Lectio altera
Ex Homilíis
sancti Ioánnis Chrysóstomi epíscopi in Epístolam secúndam ad Corínthios (Hom. 14, 1-2: PG 61, 497-499)
Tweede lezing
Uit de
Homilieën op de Tweede Brief aan de Korintiërs, van de H. Johannes
Chrysostomus, bisschop
(Hom. 14, 1-2: PG 61, 497-499)
Ik vloei over van blijdschap bij al mijn wederwaardigheden
Wéér begint Paulus over de
liefde te spreken, terwijl hij de hardheid van zijn gegeven berisping tracht te
verzachten. Want als hij ze eerst voor ogen houdt en ze om die reden berispt,
dat zij, door hem bemind, hem niet hun wederliefde hadden geschonken maar zich
hadden losgerukt uit zijn liefde en overgelopen waren naar bedorven mensen,
verzacht hij de bitterheid van zijn berisping, zeggend: Gunt ons een ruime plaats in uw hart, dit is ‘Bemint ons’. Hij vraagt hun om een
weldaad, die allerminst veel kost, en die voor hen, die deze geven, van groter
nut zou kunnen zijn dan voor hen, die hem ontvangen. Ook zegt hij niet ‘Bemint
ons’, maar wat meer leek op een klacht: gunt
ons een ruime plaats in uw hart.
Wie heeft ons toch, zegt
hij, uit uw hart gedreven? wie ons daaruit gebannen; wat is er de oorzaak van,
dat wij minder voor u gaan betekenen? Want omdat hij hierboven gezegd heeft: Zelf zijt gij niet ruimhartig genoeg
verklaart hij dit hier nog eens openlijker met: Gunt ons een ruime plaats is uw
hart, en tracht hij op die grond hen weer tot zich te trekken. Er is immers
niets, wat zo tot beminnen beweegt, als dat hij, die bemind wordt, inziet, dat
zijn minnaar vurig naar wederliefde verlangt.
Want zegt hij, al eerder heb ik u gezegd: u heb ik in mijn hart gesloten, wij horen
bij elkaar in leven en dood. Dat is wel de grootste kracht van de liefde,
dat ze, ook al wordt ze zelf veracht, toch met deze geliefde wil leven en
sterven. Want gij zijt niet zo zonder meer in ons hart, maar zó als ik het u
gezegd heb. Want het kan voorkomen, dat iemand bemint en toch bij gevaren de
vlucht neemt; maar zo is het niet met ons.
Dit
vervult mij met troost.
Met welke? Met die namelijk, die van u uitgaat: omdat gij u weer bezonnen hebt
en mij met uw werken hebt verblijd. Want het is een minnaar eigen, zich ofwel
erover te beklagen, dat hij niet bemind wordt, ofwel te vrezen dat hij bij zijn
verwijten te ver gaat en de andere daardoor bedroeft. Daarom zegt Paulus: Dit vervult mij met troost, en doet mij
overvloeien van vreugde.
Alsof hij wilde zeggen: ‘Ik
was om u zeer bedroefd, maar toch hebt gij mij overvloedig tevreden gesteld en
troost gebracht: want ge hebt niet alleen de oorzaak van mijn droefheid bij mij
weggenomen, maar mij ook doen overvloeien van vreugde’.
En dan toont hij zijn
grootheid, niet hierdoor alleen, omdat hij zei: Ik vloei over van vreugde, maar ook hierdoor, dat hij eraan
toevoegt: Bij al mijn wederwaardigheden.
Hij wilde zeggen: zó groot was de vreugde, die gij mij bezorgd hebt, dat die
zelfs niet door zo’n grote droefheid verduisterd kon worden, maar door haar
uitbundigheid alle moeilijkheden, die ons treffen, te boven kwam, en wij ons
daardoor niet lieten bedroeven.