zaterdag 4 december 2021

Oratio post Communionem – Gebed na de Communie (Postcommunio) Dominica II Adventus Tweede zondag van de Advent Mogen wij het aardse naar waarde schatten en bedacht zijn op het hemelse



Het Laatste Avondmaal.
Mozaïek in de S. Apollinare Nuovo, Ravenna (vóór 529)

I n l e i d i n g
Mogen wij het aardse naar waarde schatten en bedacht zijn op het hemelse

Ieder jaar hernieuwt de Kerk haar jeugd zoals de adelaar (Ps 102 [103], 5) door middel van het liturgisch jaar. Ieder jaar ziet de Kerk Christus, de Heer, terug als kind in de kribbe. Zij ziet Hem vasten op de berg, zich opofferen aan het kruis, verrijzen uit het graf. Zij ziet Hem zijn Kerk stichten, zijn sacramenten instellen, opstijgen naar de Vader, zetelen aan Diens rechterhand en zijn Geest over de mensen neerzenden. Ieder mysterie brengt zijn eigen genaden mee die zich telkens in de Kerk hernieuwen. Ieder jaar opnieuw voorziet de H. Geest haar van licht en liefde, put zij zelf uit de genade en voorspraak van de Moeder Gods en voorzien de engelen en heiligen haar van hulp en vertroosting.
Wat het liturgisch jaar uitwerkt in de Kerk in het algemeen, dat herhaalt het in de ziel van iedere gelovige die zich gereed houdt de gaven Gods te ontvangen.
Het nieuwe liturgische jaar is met de Advent begonnen, de tijd van inkeer en voorbereiding.
De liturgie met haar tijdseigen teksten en gebeden helpen om in een goede gesteltenis Christus, die komende is, tegemoet te gaan.
De woorden van de liturgie zijn realistisch, want zij spreken over duisternissen, die niet wij zelf, maar alleen God kan verdrijven, over wonden, die zijn goedheid alleen kan genezen, over kwalen, zwakheid en lasten die door zijn macht alleen kunnen worden verlicht. Dikwijls klinkt daarom in misformulier en getijdengebed het korte smeekgebed: “Ostende nobis, Domine, misericordiam tuam, et salutare tuum da nobis”, Toon ons, Heer, uw barmhartigheid, en schenk ons uw heil.
Jezus Christus staat aan onze deur en klopt, wachtende tot Hem wordt opengedaan. Hora est iam vos de somno surgere, nu is het de tijd om uit de slaap op te staan, de werken van de duisternis af te leggen en bekleed te worden met de wapenrusting van het licht, zegt de H. Paulus in Rom 13,11-12).
De Postcommunio van deze zondag oriënteert ons in dit opzicht: zij bidt om de wijsheid het aardse naar waarde te kunnen schatten en bedacht te zijn op het hemelse. Zij sluit aan bij de gedachte van het Collectegebed van deze zelfde zondag: dat de aardse activiteiten ons niet mogen hinderen op weg naar de ontmoeting met de Zoon van God, maar het onderricht in de hemelse wijsheid ons mag verenigen met Hem.
Kort samengevat: de dingen beminnen van de hemel, waar de Verlosser vandaan komt, en die van de aarde prudent afwegen, omdat de liefde voor het aardse van God vervreemdt. De 3e antifoon van het Lezingenofficie van deze 2e Adventszondag leert ons dit als volgt:
“In adventu summi Regis mundentur corda hominum, ut digne ambulemus in occursum illius:  quia ecce veniet et non tardabit”.
Dat bij de komst van de hoogste Koning de harten van de mensen gezuiverd mogen worden, opdat wij Hem waardig tegemoet kunnen gaan: want Hij zal komen en niet talmen”.

T e k s t
Missale Romanum [MR] 1970
Repleti cibo spiritalis alimoniæ,
supplices te, Domine, deprecamur,
ut, huius participatione mysterii,
doceas nos terrena sapienter perpendere,
et cælestibus inhærere.

Altaarmissaal Nederlandse Kerkprovincie 1979
Heer, geestelijk voedsel hebben wij genoten.
Wij vragen U ootmoedig:
leer ons, door onze deelname aan de Eucharistie,
het aardse naar waarde te schatten
en bedacht te zijn op het hemelse.

Werkvertaling
Vervuld met de spijs van een geestelijk voedsel,
vragen wij U als smekelingen (letterlijke vertaling) smekend, Heer,
dat Gij ons leert, door de deelname aan dit mysterie,
het aardse wijs af te wegen
en ons te hechten aan het hemelse / het hemelse aan te hangen.

L i t u r g i s c h e  a n t e c e d e n t e n
De oratie is oud en staat reeds in de vroege achtste eeuw op deze plaats en wel binnen de twee grote tradities: die van de stad Rome (Gelasiaanse traditie, ) en die van de curie (Gregoriaanse traditie). Ondanks haar eerbiedwaardige ouderdom is zij bij de liturgievernieuwing na Vaticanum II veranderd.
In de tekst van het misformulier van MR 1962 wordt de oratio Postcommunio genoemd. In de edities van de Novus Ordo, namelijk 1970 en 2002, wordt de oratie met Post communionem aangeduid, en dat is juister omdat met de tekst de oratio post communionem is bedoeld. ASls echter een gebruik van Postcommunio te spreken zolang heeft bestaan, is het toch de vraag of het nodig is dat uit puristische overweging aan te passen.
De bede luidde in het oude origineel: “doceas nos terrena despicere et amare cælestia”, dat Gij ons leert het aardse te verachten en het hemelse te beminnen. Men ziet dat de vertaling letterlijk van “verachten van het aardse” spreekt. Bij de tekstherziening heeft men kennelijk  aanstoot genomen aan deze terminologie, omdat hier moet worden veracht wat als goed uit de hand van de Schepper is voortgekomen (cf Gen 1, 31). Hier moet worden opgemerkt dat de formulering “verachten”(“despicere” naast “contemnere”) steeds wordt gebruikt in het kader van een “of…of - situatie“, van een keuze tussen God en het geschapene, en dan vooral  in het geval van martelaars en van maagden. “Verachten” is de sterke uitdrukking voor het ultieme moment, dat de voor de keuze gestelde mens, niet anders kan dan het geschapene afwijzen. Het “verachten” betekent het afwijzen van het geschapene wegens de absolute hoogwaardigheid van God.
Toch is de werkelijkheid meer gecompliceerd. Het standpunt tegenover het “aardse” behoeft namelijk een wijze afweging in het licht van de hoogste en absolute waarde. Is “het verachten” een ultieme positionering, het afweging bereidt een juiste stellingname voor. Mogelijk is dat ook de reden waarom de Latijnse tekst het “amare cælestia” vervangt. Terwijl de menselijke geest aardse goederen wijs afweegt, moet hij zich vastberaden aan het hemelse hechten.
T e x t u e l e  a n a l y s e 
1. Repleti cibo spiritalis alimoniæ,
2. supplices te, Domine, deprecamur,
3. ut, huius participatione mysterii,
  doceas nos terrena sapienter perpendere,
  et cælestibus inhærere.

De oratie bestaat uit één enkele frase, ingeleid door een bijstelling (r. 1) bij het ingesloten subject ‘wij’ van het prædicaat deprecamur (r. 2). Regel 2 vormt met genoemd prædicaat de hoofdzin met Domine als adres en wordt gevolgd door een bijzin, ingeleid door het voegwoord ut, in de coniunctivusmodus (r. 3), die het tweeledige gevraagde formuleert.
De ut-bijzin bevat een a.c.i. (accusativus cum infinitivo-constructie): ‘ut doceas nos [...] perpendere et […] inhærere. De accusativusvorm nos geldt voor beide infinitieven.
In de ut-bijzin zien we verder de bijwoordelijke bepaling “huius participatione mysterii” die de voorwaarde is of de baan vrijmaakt voor het gevraagde.

Ad 1 
Repleti, vervuld van – participium perfecti passivi pluralis als bijstelling bij het subject nos, opgesloten in deprecamur (r. 2).
Cibo spiritalis alimoniæ, vervuld met voedsel van geestelijke spijs – bijwoordelijke bepaling bestaande uit de ablativusvorm cibo (van cibus, -1 m.), bepaald door het verbum replere dat vaak de ablativus bij zich draagt, gevolgd door een bijvoeglijke bepaling in twee congruerende genitivusvormen die uitleg of hoedanigheid van cibus aangeven: genitivus explicativus of qualitatis.
Ad 2
Deprecamur, wij smeken/bidden – prædicaat in de indicativus præsentis passivi van het deponens deprecari, dat bij de Postcommunio van de 33e zondag door het jaar werd besproken.
Te, U – object van het prædicaat in de accusativusvirm van het pronomen personale tu.
Domine, [o], Heer – adres in de vocativusvorm van Dominus.
Supplices, smekend – bijwoordelijke bepaling die het subject van deprecamur nader specificeert; nominativusvorm pluralis van het adiectivum supplex, - icis, dat op deze plaats als een substantivum gezien mag worden en prædicatief is gebruikt (vertalen met ‘als smekelingen’)  Zie voor uitleg 4e zondag van de Veertigdagentijd, reeks Gebed over de Gaven en zondag 28 per annum in de reeks Collectegebed.
Ad 3
Ut doceas, opdat Gij/U ons onderricht – prædicaat van de bijzin in de coniunctivusvorm 2e persoon singularis præsentis coniunctivus van docere, docui, doctum, onderrichten.
Nos, ons – object van doceas in de accusativusvorm van het pronomen personale nos, wij en tevens accusativusvorm van de a.c.i.-constructie nos […] perpendere et […] inhærere: lett.: dat U ons leert dat wij de aardse dingen wijs afwegen en de hemelse aanhangen of: dat U ons leert de aardse dingen wijs af te wegen en de hemelse aan te hangen.
Terrena, de aardse dingen – object bij perpendere in de accusativusvorm onzijdig meervoud van terrenum, - i, het aardse. In dit geval kan men overwegen om de zinsconstructie niet als een a.c.i. aan te merken aangezien het verbum docere als object een accusativus bij zich draagt (nos). De beide infinitivi kunnen dan als zodanig vertaald worden zoals hierboven. Vertalen als een a.c.i zou ook kunnen (Opdat Gij leert dat wij…..).
Sapienter, op een wijze manier, wijs – bijwoordelijke bepaling die perpendere nader toelicht. (Taalkundig: adverbium, bijwoord).
Cælestibus, de hemelse dingen – bijwoordelijke bepaling in de dativusvorm pluralis van het adiectvum cælestis, - e, zelfstandig gebruikt. De dativus meervoud wordt bepaald door het verbum inhærere dat de dativusnaamval met zich meedraagt. Voor de betekenissen van inhærere zie beneden.
Huius participatione mysterii, door de deelname aan dit mysterie / sacrament – bijwoordelijke bepaling samengesteld uit de ablativusvorm participatione (ablativus causæ), verbonden met door twee congruerende genitivusvormen die participatio nader kwalificeren.
Huius, van dit, - genitivusvorm van hoc, dit (onzijdig aanwijzend voornaamwoord).
Mysterii, van het mysteri/sacrament – genitivusvorm van mysterium, - i.

S t i j l f i g u r e n
Hyperbaton (uiteenplaatsing van bij elkaar horende elementen) bij huius […] mysterii (r. 3)
Antithese van terrena en cælestibus (r. 3)

K l e i n  v o c a b u l a r i  u m
Cibus
Cibus, -i, m. spijs, voedsel. Cibare, 1. betekent spijzigen, voeden.
Ciborium, -i betekent 1. ciborie en 2. (minder bekend) ciborium (onderdeel kerkinterieur).
Een ciborie of pyxis behoort tot het liturgisch vaatwerk, in de vorm van een kelk, maar met een deksel (waarop een kruisje) gesloten, voor het bewaren van het H. Sacrament, de geconsacreerde Hosties. Zij moet minstens van verguld koper zijn en voor het gebruik worden gewijd.
Ciborium: overhuiving van het altaar (of altaarbaldakijn), uitgevoerd in steen, hout of metaal, en rustend op kolommen om aan het hoog- of sacramentsaltaar een grotere waardigheid te geven. In Nederland zeldzaam.

Alimonia, - æ, vr.
De onvergelijkelijke Lewis & Short Dictionary legt uit dat alimonia iets meer betekent dan de chèque, die de een bij wijze van alimentatie voor de ander uitschrijft. Iemand die op vakantie is geweest in Frankrijk kan u vertellen dat “des aliments” of korter “aliments” verwijst naar wat wij vroeger een kruidenierszaak noemden. En wie in Italië heeft gewoond ging als hij of zij levensmiddelen wilde kopen naar een “negozio di alimentari” of kort “alimentario”.
Uit de basislessen anotomie weten we dat het voedsel ons spijsverteringssysteem doorloopt.
Inderdaad betekent “alimonia” in het Latijn “voeding, voedsel, spijs, onderhoud, ondersteuning” en is een synoniem van alimentum, - 1, onz.
Als we een snelle blik slaan op de Vulgaat van de H. Hiëronymus vinden we als betekenis van “alimoniam ignis”, de spijs van de brandoffers (Leviticus 3, 16) die Aaron en zijn zonen dienden te eten. Het Boek Leviticus zelf bespreekt in de hoofdstukken 1-7 de verschillende soorten offers die de Joden moesten brengen. Op de eerste plaats onderrichtte Jahweh Mozes over de brandoffers en de dieren die daarvoor in aanmerking kwamen, een rund, een gaaf mannelijk schaap of geit, tortels of jonge duiven. Dit soort offers moest compleet in rook opgaan als een welriekend vuuroffer en noch de priester noch het volk mag de offerspijs nuttigen.
Vervolgens spreekt Jahweh over de meel-/graanoffers, die de dierenoffers kunnen vervangen of tegelijk met een dierenoffers kunnen worden opgedragen, of ook apart. Er waren offers van gebakken en ongebakken meel en variaties met en zonder wierook, zodat de armen zich deze offers ook konden veroorloven.
Sommige meeloffers mochten niet worden genuttigd, omdat ze een hogere categorie vormden, zoals bijvoorbeeld “de Toonbroden” (cf Exod 25, 23-30).
Ook was er het verbod meeloffers met zuurdeeg aan te maken of met honing te bereiden, en evenmin omdat zuurdeeg verre moest blijven van het offeraltaar.
Wijn, bier, olie, zuurdeeg enz. konden worden geofferd als alternatief. Zout werd ook geofferd, omdat het symbool (onbederfelijkheid) stond voor de trouw aan het eeuwig en onvergankelijk Verbond (cf Num 18, 19; 2 Kron 13, 5).
Men kon ook een slachtoffer als geloftegave of als vrijwillige gave brengen waarbij de bepaling hoorde dat het slachtoffer op de dag van de offerande moest worden genuttigd.
Verder schreef de Wet voor dat het volk het vlees van huisdieren niet mocht eten, tenzij die ritueel waren geofferd in een heiligdom. Het nuttigen van het slachtoffer dat was geofferd werd gezien als een sacrale handeling. Het grootste deel van het offervlees ging naar degene die het dierenoffer had gebracht terwijl ook de priester een bepaalde portie ontving en de ingewanden en het vet in rook op het altaar voor Jahweh opgingen.
Deze offerdieren konden mannelijk of vrouwelijk zijn, voor de meer belangrijke brandoffers moesten het mannelijke dieren zijn (!). Het bloed van het slachtoffer werd rondom op het altaar gesprenkeld ter verzoening voor zonden en om vergiffenis te verkrijgen. Er waren ook zonde- en schuldoffers; de laatste categorie worden in Leviticus als hoogheilig aangemerkt. Om meer inzicht te verwerven in de ernst van de offers en bijgevolg in het H. Misoffer is lezing van Leviticus nuttig, zo niet noodzakelijk.
Terug naar het begrip alimonia in de oratietaal:  we vinden combinaties als “alimonia spiritalis”, geestelijk voedsel, “alimonia cælestis”, hemels(e) voedsel / spijs, “alimonia immortalitatis”, voedsel van/voor onsterfelijkheid: het zijn stuk voor stuk aanduidingen voor de H. Communie.
Het Sacramentarium Gelasianum (I, 19, 138, ed. Mohlberg, 1960) vermeldt alimonia in de oorspronkelijke betekenis van vleselijk voedsel: “ut cum refrenatione carnalis alimoniæ sancta tibi conversatione placeamus”, opdat wij U behagen door de heiligheid van ons leven door ons te onthouden van vleselijk voedsel.

Perpendo, perpendi, perpendum, 3.
betekent 1. nauwkeurig wegen/afwegen 2. onderzoeken, beoordelen.

Repleo, replevi, repletum, 2.
betekent: opnieuw vullen, aanvullen, bijvullen, volmaken, compleet maken, en dus ook opvullen, invullen, vervullen. De Nederlandse vertaling voor de openingsregel van de oratie “Repleti cibo spiritalis alimoniæ”, Heer, geestelijk voedsel hebben wij genoten, steriliseert m.i. de Latijnse oratie: het Latijn is aardser en plastischer, in zekere zin meer “reëel”.
De Apostel Paulus zegt in zijn Brief aan de Romeinen: “replevi Evangelium” dat wil zeggen: “Ik heb er (van Jeruzalem tot Illyrië in alle richtingen) de prediking van het Evangelie van Christus voltooid (15, 19).

Inhæreo, inhæsi, inhæsum, 2.
Heeft de volgende betekenissen: 1. in iets vastzitten, aan iets kleven, zich hechten aan  2. op iets bedacht zijn 3. navolgen, op de voet volgen, gehoorzamen 4. zich engageren, nauw met iets/iemand verbonden zijn, betrokken zijn bij.
In het kader van de navolging van de Heiligen en van Christus vinden we in de oraties de begrippen: “vestigiis (sanctorum) inhærere”, in het spoor van de Heiligen gaan, hun voetsporen volgen; synoniemen zijn vestigiis insistere, vestigia proqewui, sequi, sectari;
“Christus Deus… indesinenter vos faciat suis inhærere vestigiis”, dat Christus, God, u onophoudelijk zijn voetspoeren doet/laat volgen (Moz. L. sacr. 163).
“…ita eius magisterii inhærere doctrinis”, dat wij de leer die hij verkondigd heeft zo ter harte nemen… (Collectegebed gedachtenis H. Albertus de Grote, 15 nov.)

C o m m e n t a a r
Het behoort tot de oude versie van deze Postcommunio dat de gevraagde gave van de
huius participatio mysterii”, de deelname aan dit mysterie, moet komen. Er kan nauwelijks twijfel over bestaan dat met de deelname aan dit mysterie de H. Communie is bedoeld. De H. Communie wordt reeds in de openingsregel van de oratie uitgedrukt: “Verzadigd door de geestelijke Offerspijs”. Deze spijs is het Lichaam en Bloed van de Heer. Zij zijn geestelijk voedsel, te onderscheiden van lichamelijk of aards voedsel.
Met het ontvangen van Jezus’ Lichaam en Bloed wordt de H. Geest meegedeeld. Dit uitgangspunt legt gemakkelijk de verbinding met de bede “ut doceas nos” refererend aan het woord van Jezus in Johannes 14, 26: ‘Als Ik naar de Vader ben gegaan, zal Ik u een andere Helper geven om voor altijd bij u te blijven. Hij zal u alles leren (ille vos docebit omnia) en in herinnering brengen wat Ik u gezegd heb.’ De H. Geest, de Geest van wijsheid, moet de deelnemers aan het Mysterie van de H. Eucharistie verlichten. Natuurlijk kan men ook, gelet op de Latijnse tekst, van de genade van het Sacrament zelf uitgaan, waardoor de gelovigen worden verlicht. Daarmee doet men echter de samensteller van de originele versie van de Postcommunio onvoldoende recht: voor hem was in ieder geval juist de “geestelijke Spijs” aanleiding de lichamelijke spijs gering te achten, mogelijk met het oog op de Heer zelf, die in zijn toespraak in de synagoge van Kafarnaüm zelfs het manna dat de vaders aten in de woestijn gering achtte in vergelijking met zijn belofte: ‘Dit is het Brood dat uit de hemel is neergedaald: het is niet zoals bij de vaderen die gezien hebben en niettemin gestorven zijn: wie dit Brood eet, zal leven in eeuwigheid” (Jo 6,58).
Tenslotte leert het Eucharistisch Maal de gelovigen aan het bruiloftsmaal van het Lam te denken en is het in heilige tekens een anticipatie van het hemelse banket dat hooggeschat moet worden boven alles en waaraan de voorkeur moet worden gegeven boven al het aardse.
Het collectegebed van woensdag in de 1e week van de Advent opent dit perspectief voor ons:
Præpara, quæsumus, Dominus, Deus noster, corda nostra divina tua virtute,
ut, veniente Christo Filio tuo,
digni inveniamur æternæ vitæ convivio,
et cibum cælestem, ipso ministrante, percipere mereamus.
Bereid, vragen wij U, Heer, onze harten voor door uw goddelijke kracht,
opdat wij, bij de komst van Christus, Uw Zoon,
voor het gastmaal van het eeuwige leven waardig worden bevonden,
en de hemelse Spijs, terwijl Hij dienend rondgaat, verdienen te ontvangen.

Nog een woord over het contrast in deze oratie. De priester spreekt over de lichamelijke én goddelijke dimensie. In de Heilige Communie ontvangen we voedsel voor het lichaam, zij het in een uiterst kleine hoeveelheid, én we ontvangen geestelijk voedsel van oneindige omvang, op zichzelf beschouwd, en naar persoonlijk maat wanneer beschouwd in relatie tot onszelf.  
De stelregel uit de scholastiek is immers: dat wat wordt ontvangen, wordt ontvangen op de wijze van degene die het ontvangt. Afhankelijk van hun gesteltenis ontvangen sommige mensen grote genaden (ofschoon niet alle genaden die mogelijk zijn in de oneindig vererenswaardige H. Eucharistie), sommigen ontvangen minder genaden en anderen helemaal geen…
Sommigen eten of drinken in werkelijkheid hun eigen oordeel (cf 1 Kor 11). In de wonderlijke hymne Lauda Sion van de doctor angelicus de H.Thomas van Aquino, bestemd voor het feest van het H. Sacrament, zingen we de uiterst nuchtere, maar veelzeggende woorden:
Sumunt boni, sumunt mali:
Sorte tamen inaequali,
Vitae vel interitus.
Mors est malis,
Vita bonis:
Vide paris sumptionis
Quam sit dispar exitus.
Goeden eten, bozen eten:
Maar hun lot is zeer verscheiden:
Leven of verdoemenis.
Dood de bozen, goeden ’t leven:
zie, hoe van dezelfde Spijze
d’uitwerking verschillend is.

Onze deelname aan de Eucharistieviering is het meest volledig wanneer we de H, Communie ontvangen in staat van genade. Reeds dikwijls is in de reeksen van de oraties van de H. Mis gesproken over de juiste betekenis van ‘actieve participatie’ tegenover diverse verkeerde en al te gewone opvattingen die voor en na zijn gelanceerd.
We weten uit het onderricht van de Kerk dat wij door ons Doopsel in staat zijn gesteld dieper te delen in de werkzaamheid van de heilige sacramenten. “Participatie in zijn meest volledige zin is eerst en vooral een innerlijke participatie. Wij nemen deel met “volledige, bewuste en actieve participatie” (Vaticanum II in Sacrosanctum Concilium [SC] 14) wanneer wij volledig innerlijk ontvankelijk (plena) zijn, wanneer wij weten wat gebeurt (conscia, en opnieuw innerlijk)  en wanneer wij actief ontvankelijk zijn voor hetgeen gebeurt in de heilige handeling (actuosa): innerlijk actief in de zin dat wij alles wat we zijn door middel van een innerlijke wilsact verenigen met dat wat wordt gedaan.
Iemand die de H. Mis bijwoont, niet te Communie gaat, mogelijk zelfs niet is gedoopt, ontvangt zeer zeker genade krachtens zijn deelname.
Onze participatio wordt echter  “volledig, bewust en actief” en bereikt haar hoogtepunt, wanneer wij, actief, ontvankelijk en in de gepaste gesteltenis als christen de H. Communie ontvangen (cf SC 28-29). Dit is eerder kristalhelder in 1947 uitgelegd in de Instructie Musicam sacram, nr. 22c van de Ritencongregatie. Het aangehaalde punt stamt uit de encycliek Mediator Dei van paus Pius XII: “Actieve participatie (actuosa participatio) is perfect wanneer “sacramentele” participatio is inbegrepen. Op deze wijze “ontvangen de gelovigen de H. Eucharistie niet alleen vanuit een geestelijk verlangen, maar ook sacramenteel, en ontvangen bijgevolg grotere genaden voortvloeiend uit dit meest heilige Offer”. (Concilie van Trente, Sess. 22, ch. 6; cf. ook Mediator Dei: AAS 39 [1947] 565).
Met andere woorden: slechts komen, aanwezig zijn of te Communie gaan is niet voldoende. We dienen te beseffen waarvoor wij naar de H. Mis komen. We moeten goed beseffen wat het betekent te durven naderen tot het meest heilige en sacrale op aarde: de H. Communie.  Want zij is Leven en schenkt ons leven in de existentiële ontmoeting met de Verrezen Heer in zijn verheerlijkte Mensheid en Godheid.  
In de Postcommunio van deze zondag bidt de priester, dat wat wij hebben ontvangen, Voedsel is voor ons geestelijk leven en niet voedsel dat ons geestelijk te gronde richt (cf. Sorte tamen inaequali). Voorts, dat wij, door de genade die voortvloeit uit de H. Communie, wij God vragen ons de genade te schenken die we nodig hebben om op de juiste manier de waarde van materiële en aardse zaken te onderscheiden en hun nut, betekenis en zin voor ons leven zorgvuldig af te wegen.
Laat niets dat wij hebben, doen of verlangen een obstakel zijn om de H. Communie te ontvangen.