De gedachtenis van de H. Bruno vandaag geeft ons
gelegenheid een paar woorden te wijden aan de meest exclusieve Orde van de
Kerk: de kartuizers, ontstaan in 1084 door een besluit van de H. Bruno.
Afkomstig van Keulen werd hij priester, kanunnik te Reims, docent aan de
Domschool aldaar, rector van deze school en vicaris-generaal van aartsbisschop
Manasse, door simonie in het bezit van deze zetel gekomen. Bruno trad
onvervaard op tegen zijn eigen aartsbisschop, wanneer het ging om de heiligheid
van de Kerk en het geestelijk belang van de gelovigen. Na de dood van de
aartsbisschop wilden priesters en volk hem tot aartsbisschop kiezen en zonder
enige twijfel zou paus Gregorius dit hebben goedgekeurd. Hij was een man naar
geest en hart van Gregorius. Bruno weigerde, inmiddels was hij overtuigd
geworden, dat de Kerk redding moest krijgen niet enkel door bewegingen als die
van Cluny, maar nog meer door verborgen gebed en door boete.
Het ontstaan van de Kartuizersorde betekende een
zeldzame voortzetting van de geest van hervorming, ingeluid door Cluny rond het
midden van de 10e eeuw. De geest van de hervorming was blijven
doorwerken ondanks alle verwikkelingen tussen paus en keizer, Kerk en
wereldlijke macht, bisschoppen en vorsten.
In 1084 begon Bruno na een wetenschappelijke en
kerkelijke loopbaan zijn leven als kluizenaar, met 6 gezellen, in de wildernis
van het gebergte Chartreuse = Cartusia = Kartause = Certosa, vreedzaam en
beschermd gelegen ten noorden van Grenoble.
Eenmaal uit Reims vertrokken, na de dood van de
simonistische aartsbisschop Manasse zou hij eerst geleefd hebben bij de
Benedictijnen van Molesme. Latere archieven spreken zich evenwel uit voor een
verblijf in Sèche-Fontaine. Al gauw zocht hij grotere eenzaamheid en vond deze
dan in Chartreuse.
Zijn vierde opvolger Guigo legde de praktische
levenswijze conform de ervaring vast in de zgn. Consuetudines = Gewoontes; alle
andere ontstane vestingen van Kartuizereremieten namen deze over en zo
ontstond, niet door Bruno bedoeld, maar wel door hem geïnspireerd, een nieuwe
orde, de “serafijnen van de zichtbare Kerk”.
Rond 1200 waren er reeds 37 kloosters, waarvan 2
voor monialen. In de 12e en 13e eeuw beperkte de Orde
zich nog hoofdzakelijk tot Frankrijk, maar in de volgende eeuwen groeide de
Orde ook uit tot een in Europa verspreide gemeenschap van monniksleven met een
hoog aandeel in de mystieke literatuur. In 1510 waren er niet minder dan 195
Kartuizerkloosters, verdeeld in 17 provincies.
In de 15e eeuw werd de Orde voorwerp van
velerlei beproevingen, die niet meer zouden ophouden. Vervolging door Hussieten
en Turken vanuit het Oosten, reformatie in het Westen leidden tot de
verwoesting van menig klooster en de opheffing van 40 huizen. Pas in de 17e
eeuw was er weer sprake van een nieuwe opleving, in Frankrijk werden 12 nieuwe
stichtingen voltooid. Maar de 18e eeuw werd een rampjaar voor de
Kartuizerorde. Het Jansenisme drong binnen, en op het einde van de eeuw werden
de Spaanse Kartuizen gescheiden van het Moederklooster, 24 huizen werden
gesloten door de Oostenrijkse keizer Joseph II, 67 kloosters vielen ten offer
aan de Franse Revolutie, bijna alle andere gingen ten onder in de
Napoleontische oorlogen en de sæcularisatie die daarop volgde.
In 1816 werd de Grande Chartreuse opnieuw
moederklooster van de Orde. In het verloop van de 19e eeuw herrezen
ook 10 andere huizen in Frankrijk, 9 in Italië en 1 in Zwitserland. Later
kwamen daar nog bij 3 Spaanse, 1 Duitse, 1 Engelse en 1 Joegoslavische Kartuis.
En in onze eeuw 1 Portugese en 1 Amerikaanse.
Van 1901 tot 1940 waren de 11 Franse Kartuizen weer
gesloten. Maar sindsdien is de toestand gestabiliseerd.
Zoals gezegd liet Bruno geen regel na. De vijfde
prior Guigo vatte de bestaande gewoontes samen in 80 hoofdstukken, ingedeeld in
3 delen over de liturgie, de leiding van de monniken en de leiding van de
broeders.
Innocentius II keurde de aldus ontstane regel in
1133 goed. De eenheid van de orde werd gehandhaafd door de exemptie van de
kloosters tegenover de bisschop, door jaarlijkse visitaties en door het
jaarlijkse generaal kapittel, waarvan de besluiten bindend zijn. Vandaar het
zeldzame kenmerk van de Kartuizers: Numquam re-formata quia numquam de-formata!
(nimmer hervormd, want nimmer misvormd)
Nog steeds berust de Orde op de oorspronkelijke
gewoontes, aangevuld door spaarzame besluiten van het Generaal Kapittel. In
1924 werden deze Statuten aangepast aan de Codex van 1917.
De prior (geen abt) van de Grande Chartreuse is
tevens de Prior-Generaal van de gehele Orde. Tegenwoordig is er iedere twee
jaar generaal–kapittel, waaraan alle prioren van de Orde deelnemen, eventueel
geassisteerd door een sub-prior. Met de generaal beslissen acht definitoren
over alle aangelegenheden van de Orde. Ook de visitatie is nu elke twee jaar.
Buiten het generaal-kapittel beslist alleen de prior-generaal. Hij wordt
terzijde gestaan door de “scriba” als secretaris.
In een Kartuis is de prior de overste.
Functionarissen zijn verder de vicaris, de sacrista en de procurator. En waar
novicen zijn, de magister; naast de priestermonniken zijn er de conversen,
broeders met geloften na elf jaar noviciaat, en de donaten, zonder geloften.
Het leven van de kartuizer is in beginsel een
eremietenleven, slechts door gemeenschappelijk leven aangevuld voor zover dit noodzakelijk
is vanwege de liturgie en de eisen van de menselijke natuur. De kruisgang sluit
de monniken van de wereld af en elke monnik woont in een kluis, bestaande uit
enkele vertrekken. Ze bidden alleen de Metten, Lauden en Terts en Vespers
tesamen. De andere uren van het Getijdengebed bidt de monnik in de kluis,
tevens het Maria-officie en het dodenofficie (niet op alle dagen: thans ad
libitum). Alleen op zon- en feestdagen is de maaltijd gezamenlijk, maar in
stilte. Tijdens de wekelijkse wandeling wordt er wel gesproken.
Ze zijn de bidders van de Kerk, ’s nachts van 11
tot 2 uur; overdag nog 5 uur. Ze eten nooit vlees en houden de monastieke
vasten vanaf Kruisverheffing tot Pasen! Gedurende het hele jaar buiten de lange
vastentijd gebruiken ze ’s morgens niets, ’s middags een gewone maaltijd en in
de namiddag een kleine collatie. Een dag per week vasten ze op water en brood.
Natuurlijk ligt de betekenis niet in de uiterlijk
streng aandoende levenswijze. “Als ik de liefde niet heb…” Wél is deze levenswijze
in haar uiterlijke karakteristiek een getuigenis van de acht zaligheden, van
het Evangelie, van het éne noodzakelijke.
De werkelijke betekenis van de Kartuizers ligt in
de unieke verbinding van eremieten- en cenobieten leven; van het leven in de
eenzaamheid en het leven in de gemeenschap.
“Deus solus
quæratur in perfecta solitudine” (God worde alleen gezocht in de volmaakte
eenzaamheid). Ofwel, beata solitudo -
sola beatitudo, (de gelukkige
eenzaamheid is het enige geluk). Deze spreuken bevatten het ideaal en de waarde
van dit leven, voor de geroepenen en voor de Kerk. Ze behoren tot de
voornaamste cellen van het Mystieke Lichaam van de kerkgemeenschap; zonder hen
zou het werken van de Kerk, zijn bron, zijn vitaliteit missen. Anders gezegd,
ze maken het dienstwerk van hen die in de Kerk verkondigen, zegenen, helpen,
enz. vruchtbaar. De werkzaamheid van de Kartuizers ligt in de puur
bovennatuurlijke kracht van een leven in de eenzaamheid, met God verbonden, die
de Bron en de voltooiing is van alle goeds.
Bekend zijn o.a. Dionysius de Kartuizer die lang
leefde in Roermond; de 18 Martelaren onder Hendrik VIII in Engeland; 12 heilige
Kartuizers uit het Calendarium van de Orde. Zegge en schrijve 12: maar hier
moeten we denken aan het woord: “Cartusia
sanctos facit, non patefacit” (De Kartuis maakt heiligen, maar maakt ze
niet bekend).
De Kartuizerinnen zijn ontstaan doordat de monialen
van Prébayon verzochten om in de Orde te worden geïntegreerd. De regel werd
aangepast en de pausen Eugenius II en Alexander III keurden deze goed.