Lectio altera
Incipit Tractátus sancti Ambrósii epíscopi De mystériis
(Nn. 1-7: SCh
25 bis, 156-158)
Tweede lezing
Begin van het tractaat over
‘De Mysteriën’ van de H. Ambrosius, bisschop
(Nn. 1-7: SCh 25 bis, 156-158)
De catechumenenriten vóór het Doopsel
Wij hebben onze dagelijkse
beschouwing gehouden over de zedenwet, toen wij u lazen over de geschiedenis
van de aartsvaders of over de voorschriften in het Boek der Spreuken. Hierdoor
gevormd en onderricht moet gij u eraan gewennen de wegen van de vaderen in te
slaan en die te bewandelen, en aan de goddelijke uitspraken te gehoorzamen,
waardoor gij, hernieuwd door het Doopsel, die levenswijze zoudt aannemen, die
past aan gereinigden.
Nu maant ons de tijd om de
mysteriën te bespreken en het wezen zelf van de sacramenten. Als wij gemeend
hadden dit vóór het Doopsel aan niet-dopelingen bekend te moeten maken, dan
zouden wij eerder voor verraders dan voor leraren zijn gehouden. Verder meent
men soms, dat het beter is, dat het licht van de mysteriën zich beter zelf aan
die onwetenden kan meedelen, dan dat er een verklaring aan vooraf gaat.
Opent derhalve uw oren, en
neemt de goede geur van het eeuwig leven in u op, door u ingeademd met de gave
van de sacramenten. Wij zullen nu verklaren, wat wij bedoelen met de woorden Effetha, dat is: word geopend, die wij
gebruiken bij de viering van het mysterie van de opening der oren. Eenieder
namelijk die tot de genadebron wil naderen, moet weten wat hem bevraagd wordt,
en moet in zijn gedachten hebben, wat hij moet antwoorden. Dit mysterie voltrok
ook Christus, zoals wij in het Evangelie lezen bij de genezing van de
doofstomme.
Daarna is voor u het Heilige
der heiligen geopend, bent gij het heiligdom van de wedergeboorte binnengegaan.
Herinner u wat men u heeft gevraagd, bedenk wat ge hebt geantwoord. Ge hebt
verzaakt aan de duivel en aan zijn werken, aan de wereld en de weelde ervan en
aan de geneugten. Uw woord wordt bewaard, niet in een graf van doden, maar in
dat van de levenden.
Daar hebt ge de leviet, de
priester en de bisschop gezien, Let niet op hun uiterlijke gestalte, maar
beschouw de genade van hun bediening. Ge hebt daar in tegenwoordigheid van
engelen gesproken, zoals er geschreven staat: Waarachtig, de lippen van de priester bewaren de wijsheid; uit zijn
mond vraagt ge de wet, want hij is een engel van de almachtige Heer. Daar
kan men niet bedriegen, niet ontkennen; een engel is het, die het Rijk van
Christus en het eeuwig leven aankondigt. Niet om zijn uiterlijk moet ge hem
hoogachten, maar om zijn ambt. Beschouw wat hij u geschonken heeft; heb
aandacht voor zijn bediening en erken ook zijn stand.
Gij zijt dan binnengetreden
om uw tegenstander (de duivel) onder de ogen te zien, aan wie ge verondersteld
wordt openlijk te verzaken. Ge keert u daarom naar het Oosten; want wie aan de
duivel verzaakt, keert zich tot Christus en ziet Hem in het gelaat.