De naam van Simon komt voor op de apostellijst van het evangelie en staat daar op de elfde plaats. Van hem is slechts bekend dat hij afkomstig was van Kana en de bijnaam droeg van ‘de ijveraar’.
Judas, ook Taddeüs genaamd, is de apostel die bij het laatste avondmaal aan de Heer vroeg waarom Hij zich alleen aan zijn leerlingen en niet aan de wereld zou openbaren (Joh. 14, 22).
Uit het commentaar van de heilige Cyrillus, bisschop van Alexandrië († 444), op het evangelie van Johannes
Zoals de Vader Mij gezonden heeft, zo zend Ik u.
Onze Heer Jezus Christus stelde leiders en leraren aan voor de hele bewoonde wereld, beheerders van zijn goddelijke geheimen. Hij droeg hen op als lampen te schijnen en te stralen. Zij moesten niet alleen een licht zijn voor het joodse land, maar veeleer voor alles wat ligt onder de zon en voor de mensen die overal verspreid hun woonplaats hebben. Terecht zegt Paulus dat niemand zich die waardigheid kan aanmatigen, maar alleen hij die geroepen wordt door God (vgl. Heb. 5, 4). Want tot deze roemrijke zending koos onze Heer Jezus Christus vóór alle anderen zijn eigen leerlingen.
Als pijlers en als een grondslag van de waarheid (vgl. 1 Tim. 3, 15) stonden de apostelen. De Heer zond hen, zegt Hij, zoals de Vader Hem gezonden heeft (vgl. Joh. 20, 21). Daarmee wijst Hij op de waardigheid van de zending en de onvergelijkelijke eer van de hun verleende volmacht. Zo te zien geeft Hij daarbij ook een aanwijzing voor de taakvervulling door de apostelen. Want Hij meende zijn eigen leerlingen zo te moeten zenden als de Vader Hem gezonden had. Maar was het dan niet nodig dat zij die Hem hierin moesten navolgen, inzagen met welke opdracht de Vader zijn Zoon had gezonden?
Daarom heeft de Heer ons op verschillende manieren de aard van zijn zending duidelijk gemaakt. Zo zegt Hij: ‘Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen maar om zondaars te roepen, opdat zij zich bekeren’ (Lc. 5, 32). En verder: ‘Ik ben uit de hemel neergedaald, niet om mijn eigen wil te doen, maar de wil van Hem die Mij gezonden heeft’ (Joh. 6, 38). En ook: ‘God heeft zijn Zoon niet naar de wereld gezonden om de wereld te oordelen, maar opdat de wereld door Hem zou worden gered’ (Joh. 3, 17).
Met slechts enkele woorden omschrijft Hij de bedoeling van het apostolaat als Hij zegt dat Hij hen zendt zoals de Vader Hem gezonden heeft. Daardoor weten de leerlingen dat het hun taak is zondaars tot inkeer te roepen, zieken naar lichaam of geest te genezen, in de uitoefening van hun opdracht zeker niet hun eigenbelang te zoeken, maar de wil te volbrengen van Hem die hen gezonden heeft, en naar vermogen bij te dragen tot de redding van de wereld.
Wij zullen bemerken dat de leerlingen in dit alles door hun ijver hebben uitgeblonken - en het is niet moeilijk om tot deze overtuiging te komen - als men de Handelingen van de Apostelen en de brieven van Paulus leest.