vernieuwd
deugdenleven, wanneer de Minne en het aangegrepen worden door God het gebieden.