TWEEDE LEZING
Uit een brief van de heilige martelaar Cyprianus, bisschop van Carthago († 258)
De soldaten van Christus gaan niet verloren maar behalen de zegekrans.
Dat ik u, dierbare broeder, niet onmiddellijk verslag heb kunnen uitbrengen, ligt hieraan dat alle geestelijken zonder uitzondering met geen mogelijkheid van hier naar u konden terugkeren. Zij wisten zich namelijk geconfronteerd met de dreigende strijd en waren allen bereid, op grond van hun godsdienstige overtuiging, te streven naar de goddelijke en hemelse roem van het martelaarschap. Nu kan ik u echter het volgende meedelen: de mensen die ik naar Rome heb gestuurd om precies te achterhalen wat voor besluit over ons gevallen is - er doen namelijk vele tegenstrijdige en vage geruchten daarover de ronde - en om mij daarvan op de hoogte te stellen, zijn inmiddels hier aangekomen.
Welnu, het volgende is het geval: keizer Valerianus heeft de senaat van Rome meegedeeld dat bisschoppen, priesters en diakens onmiddellijk moeten terechtgesteld worden. Verder dat senatoren, hoge ambtenaren en mannen uit de ridderstand hun ambt dienen op te geven, dat zij ook hun bezittingen verliezen en dat, als zij dan nog volharden in het christendom, ook zij terechtgesteld worden. Verder verliezen vooraanstaande vrouwen hun bezittingen en zij worden in ballingschap gestuurd. Tenslotte moet het vermogen van de beheerders bij de keizerlijke bezittingen, of zij nu het christendom vroeger hebben beleden of dat nu nog doen, verbeurd verklaard worden; zij moeten geboeid worden en met een begeleidend schrijven over hun vergrijp naar de keizerlijke bezittingen gestuurd worden.
Ook heeft keizer Valerianus bij zijn bericht aan de senaat een kopie bijgevoegd van de brief die hij aan de gouverneurs van de provincies met betrekking tot ons heeft gestuurd. Dagelijks verwacht ik dat die brief binnenkomt. In de tussentijd ben ik, dank zij mijn sterk geloof, vastberaden om het lijden te ondergaan en, met de hulp en de lankmoedigheid van de Heer, verwacht ik de zegekrans van het eeuwig leven. Verder wil ik u meedelen dat Sixtus op zes augustus op de begraafplaats in Rome is terechtgesteld en met hem vier diakens. De autoriteiten in Rome gaan nog elke dag door met deze vervolging: telkens wanneer hun nieuwe gevallen ter ore komen, worden de betreffende mensen terechtgesteld en wordt hun vermogen aan de staat toegekend.
Ik zou graag zien dat deze berichten via u ook onze overige medebroeders bereiken. Zodoende kunnen door hun aansporing onze broeders in het geloof kracht ontvangen en zich voorbereiden op de geestelijke worsteling. Dan zal ieder van ons eerder aan de onsterfelijkheid denken dan aan de dood. Vol vertrouwen en in alle opzichten volhardend, zullen zij dan ook toegewijd zijn aan de Heer en zij zullen zich eerder verheugen dan bang zijn. En dat alles in de belijdenis van het geloof. Daarop berust immers hun wetenschap dat de soldaten van God en van Christus niet verloren gaan, maar de zegekrans behalen.
Ik wens u, dierbare broeder, dat het u altijd goed gaat in de Heer.