Het
Laatste Avondmaal.
Mozaïek in de S. Apollinare Nuovo,
Ravenna (vóór 529)
I n l e i d i n g
Mogen wij het aardse naar waarde schatten en bedacht
zijn op het hemelse
Ieder jaar hernieuwt de Kerk haar jeugd zoals de adelaar (Ps 102 [103], 5) door
middel van het liturgisch jaar. Ieder jaar ziet de Kerk Christus, de Heer,
terug als kind in de kribbe. Zij ziet Hem vasten op de berg, zich opofferen aan
het kruis, verrijzen uit het graf. Zij ziet Hem zijn Kerk stichten, zijn
sacramenten instellen, opstijgen naar de Vader, zetelen aan Diens rechterhand
en zijn Geest over de mensen neerzenden. Ieder mysterie brengt zijn eigen
genaden mee die zich telkens in de Kerk hernieuwen. Ieder jaar opnieuw voorziet
de H. Geest haar van licht en liefde, put zij zelf uit de genade en voorspraak van
de Moeder Gods en voorzien de engelen en heiligen haar van hulp en
vertroosting.
Wat het liturgisch jaar uitwerkt in de Kerk in het
algemeen, dat herhaalt het in de ziel van iedere gelovige die zich gereed houdt
de gaven Gods te ontvangen.
Het nieuwe liturgische jaar is met de Advent begonnen,
de tijd van inkeer en voorbereiding.
De liturgie met haar tijdseigen teksten en gebeden
helpen om in een goede gesteltenis Christus, die komende is, tegemoet te gaan.
De woorden van de liturgie zijn realistisch, want zij
spreken over duisternissen, die niet wij zelf, maar alleen God kan verdrijven,
over wonden, die zijn goedheid alleen kan genezen, over kwalen, zwakheid en
lasten die door zijn macht alleen kunnen worden verlicht. Dikwijls klinkt
daarom in misformulier en getijdengebed het korte smeekgebed: “Ostende nobis,
Domine, misericordiam tuam, et salutare tuum da nobis”, Toon ons, Heer, uw
barmhartigheid, en schenk ons uw heil.
Jezus Christus staat aan onze deur en klopt, wachtende
tot Hem wordt opengedaan. Hora est iam vos de somno surgere, nu is het de tijd
om uit de slaap op te staan, de werken van de duisternis af te leggen en
bekleed te worden met de wapenrusting van het licht, zegt de H. Paulus in Rom
13,11-12).
De
Postcommunio van deze zondag oriënteert ons in dit opzicht: zij bidt om de
wijsheid het aardse naar
waarde te kunnen schatten en bedacht te zijn op het hemelse. Zij sluit aan bij
de gedachte van het Collectegebed van deze zelfde zondag: dat de aardse
activiteiten ons niet mogen hinderen op weg naar de ontmoeting met de Zoon van
God, maar het onderricht in de hemelse wijsheid ons mag verenigen met Hem.
Kort samengevat: de dingen
beminnen van de hemel, waar de Verlosser vandaan komt, en die van de aarde prudent
afwegen, omdat de liefde voor het aardse van God vervreemdt. De 3e
antifoon van het Lezingenofficie van deze 2e Adventszondag leert ons
dit als volgt:
“In adventu summi Regis mundentur corda hominum, ut digne ambulemus in
occursum illius: quia ecce veniet et non
tardabit”.
Dat bij de komst van de hoogste
Koning de harten van de mensen gezuiverd mogen worden, opdat wij Hem waardig
tegemoet kunnen gaan: want Hij zal komen en niet talmen”.
T e k s t
Missale
Romanum [MR] 1970
Repleti cibo spiritalis alimoniæ,
supplices te, Domine, deprecamur,
ut, huius participatione mysterii,
doceas nos terrena sapienter perpendere,
et cælestibus inhærere.
supplices te, Domine, deprecamur,
ut, huius participatione mysterii,
doceas nos terrena sapienter perpendere,
et cælestibus inhærere.
Altaarmissaal Nederlandse Kerkprovincie
1979
Heer, geestelijk voedsel hebben
wij genoten.
Wij vragen U ootmoedig:
leer ons, door onze deelname
aan de Eucharistie,
het aardse naar waarde te
schatten
en bedacht te zijn op het
hemelse.
Werkvertaling
Vervuld met de spijs van een geestelijk voedsel,
vragen wij U als smekelingen
(letterlijke vertaling) smekend, Heer,
dat Gij ons leert,
door de deelname aan dit mysterie,
het aardse wijs af te wegen
en ons te hechten aan het hemelse / het hemelse aan te
hangen.
L i t u r g i s
c h e a n t e c e d e n t e n
De oratie is oud en staat reeds in de vroege achtste
eeuw op deze plaats en wel binnen de twee grote tradities: die van de stad Rome
(Gelasiaanse traditie, ) en die van de curie (Gregoriaanse traditie). Ondanks
haar eerbiedwaardige ouderdom is zij bij de liturgievernieuwing na Vaticanum II
veranderd.
In de tekst van het misformulier van MR 1962 wordt de
oratio Postcommunio genoemd. In de edities
van de Novus Ordo, namelijk 1970 en 2002, wordt de oratie met Post communionem aangeduid, en dat is
juister omdat met de tekst de oratio
post communionem is bedoeld. ASls echter een gebruik van Postcommunio te
spreken zolang heeft bestaan, is het toch de vraag of het nodig is dat uit
puristische overweging aan te passen.
De bede luidde in het oude origineel: “doceas nos
terrena despicere et amare cælestia”, dat Gij ons leert het aardse te verachten
en het hemelse te beminnen. Men ziet dat de vertaling letterlijk van “verachten
van het aardse” spreekt. Bij de tekstherziening heeft men kennelijk aanstoot genomen aan deze terminologie, omdat
hier moet worden veracht wat als goed uit de hand van de Schepper is
voortgekomen (cf Gen 1, 31). Hier moet worden opgemerkt dat de formulering
“verachten”(“despicere” naast “contemnere”) steeds wordt gebruikt in het kader
van een “of…of - situatie“, van een keuze tussen God en het geschapene, en dan
vooral in het geval van martelaars en
van maagden. “Verachten” is de sterke uitdrukking voor het ultieme moment, dat
de voor de keuze gestelde mens, niet anders kan dan het geschapene afwijzen. Het
“verachten” betekent het afwijzen van het geschapene wegens de absolute
hoogwaardigheid van God.
Toch is de werkelijkheid meer gecompliceerd. Het
standpunt tegenover het “aardse” behoeft namelijk een wijze afweging in het
licht van de hoogste en absolute waarde. Is “het verachten” een ultieme positionering,
het afweging bereidt een juiste stellingname voor. Mogelijk is dat ook de reden
waarom de Latijnse tekst het “amare cælestia” vervangt. Terwijl de menselijke
geest aardse goederen wijs afweegt, moet hij zich vastberaden aan het hemelse
hechten.
T e x t u e l e a n a l y s e
1. Repleti cibo spiritalis
alimoniæ,
2. supplices te, Domine, deprecamur,
3. ut, huius participatione mysterii,
doceas nos terrena sapienter perpendere,
et cælestibus inhærere.
2. supplices te, Domine, deprecamur,
3. ut, huius participatione mysterii,
doceas nos terrena sapienter perpendere,
et cælestibus inhærere.
De
oratie bestaat uit één enkele frase, ingeleid door een bijstelling (r. 1) bij
het ingesloten subject ‘wij’ van het prædicaat deprecamur (r. 2). Regel 2 vormt
met genoemd prædicaat de hoofdzin met Domine als adres en wordt gevolgd door
een bijzin, ingeleid door het voegwoord ut, in de coniunctivusmodus (r. 3), die
het tweeledige gevraagde formuleert.
De
ut-bijzin bevat een a.c.i. (accusativus cum infinitivo-constructie): ‘ut doceas
nos [...] perpendere et […] inhærere. De accusativusvorm nos geldt voor beide
infinitieven.
In
de ut-bijzin zien we verder de bijwoordelijke bepaling “huius participatione
mysterii” die de voorwaarde is of de baan vrijmaakt voor het gevraagde.
Ad 1
Repleti, vervuld van – participium perfecti passivi pluralis als
bijstelling bij het subject nos, opgesloten in deprecamur (r. 2).
Cibo spiritalis alimoniæ, vervuld met voedsel van geestelijke spijs –
bijwoordelijke bepaling bestaande uit de ablativusvorm cibo (van cibus, -1 m.),
bepaald door het verbum replere dat vaak de ablativus bij zich draagt, gevolgd
door een bijvoeglijke bepaling in twee congruerende genitivusvormen die uitleg
of hoedanigheid van cibus aangeven: genitivus explicativus of qualitatis.
Ad 2
Deprecamur, wij smeken/bidden – prædicaat in de indicativus præsentis
passivi van het deponens deprecari, dat bij de Postcommunio van de 33e
zondag door het jaar werd besproken.
Te, U – object van het prædicaat in de accusativusvirm van het pronomen
personale tu.
Domine, [o], Heer – adres in de vocativusvorm van Dominus.
Supplices, smekend – bijwoordelijke bepaling die het subject van
deprecamur nader specificeert; nominativusvorm pluralis van het adiectivum supplex, - icis, dat op deze plaats als een
substantivum gezien mag worden en prædicatief is gebruikt (vertalen met ‘als
smekelingen’) Zie
voor uitleg 4e zondag van de Veertigdagentijd, reeks Gebed over de
Gaven en zondag 28 per annum in de reeks Collectegebed.
Ad 3
Ut doceas, opdat Gij/U ons onderricht – prædicaat van de bijzin in de coniunctivusvorm
2e persoon singularis præsentis coniunctivus van docere, docui, doctum, onderrichten.
Nos, ons – object van doceas in de accusativusvorm van het pronomen
personale nos, wij en tevens accusativusvorm van
de a.c.i.-constructie nos […] perpendere et […] inhærere: lett.: dat U ons
leert dat wij de aardse dingen wijs afwegen en de hemelse aanhangen of: dat U
ons leert de aardse dingen wijs af te wegen en de hemelse aan te hangen.
Terrena, de aardse dingen – object bij perpendere in de accusativusvorm
onzijdig meervoud van terrenum, - i, het aardse. In dit geval kan men
overwegen om de zinsconstructie niet als een a.c.i. aan te merken aangezien het
verbum docere als object een accusativus bij zich draagt (nos). De beide
infinitivi kunnen dan als zodanig vertaald worden zoals hierboven. Vertalen als
een a.c.i zou ook kunnen (Opdat Gij leert dat wij…..).
Sapienter, op een wijze manier, wijs – bijwoordelijke bepaling die
perpendere nader toelicht. (Taalkundig: adverbium, bijwoord).
Cælestibus, de hemelse dingen – bijwoordelijke bepaling in de
dativusvorm pluralis van het adiectvum cælestis, - e, zelfstandig gebruikt. De
dativus meervoud wordt bepaald door het verbum inhærere dat de dativusnaamval
met zich meedraagt. Voor de betekenissen van inhærere zie beneden.
Huius participatione mysterii, door de deelname aan dit mysterie / sacrament
– bijwoordelijke bepaling samengesteld uit de ablativusvorm participatione
(ablativus causæ), verbonden met door twee congruerende genitivusvormen die
participatio nader kwalificeren.
Huius, van dit, - genitivusvorm van hoc, dit (onzijdig aanwijzend
voornaamwoord).
Mysterii, van het mysteri/sacrament – genitivusvorm van mysterium, - i.
S t i j l f i g u r e n
Hyperbaton
(uiteenplaatsing van bij elkaar horende elementen) bij huius […] mysterii (r.
3)
Antithese
van terrena en cælestibus (r. 3)
K l e i n v o c a b u l a r
i u m
Cibus
Cibus, -i, m. spijs, voedsel. Cibare, 1. betekent spijzigen,
voeden.
Ciborium, -i betekent 1. ciborie en 2. (minder bekend) ciborium
(onderdeel kerkinterieur).
Een ciborie of pyxis behoort tot het liturgisch vaatwerk,
in de vorm van een kelk, maar met een deksel (waarop een kruisje) gesloten,
voor het bewaren van het H. Sacrament, de geconsacreerde Hosties. Zij moet
minstens van verguld koper zijn en voor het gebruik worden gewijd.
Ciborium: overhuiving van het altaar
(of altaarbaldakijn), uitgevoerd in steen, hout of metaal, en rustend op
kolommen om aan het hoog- of sacramentsaltaar een grotere waardigheid te geven.
In Nederland zeldzaam.
Alimonia, - æ, vr.
De onvergelijkelijke Lewis
& Short Dictionary legt uit dat alimonia iets meer betekent dan de chèque,
die de een bij wijze van alimentatie voor de ander uitschrijft. Iemand
die op vakantie is geweest in Frankrijk kan u vertellen dat “des aliments” of
korter “aliments” verwijst naar wat wij vroeger een kruidenierszaak noemden. En
wie in Italië heeft gewoond ging als hij of zij levensmiddelen wilde kopen naar
een “negozio di alimentari” of kort “alimentario”.
Uit de basislessen anotomie weten we dat het voedsel ons
spijsverteringssysteem doorloopt.
Inderdaad betekent “alimonia” in het Latijn “voeding, voedsel,
spijs, onderhoud, ondersteuning” en is een synoniem van alimentum, - 1, onz.
Als we een snelle blik slaan op de Vulgaat van de H. Hiëronymus
vinden we als betekenis van “alimoniam ignis”, de spijs van de
brandoffers (Leviticus 3, 16) die Aaron en zijn zonen dienden te
eten. Het Boek Leviticus zelf bespreekt in de hoofdstukken 1-7 de verschillende
soorten offers die de Joden moesten brengen. Op de eerste plaats onderrichtte Jahweh
Mozes over de brandoffers en de dieren die daarvoor in aanmerking kwamen, een
rund, een gaaf mannelijk schaap of geit, tortels of jonge duiven. Dit soort
offers moest compleet in rook opgaan als een welriekend vuuroffer en noch de
priester noch het volk mag de offerspijs nuttigen.
Vervolgens spreekt Jahweh over de meel-/graanoffers, die de dierenoffers
kunnen vervangen of tegelijk met een dierenoffers kunnen worden opgedragen, of
ook apart. Er waren offers van gebakken en ongebakken meel en variaties met en
zonder wierook, zodat de armen zich deze offers ook konden veroorloven.
Sommige meeloffers mochten niet worden genuttigd, omdat ze een
hogere categorie vormden, zoals bijvoorbeeld “de Toonbroden” (cf Exod 25,
23-30).
Ook was er het verbod meeloffers met zuurdeeg aan te maken of
met honing te bereiden, en evenmin omdat zuurdeeg verre moest blijven van het
offeraltaar.
Wijn, bier, olie, zuurdeeg enz. konden worden geofferd als
alternatief. Zout werd ook geofferd, omdat het symbool (onbederfelijkheid) stond
voor de trouw aan het eeuwig en onvergankelijk Verbond (cf Num 18, 19; 2 Kron
13, 5).
Men kon ook een slachtoffer als geloftegave of als vrijwillige
gave brengen waarbij de bepaling hoorde dat het slachtoffer op de dag van de
offerande moest worden genuttigd.
Verder schreef de Wet voor dat het volk het vlees van huisdieren
niet mocht eten, tenzij die ritueel waren geofferd in een heiligdom. Het
nuttigen van het slachtoffer dat was geofferd werd gezien als een sacrale handeling.
Het grootste deel van het offervlees ging naar degene die het dierenoffer had
gebracht terwijl ook de priester een bepaalde portie ontving en de ingewanden en
het vet in rook op het altaar voor Jahweh opgingen.
Deze offerdieren konden mannelijk of vrouwelijk zijn, voor de
meer belangrijke brandoffers moesten het mannelijke dieren zijn (!). Het bloed
van het slachtoffer werd rondom op het altaar gesprenkeld ter verzoening voor
zonden en om vergiffenis te verkrijgen. Er waren ook zonde- en schuldoffers; de
laatste categorie worden in Leviticus als hoogheilig aangemerkt. Om meer
inzicht te verwerven in de ernst van de offers en bijgevolg in het H. Misoffer
is lezing van Leviticus nuttig, zo niet noodzakelijk.
Terug naar het begrip alimonia in de oratietaal: we vinden combinaties als “alimonia
spiritalis”, geestelijk voedsel, “alimonia cælestis”, hemels(e) voedsel /
spijs, “alimonia immortalitatis”, voedsel van/voor onsterfelijkheid: het zijn
stuk voor stuk aanduidingen voor de H. Communie.
Het Sacramentarium Gelasianum (I, 19, 138, ed. Mohlberg, 1960)
vermeldt alimonia in de oorspronkelijke betekenis van vleselijk voedsel: “ut
cum refrenatione carnalis alimoniæ sancta tibi conversatione placeamus”, opdat
wij U behagen door de heiligheid van ons leven door ons te onthouden van
vleselijk voedsel.
Perpendo, perpendi, perpendum, 3.
betekent 1. nauwkeurig wegen/afwegen 2. onderzoeken, beoordelen.
Repleo, replevi,
repletum, 2.
betekent: opnieuw vullen,
aanvullen, bijvullen, volmaken, compleet maken, en dus ook opvullen, invullen,
vervullen. De Nederlandse vertaling voor de openingsregel van de oratie “Repleti cibo spiritalis alimoniæ”, Heer, geestelijk
voedsel hebben wij genoten, steriliseert m.i. de Latijnse oratie: het
Latijn is aardser en plastischer, in zekere zin meer “reëel”.
De Apostel Paulus zegt in zijn
Brief aan de Romeinen: “replevi Evangelium” dat wil
zeggen: “Ik heb er (van Jeruzalem tot Illyrië in alle richtingen) de prediking
van het Evangelie van Christus voltooid (15, 19).
Inhæreo, inhæsi, inhæsum, 2.
Heeft de volgende betekenissen: 1. in iets vastzitten, aan iets
kleven, zich hechten aan 2. op iets
bedacht zijn 3. navolgen, op de voet volgen, gehoorzamen 4. zich engageren,
nauw met iets/iemand verbonden zijn, betrokken zijn bij.
In het kader van de navolging van de Heiligen en van Christus
vinden we in de oraties de begrippen: “vestigiis (sanctorum) inhærere”, in het
spoor van de Heiligen gaan, hun voetsporen volgen; synoniemen zijn vestigiis
insistere, vestigia proqewui, sequi, sectari;
“Christus Deus… indesinenter vos faciat suis inhærere vestigiis”,
dat Christus, God, u onophoudelijk zijn voetspoeren doet/laat volgen (Moz. L.
sacr. 163).
“…ita eius magisterii inhærere doctrinis”, dat wij de leer die
hij verkondigd heeft zo ter harte nemen… (Collectegebed gedachtenis H. Albertus de Grote, 15 nov.)
C o m m e n t a a r
Het behoort tot de oude versie van deze Postcommunio dat de
gevraagde gave van de
“huius participatio
mysterii”, de deelname aan dit mysterie, moet komen. Er kan nauwelijks twijfel
over bestaan dat met de deelname aan dit mysterie de H. Communie is bedoeld. De
H. Communie wordt reeds in de openingsregel van de oratie uitgedrukt:
“Verzadigd door de geestelijke Offerspijs”. Deze spijs is het Lichaam en Bloed
van de Heer. Zij zijn geestelijk voedsel, te onderscheiden van lichamelijk of
aards voedsel.
Met het ontvangen van Jezus’ Lichaam en Bloed wordt
de H. Geest meegedeeld. Dit uitgangspunt legt gemakkelijk de verbinding met de
bede “ut doceas nos” refererend aan het woord van Jezus in Johannes 14, 26: ‘Als
Ik naar de Vader ben gegaan, zal Ik u een andere Helper geven om voor altijd bij u te blijven. Hij zal u alles leren (ille vos docebit
omnia) en in herinnering brengen wat Ik u gezegd heb.’ De H. Geest, de
Geest van wijsheid, moet de deelnemers aan het Mysterie van de H. Eucharistie
verlichten. Natuurlijk kan men ook, gelet op de Latijnse tekst, van de genade
van het Sacrament zelf uitgaan, waardoor de gelovigen worden verlicht. Daarmee
doet men echter de samensteller van de originele versie van de Postcommunio
onvoldoende recht: voor hem was in ieder geval juist de “geestelijke Spijs”
aanleiding de lichamelijke spijs gering te achten, mogelijk met het oog op de
Heer zelf, die in zijn toespraak in de synagoge van Kafarnaüm zelfs het manna
dat de vaders aten in de woestijn gering achtte in vergelijking met zijn
belofte: ‘Dit is het Brood dat uit de hemel is neergedaald: het is niet zoals
bij de vaderen die gezien hebben en niettemin gestorven zijn: wie dit Brood
eet, zal leven in eeuwigheid” (Jo 6,58).
Tenslotte leert het Eucharistisch Maal de gelovigen
aan het bruiloftsmaal van het Lam te denken en is het in heilige tekens een
anticipatie van het hemelse banket dat hooggeschat moet worden boven alles en
waaraan de voorkeur moet worden gegeven boven al het aardse.
Het collectegebed van woensdag in de 1e
week van de Advent opent dit perspectief voor ons:
Præpara,
quæsumus, Dominus, Deus noster, corda nostra divina tua virtute,
ut,
veniente Christo Filio tuo,
digni
inveniamur æternæ vitæ convivio,
et cibum cælestem, ipso ministrante, percipere
mereamus.
Bereid, vragen wij U, Heer, onze harten voor door
uw goddelijke kracht,
opdat wij, bij de komst van Christus, Uw Zoon,
voor het gastmaal van het eeuwige leven waardig
worden bevonden,
en de hemelse Spijs, terwijl Hij dienend rondgaat,
verdienen te ontvangen.
Nog een woord over het contrast in deze oratie. De priester
spreekt over de lichamelijke én goddelijke dimensie. In de Heilige Communie
ontvangen we voedsel voor het lichaam, zij het in een uiterst kleine
hoeveelheid, én we ontvangen geestelijk voedsel van oneindige omvang, op
zichzelf beschouwd, en naar persoonlijk maat wanneer beschouwd in relatie tot
onszelf.
De stelregel uit de
scholastiek is immers: dat wat wordt ontvangen, wordt ontvangen op de wijze van
degene die het ontvangt. Afhankelijk van hun gesteltenis ontvangen sommige mensen grote
genaden (ofschoon niet alle genaden die mogelijk zijn in de oneindig vererenswaardige
H. Eucharistie), sommigen ontvangen minder genaden en anderen helemaal geen…
Sommigen
eten of drinken in werkelijkheid hun eigen oordeel (cf 1 Kor 11). In de
wonderlijke hymne Lauda Sion van de doctor angelicus de H.Thomas van Aquino, bestemd voor het
feest van het H. Sacrament, zingen we de uiterst
nuchtere, maar veelzeggende woorden:
Sumunt boni, sumunt mali:
Sorte tamen inaequali,
Vitae vel interitus.
Sorte tamen inaequali,
Vitae vel interitus.
Mors est malis,
Vita bonis:
Vide paris sumptionis
Quam sit dispar exitus.
Vita bonis:
Vide paris sumptionis
Quam sit dispar exitus.
Goeden
eten, bozen eten:
Maar
hun lot is zeer verscheiden:
Leven
of verdoemenis.
Dood
de bozen, goeden ’t leven:
zie,
hoe van dezelfde Spijze
d’uitwerking
verschillend is.
Onze deelname aan de Eucharistieviering
is het meest volledig wanneer we de H, Communie ontvangen in staat van genade.
Reeds dikwijls is in de reeksen van de oraties van de H. Mis gesproken over de
juiste betekenis van ‘actieve participatie’ tegenover diverse verkeerde en al
te gewone opvattingen die voor en na zijn gelanceerd.
We weten uit het onderricht van
de Kerk dat wij door ons Doopsel in staat zijn gesteld dieper te delen in de werkzaamheid
van de heilige sacramenten. “Participatie in zijn meest volledige zin is eerst
en vooral een innerlijke participatie. Wij nemen deel met “volledige, bewuste
en actieve participatie” (Vaticanum II in Sacrosanctum Concilium [SC] 14) wanneer wij volledig innerlijk
ontvankelijk (plena) zijn, wanneer
wij weten wat gebeurt (conscia, en
opnieuw innerlijk)
en wanneer wij actief ontvankelijk zijn
voor hetgeen gebeurt in de heilige handeling (actuosa): innerlijk actief in de zin dat wij
alles wat we zijn door middel van een innerlijke wilsact verenigen met dat wat
wordt gedaan.
Iemand die de H. Mis bijwoont, niet te Communie gaat, mogelijk
zelfs niet is gedoopt, ontvangt zeer zeker genade krachtens zijn deelname.
Onze participatio wordt
echter “volledig, bewust en actief” en
bereikt haar hoogtepunt, wanneer wij, actief, ontvankelijk en in de gepaste
gesteltenis als christen de H. Communie ontvangen (cf SC 28-29). Dit is eerder
kristalhelder in 1947 uitgelegd in de Instructie Musicam sacram, nr. 22c van de Ritencongregatie. Het aangehaalde
punt stamt uit de encycliek Mediator
Dei van paus Pius XII: “Actieve participatie (actuosa
participatio) is perfect wanneer “sacramentele” participatio is inbegrepen. Op
deze wijze “ontvangen de gelovigen de H. Eucharistie niet alleen vanuit een
geestelijk verlangen, maar ook sacramenteel, en ontvangen bijgevolg grotere
genaden voortvloeiend uit dit meest heilige Offer”. (Concilie van Trente, Sess.
22, ch. 6; cf. ook Mediator Dei: AAS
39 [1947] 565).
Met andere woorden: slechts komen, aanwezig zijn of te Communie
gaan is niet voldoende. We dienen te beseffen waarvoor wij naar de H. Mis
komen. We moeten goed beseffen wat het betekent te durven naderen tot het meest
heilige en sacrale op aarde: de H. Communie.
Want zij is Leven en schenkt ons leven in de existentiële ontmoeting met
de Verrezen Heer in zijn verheerlijkte Mensheid en Godheid.
In de Postcommunio van deze zondag bidt de priester, dat wat wij
hebben ontvangen, Voedsel is voor ons geestelijk leven en niet voedsel dat ons
geestelijk te gronde richt (cf. Sorte
tamen inaequali). Voorts, dat wij, door de genade die voortvloeit
uit de H. Communie, wij God vragen ons de genade te schenken die we nodig
hebben om op de juiste manier de waarde van materiële en aardse zaken te onderscheiden
en hun nut, betekenis en zin voor ons leven zorgvuldig af te wegen.
Laat niets dat wij hebben, doen of verlangen een obstakel zijn
om de H. Communie te ontvangen.