zaterdag 16 oktober 2021

16 (en ook wel 17) oktober St. Gallus -een heilige aan wie een beer gehoorzaamde


Gallus werd halverwege de 6e eeuw in Ierland geboren en kreeg zijn opleiding in het beroemde klooster Bangor. Daar maakte hij o.a. de heilige abten Comgal († 601; feest 10 mei) en Columbanus († 615; feest 23 november) mee. Toen Columbanus in 585 naar het vasteland overstak, behoorde hij tot de twaalf die hem vergezelden. Zo was hij aanwezig bij de stichting van de beroemde abdijen Luxeuil, Annegray en Fontaines. Als een trouwe volgeling vergezelde hij zijn meester ook, toen deze op aandringen van koningin-moeder Brunhilde door koning Theodorik (ook Thierry II; † 613) uit Bourgondië werd verbannen. Ze werden over de Loire naar zee gevoerd met de bedoeling dat ze weer zouden oversteken naar huis. Maar dat was geheel tegen hun levensideaal van het vreemdelingschap (peregrinus).

Van de monding van de Loire trokken ze naar het noorden en bogen rechtsaf tot ze aan de Rijn kwamen. Deze rivier volgden ze stroomopwaarts.

In Beieren haalden ze zich de woede van de plaatselijke bevolking op de hals, toen Columbanus het biervat, aan Wodan toegewijd, wist op te blazen - waarmee hij bewees dat de Geest van Christus sterker was dan die van het heilige bier. Ook Gallus liet zich hier niet onbetuigd. In een ijverige poging de heidenen te bekeren, was hij alvast maar begonnen al hun afgodstempeltjes in brand te steken. Snel trokken ze verder...

In Zwitserland werden ze verwelkomd door de priester Willimar met de woorden: "Gezegend zij die komen in de Naam des Heren." Terwijl de broeders zo goed en zo kwaad als het ging hun best deden een voorlopig onderkomen te bouwen, kreeg Gallus de taak om te proberen de inlandse bevolking tot Christus te brengen. Daarbij wordt uitdrukkelijk verteld dat hij de inlandse talen vloeiend beheerste. De monniken leefden er in vrede tot het moment dat er oorlog uitbrak tussen de beide koningen Theodebert en de hun maar al te goed bekende Thedorik van Bourgondië. De laatste doodde zijn rivaal en kwam als overwinnaar uit de strijd. Omdat Columbanus het niet nog eens op een confrontatie wilde laten aankomen, besloot hij de Alpen over te trekken. Maar Gallus gaf te kennen dat hij zich daarvoor op het moment te ziek voor voelde. Zijn meester beschouwde dit als een teken van zwakte en verbood zijn reeds bejaarde leerling de Heilige Mis op te dragen, zolang hij, Columbanus, in zijn leven zou zijn. Gallus gehoorzaamde, bleef achter en vestigde zich in een eenzame kluizenaarswoning aan het meer van Konstanz.

Walafried Strabo, een monnik van Sankt-Gallen bewerkte in 1018 een levensbeschrijving van Sint Gallus die al uit 771 stamde. Hij schrijft:

'Toen Columbanus met zijn broeders weer verder getrokken was, verliet ook Gallus de plek waar hij tot dan toe met de anderen verbleven had. Met een kano en een visnet stak hij het meer over naar de plaats Arbon, waar de priester Willimar woonde. Bij hem klopte hij aan om onderdak. Deze nam hem gastvrij bij zich in huis en droeg de beide geestelijken Magnoald (of Maginold) en Theodorus op om extra zorg aan hem te besteden.'

Intussen verspreidde zich de roep van deze heilige man in de wijde omgeving. Toen dus Frideburga († 7e eeuw; feest 16 oktober), de dochter van hertog Gunzo ernstig ziek werd, stuurde de hertog boodschappers met de bede dat Gallus zijn geliefde dochter zou komen genezen. Gallus kwam, stortte een innig gebed bij de patiënt en bevrijdde het meisje van de ziekmakende geest, die haar in zijn greep had. Haar vader liep over van dankbaarheid en bood Gallus de bisschopszetel van Konstanz aan. Maar deze weigerde beslist.

'Gallus had namelijk het plan opgevat om zich uiteindelijk in de eenzaamheid terug te keren om daar zijn leven geheel en al aan God toe te wijden. Vandaar dat hij aan diaken Hiltibod vroeg of hij in de buurt een geschikte plek wist. Deze gaf ten antwoord:

"Vader, u moet wel bedenken dat de wildernis ruig en drassig is; er zijn hoge bergen en smalle dalen; er leven allerlei dieren, zoals beren, wolven in roedels en niet te vergeten de zwijnen. Ik ben bang dat ze u niet zo zien zitten, als ik u daarheen breng."

Maar de man Gods zei daarop:"Als God vóór ons is, wie zal dan tegen zijn? Als Hij Daniël uit de leeuwenkuil heeft gered, zal Hij ook wel in staat zijn om mij te beschermen tegen de wilde beesten."

Toen de bedienaar merkte dat hij niet van zijn stuk te brengen was, sprak hij af:

"Goed, dan zullen we morgen het woud binnendringen en op allerlei plekken waar nooit iemand komt, gaan kijken, of we iets geschikts kunnen vinden. We moeten maar vertrouwen op de goedheid van de Schepper: dat Hij zo vriendelijk is ons de gids van Tobias mee te geven."

Zoals zijn gewoonte was bracht de man Gods de dag verder door in gebed; hij at in het geheel niet. Bij het krieken van de morgen gingen ze biddend en wel op weg. Zo waren ze al drie periodes van drie uur samen onderweg, toen de diaken zich af begon te vragen of de man Gods intussen niet iets moest eten. Maar hij kreeg te horen dat hij geen hap zou eten tot ze door Christus' genade een plek zouden vinden, waar ze een verblijf konden inrichten. Dus sloegen ze geen acht op hun vermoeide voeten en trokken onverstoorbaar verder. Zo stootten zij op het riviertje de Steinach. Hier besloten ze de nacht door te brengen, temeer daar er veel vis in het water bleek te zitten. Ze waren namelijk uitgekomen op de plek waar het beekje in de vorm van een watervalletje van de bergen afstroomt en in de rotsen daaronder een uitholling had gemaakt. Daar lieten ze het visnet in zakken dat ze bij zich hadden, waarop ze een behoorlijke hoeveelheid vis vingen. De diaken sloeg vuur uit twee stenen en begon alles klaar te maken voor een maaltijd. Intussen zocht de heilige man een stil plekje verderop om zijn gewone gebeden te verrichten. Maar hij bleef met zijn voet achter een doornstruik haken en viel voorover. Toen de diaken hem overeind wilde helpen, zei Gallus:

"Laat maar. Dit is de plek waar ik voortaan wil wonen. Het bevalt mij hier wel!"

Nadat hij uit zijn gebed was opgestaan, maakte hij uit hazelaarstokken een kruis en zette dat op die plek neer. Hij hing er ook een doosje in dat de relieken bevatte van de Heilige Maagd († ca 48; feest 15 augustus), Desiderius († ca 407; feest 23 mei) en Mauritius († ca 287; feest 22 september), de Romeinse legerhoofdman.

Toen zeiden ze met z'n tweeën hun gebeden totdat het donker begon te worden, aten de maaltijd en gingen slapen. Maar midden in de nacht stond Gallus weer op om voor het kruis zijn gebeden te doen. Zijn metgezel sloeg hem stiekem gade. Zo zag hij hoe er een beer de berg afkwam en in de restanten van hun maaltje begon te woelen. Maar Gallus, Gods uitverkorene, riep de beer toe:

"Groot beest, ik beveel je in de naam van de Heer, een flink stuk hout te halen en het op het vuur te gooien."

Onmiddellijk draaide de beer zich om, kwam even later terug met een enorm blok hout en legde dat in het vuur. Daarop wierp Gallus hem als beloning een stuk brood toe met het bevel:

"In naam van onze Heer Jezus Christus zeg ik je uit dit dal te verdwijnen. De flanken van de bergen zullen we samen met je delen, maar hier verbied ik je schade te doen aan mens en vee."

En meteen hobbelde de beer weg. Toen sprong Hiltibod op en wierp zich voor Gallus neer met de woorden:

"Nu weet ik echt zeker dat u een man Gods bent, want zelfs de wilde beesten doen wat u ze zegt."

Maar Gallus reageerde onmiddellijk:

"Pas op dat je hier met niemand over spreekt tot je de heerlijkheid van God zult aanschouwen."

Op de plek waar hij het kruis had opgericht bouwde Gallus voor zichzelf een cel. Hij verzamelde twaalf broeders rond zich, die hem gehoorzaamden en hem als vader vereerden...'

De stad die daar later uit zou groeien is naar hem genoemd: Sankt-Gallen.

Intussen had Columbanus zijn zwerftocht beëindigd, met het stichten van het beroemde klooster Bobbio, aan de andere kant van Alpen. Op een novemberzondag van het jaar 615 maakte Gallus aan zijn gelovigen in de kerk bekend dat God hem vannacht had laten zien hoe zijn oude leermeester gestorven was. Vandaar dat hij besloten had voor het eerst weer de Heilige Mis op te dragen en wel voor de zielenrust van Columbanus. Tegelijk stuurde hij zijn diaken Magnoaldus naar Bobbio om navraag te doen naar het overlijden van de grote abt. Deze kwam na een paar maanden terug met de staf die altijd aan Columbanus had toebehoord: hij had hem aan zijn leerling Gallus nagelaten.

Deze staf zou in de 9e eeuw nog altijd boven het altaar van het Sankt-Gallenklooster gehangen hebben. Heden ten dage worden er nog twee stukken van bewaard in aparte reliekschrijnen: één in Kempten en één in het door de Magnoaldus gestichte klooster te Füssen, Zuid-Duitsland.

In 627 bereikte Gallus het verzoek van zijn vroegere broeders te Luxeuil om er hun abt te worden. Hij weigerde en sleet zijn laatste jaren als eenvoudig kluizenaar temidden van zijn nieuwe volksgenoten.

Ook na zijn dood - zo geloofden zijn vereerders - verrichtte Gallus nog vele wonderen. L

De prachtige kloosterbibliotheek van Sankt-Gallen bevat nog steeds een paar handschriften van Sint Gallus zelf.

Hij is patroon van het Zwitserse bisdom St-Gallen; daarnaast wordt hij vereerd als patroon van ganzen en hoenders (waarschijnlijk vanwege zijn naam: 'gallus' = 'haan'). Zijn voorspraak wordt ingeroepen voor koortslijders.

Hij wordt afgebeeld met een beer (vanwege de legende).