zaterdag 23 juli 2022

Reeks “Oratio super munera - Gebed over de gaven” 17e zondag per annum / door het jaar Geleid worden tot de eeuwige vreugde

Christus ontvangt brood en wijn voor de H. Eucharistie

Laat deze Eucharistieviering ons leven hier op aarde heiligen
en leiden tot de eeuwige vreugde

I n l e i d i n g

God schenkt ons in zijn vrijgevigheid uit het rijke aanbod van de vergankelijke goederen brood en wijn. Daarvoor zij Hij, God, gezegend in alle eeuwen. Telkens als de priester bij het Offertorium de pateen met brood neemt, horen we de echo van de eeuwenoude oratie van deze zondag: Benedictus es, Domine, Deus universi, quia de tua largitate accepimus panem, quem tibi offerimus…ex quo nobis fiet panis vitæ (Novus Ordo Missæ), Gezegend zijt Gij, God van al wat leeft, want uit uw milde hand hebben wij het brood ontvangen, dat wij U opdragen... waaruit voor ons het brood van eeuwig leven gewordt. Niet uit het onze, het eigene – “wat bezitten wij dat wij niet ontvangen hebben?” (1 Kor 4, 7) – maar uit de overvloed aan gaven van de kant van God, biedt de Kerk Hem de gaven voor de heilige Eucharistie onder dankzegging aan: Hij schenkt ons het brood, de vrucht van de aarde en het werk van onze handen. Mensen bezitten immers niets uit hen zelf dat passend is om aan God te geven. Al hetgeen zij kunnen offeren, komt van dezelfde Bron waarnaar het terugkeert. Uiteindelijk ontvangen zij het weer van Hem.
Wij bidden dat God de gaven van brood en wijn mag aanvaarden voor het heilige Offer en in deze aanvaarding tot Lichaam en Bloed van zijn Zoon maken. Neemt Hij de gaven van brood en wijn aan – en Hij zal dit ook doen -  dan wordt de ‘memoria passionis eius’, de gedachtenisviering van Zijn lijden tot het mysterie van de H. Eucharistie, zoals Christus ons opgedragen heeft. De kracht van zijn genade zal dit bewerken en ons dagelijks leven in Zijn omvormende kracht binnentrekken. Het heilig Mysterie zal ook ons aardse leven heiligen, om ons tenslotte tot de eeuwige vreugde te geleiden.
Zo zal het geschieden, wanneer Hij onze gaven voor het heilige Offer aanvaardt – en Hij zal deze ook aannemen. In dit vertrouwen bidden wij deemoedig dat God dit moge doen.

T e k s t

Missale Romanum – 1970
Suscipe, quæsumus, Domine, munera,
quæ tibi de tua largitate deferimus,
ut hæc sacrosancta mysteria,
gratiæ tuæ operante virtute,
 et præsentis vitæ nos conversatione sanctificent,
et ad gaudia sempiterna perducant.

Altaarmissaal Nederlandse Kerkprovincie – 1979
Heer, aanvaard de gaven,
die wij U brengen, en die uw milde hand ons geschonken heeft.
Laat, door de kracht van uw genade,
deze Eucharistieviering ons leven hier op aarde heiligen
en ons leiden tot de eeuwige vreugde.

Werkvertaling
Aanvaard, smeken wij [U], Heer,
de offergaven, die wij U uit uw mildheid aanbieden,
opdat deze hoogheilige Geheimen,
door de werking van de kracht van uw genade,
ons heiligen op onze levenswandel
en ons geleiden tot de eeuwige vreugden.

L i t u r g i s c h e   a n t e c e d e n t e n
De brontekst van deze oratie is identiek is aan de Secreta van de 8e zondag na Pinksteren in het Missale Romanum 1962. Deze wordt reeds aangetroffen in het Sacramentarium Gelasianum Vetus (Vat. Reg. lat. 316, 1e helft van de 8e eeuw), 1192.

S t r u c t u u r a n a l y s e  e n  s t i j l f i g u r e n
1. Suscipe, quæsumus, Domine, munera,
2. quæ tibi de tua largitate deferimus,
3. ut hæc sacrosancta mysteria,
4. gratiæ tuæ operante virtute,
3a. et præsentis vitæ nos conversatione sanctificent,
3b. et ad gaudia sempiterna perducant.

God, die de handelende Persoon is, met almacht bekleed, maakt het liturgische Offer mogelijk. Hij alleen is ook de Bron van de gaven die de Kerk kan aanbieden voor het Eucharistisch Offer. De werkzame kracht van de genade, waarmee de Heilige Geest is bedoeld, zal in de Consecratie de munera tot dragers omvormen (transsubstantiatie) van het hoogheilig mysterie van Christus’ Lichaam en Bloed.
Om in de goede richting te kunnen gaan, moeten de gelovigen op het einddoel worden gericht, de gaudia sempiterna, zoals de oratie zegt. Dat einddoel is werkelijk en in feite Christus, de Heer, de overwinnaar op zonde en dood die voor ons op bijzondere wijze aanwezig komt in de H. Eucharistie. Zo hebben wij  op onze levenswandel in het geloof reeds deel aan de volheid van het verrezen leven en ontvangen wij in de H. Communie de gave van heiliging voor onderweg en tegelijk het onderpand voor het eeuwige leven (vgl. Paus Benedictus XVI, Sacramentum caritatis, nr. 30). Bij de reiniging van de kelk na de H. Communie bidt de priester dan ook in mooi, bondig Latijn: “Quod ore sumpsimus, Domine, pura mente capiamus et de munere temporale fiat nobis remedium sempiternum” waarvan de vertaling luidt: “Heer, laat ons in een zuiver hart opnemen wat wij met de mond hebben genuttigd. Laat de gave die wij hier ontvangen hebben een middel tot heil zijn voor de eeuwigheid” (Ordo Missæ).

Ad 1
Karakteristiek voor de bondigheid van de oratietaal is het gebruik van vaste formules met de imperativus. Dat geldt voor de tekst van de openingszin van deze oratie die de liturgische handeling op het moment van de Offerande begeleidt, alsook voor het meestal presente quæsumus die de imperativus afzwakt. Het quæsumus is niet alleen een belangrijke term in de heidense gebedstaal, maar figureert ook prominent in de christelijke oratietaal. In de oraties wordt het altijd gevonden in de ene vorm, namelijk de 1e pers. pluralis van het præsens indicativi. Zoals gezegd mildert het de imperativusvorm, die ongepast is tegenover God, en vergemakkelijkt ook het ritme van de gezongen oratie.
Suscipe, aanvaard, - prædicaat aan de spits van de oratie waardoor het in specifiek reliëf wordt geplaatst.
Quæsumus, tussenzin met slechts de op zichzelf staande werkwoordsvorm zoals boven besproken.
Domine, [o] Heer, - anaklese in de vocativusvorm. De formuleringen van de oraties drukken vele facetten van de naam Domine uit. Domine is de Heer of Meester van de tijd en de geschiedenis die de Kerk de mogelijkheid heeft gegeven continu het Paasmysterie te vieren en met zijn verlossende kracht telkens aanwezig en actief te zijn wanneer de Kerk de gedachtenisviering van Christus’ Dood en Verrijzenis houdt. Domine is de meest basale, directe en gebruikelijke naam waarmee de Kerk zich richt tot God. In de Super munera van de zondagen door het jaar komt deze aanspreekvorm achtentwintig maal voor.

Munera, de offergaven, (van munus, - eris, n.,) - object van het prædicaat suscipe in de accusativusvorm. Munus (of zijn varianten) is de meest gebruikelijke naam voor het object van de oraties. Het vroegere Secreta-gebed kent men thans onder de naam oratio super munera. Zeventien maal komt het begrip voor in de oraties op de zondagen door het jaar. Afhankelijk van de context kan munus verwijzen naar een officiële dienst, een rituele handeling (zondag XXXIII), inclusief de materiële gaven voor het Offer (III, IV, XV, XVII, XIX, XX, XXV) of zelfs naar het eigenlijke offer, zoals de munera Abel, van vorige zondag. De term kan ook verwijzen naar genade, of Gods gave aan ons.

Ad 2
Quæ… deferimus: relatieve bijzin ingeleid door het betrekkelijk voornaamwoord quæ (accusativus meervoud onzijdig van het reflexivum qui) dat munera uit regel 1 als antecedent heeft. Deze bijzin geeft informatie over de herkomst van de aangeboden munera.
Deferimus, wij brengen aan/bieden aan, - prædicaat in de 1e pers. pluralis van de indicativus præsentis van het verbum deferre, detuli, delatum, 3. De indicativus drukt hier de feitelijke momentele liturgische handeling uit.
Tibi, aan U, - bijwoordelijke bepaling in de dativusvorm van het pronomen personale tu: dativus commodi (van voordeel).
De tua largitate, [van] uit uw vrijgevigheid/mildheid, - bijwoordelijke bepaling, samengesteld uit de præpositie de, die de ablativus regeert, en twee congruerende ablativusvormen.
Opvallend is dat in deze oratie de Heer keer op keer direct, indringend en persoonlijk wordt aangesproken: Domine (r. 1), tibi, tua (r. 2), tua (r. 4)

Ad 3
De finale/doelaanwijzende resp. consecutieve/gevolgaanduidende bijzin, ingeleid door het voegwoord ut (r. 3) bevat een dubbele bede, onderstreept door de versterkende et…et-constructie (r. 3a-3b). Vanwege het wenskarakter staan de beide verba sanctificent en perducant in de coniunctivusvorm. De bijzin met coniunctief karakter wordt onderbroken door een volgende bijzin die een ablativus absolutus-constructie bevat (r. 4).
Hæc sacrosancta mysteria, deze hoogheilige mysteries, - subject, in drie congruerende nominativusvormen, van de verba sanctificent (r. 3a) en perducant (3b).
Ad 3a
Sanctificent, mogen zij heiligen, - 3e pers. præsens coniunctivi activi van het werkwoord sanctificare.
Nos, ons, - object van het prædicaat sanctificent in de accusativusvorm van het pronomen personale nos.
præsentis vitæ […] conversatione, in de wandel van ons huidige/tegenwoordige leven (=in dit leven) – bijwoordelijke bepaling opgebouwd uit de ablativusvorm conversatione (ablativus instrumentalis of modi) vergezeld van de twee congruerende genitivusvormen præsentis vitæ (genitivus explicativus)
Ad 3b
Perducant, mogen zij […] voeren naar, - 3e pers. præsens coniunctivi activi van het werkwoord perducere.
Het nos, ons, uit regel 3a fungeert ook als object bij het prædicaat perducant.
Ad gaudia sempiterna, naar de eeuwige vreugden, - voorzetselbepaling vanwege de præpositie ad + twee congruerende accusativusvormen.
De termen præsentis vitæ (r. 3) en gaudia sempiterna (r. 4) vormen, wanneer men deze onder elkaar plaatst inhoudelijk een chiasme dat een antithese bevat:
De bezigheden van onze levenswandel hier en nu (immanentie) staan tegenover de rust van de eeuwige vreugden (transcendentie).

Ad 4
Bijzin met ablativus absolutus-constructie, operante virtute, vergezeld door twee conguerende genitivusvormen gratiæ tuæ, die benoemd kunnen worden als genitivus explicativus of qualitatis. Vertaling als bijwoordelijke bepaling: terwijl de kracht van uw genade werkzaam is.  Het gebruik van het participium praesentis activi operante duidt op de gelijktijdigheid van de bijwoordelijke bepaling ten opzichte van het hoofdwerkwoord.
Deze bijzin verwijst direct naar de epiclese, de aanroeping van de H. Geest, doorgaans voorafgaand aan de Consecratie, door wie de offergaven moeten worden geheiligd en zo het hoogheilig Mysterie belichamen. In deze oratie wordt de kracht van de H. Geest afgebeden in twee optativusvormen, te weten sanctificent en perducant, het eerste begrip verwijzend naar het dagelijks leven als christen in deze wereld, het tweede naar de bovennatuurlijke, uiteindelijke en eeuwige vreugden.

V o c a b u l a r i u m
Largitas, -atis, vr., vrijgevigheid, edelmoedigheid, mildheid (hoedanigheid van God), behorend bij het verbum largiri, largitus sum, dep. 4,: rijkelijk meedelen, schenken, geschenken uitdelen.
Verwant met largitas is het substantivum largitor, -oris, bv. Deus omnium largitor bonorum, God, milde Gever van al het goede (Collecta S. Bibianæ, 2 dec. Miss. Rom. 1962), Deus, bonorum largitor, God, Gever van het goede (Sacr. Leonianum 1229). Veelvuldiger dan in de oratietaal komen we dit epitheton van God tegen in de hymnen van het Getijdengebed: bijv. Christe, largitor probitatis, Christus, Schenker van rechtschapenheid (hymne, hebd. II, feria II, ad off. lectionis); Lucis largitor splendide, Schitterende Schenker van het licht (hymne, hebd. II, fer. II, ad laudes).

Sacrosanctus, -a, -um (sacer + sanctus) hoogheilig, onschendbaar.  Dit epitheton of adiectivum komt voor in verbindingen met substantiva als
1. Mysterium;
2. Commercium, zoals in de oratie van vandaag;
3. Altare: “in sacrosancto altari” – op het hoogheilig altaar (Caesarius van Arles, Preek 228) 4. Ecclesia: “sacrosanctæ Romanæ ecclesiæ..pontificem” (oratie in de Votiefmis voor de verkiezing van een paus);
5.  Dies: “post illum sacrosanctum Domini natalis diem”- na de hoogheilige dag van de Geboorte van de Heer (Pseudo-Augustinus, Lectio 4, 24 jun.);
6. Concilium: “Sacrosanctum Concilium” –  het heilig Concilie, de naam en tevens de beginwoorden van de Constitutie over de heilige Liturgie, die als eerste conciliedocument  op 4 december 1963 door het IIe Vaticaanse Concilie werd uitgevaardigd.                                             

Conversatio, - onis, vr. Met het begrip “conversatio” kun je op het verkeerde been worden gezet als je niet uitkijkt. Het betekent “gedrag, manier van leven” en niet alleen “conversatie”.
Sanctificare, heilig maken.
Dit is een van de weinig werkwoorden met de uitgang – ficare (zoals justificare, lætificare, purificare), die ondanks zijn oorsprong uit het gewone, vulgaire Latijn, zijn plaats heeft behouden in de verheven oratietaal. Het was de gebruikelijke vroeg-christelijke vertaling van het Griekse αγιαζειν voor heiligmaken. Voorbeelden: Omnipotens sempiterne Deus, cuius Spritu totum corpus Ecclesiæ sanctificatur et regitur / Almachtige, eeuwige God, door uw Geest leidt en heiligt Gij allen die tot de Kerk behoren, Gebed voor de gehele geestelijkheid en alle gelovigen, Namiddagplechtigheid Goede Vrijdag, nr. 3). Meestal wordt het werkwoord sanctificare gebruikt in relatie tot de offergaven. Het drukt ofwel Gods werkzaamheid over de gaven uit, ofwel zijn werkzaamheid in de gelovigen in en doior deze rituele offers. Voorbeeld: Plebis tuæ dona sanctifica / heilig de gaven van uw volk (Secreta, 25 jan. MR 1962); Sanctificati, Deus, salutare mysterio / Geheiligd door het heilbrengende geheim (Postcomm. 25 jan., MR 1962).
Sanctificare wordt geacht een consacrerend effect te hebben, waardoor de gaven worden geheiligd, zodanig dat zij de eigenschappen hebben het effect te bewerken wat zij betekenen. In de Eucharistische Gebeden van de Ordo Missæ vinden wij dat duidelijk verwoord: “Hæc ergo dona, quæsumus, Spiritus tui rore sanctifica, ut nobis Corpus et Sanguis fiant Domini nostri Iesu Christi” / Heilig dan deze gaven met de dauw van uw Heilige Geest, dat zij voor ons worden tot Lichaam en Bloed van Jezus Christus onze Heer (Euch. Gebed II); “Supplices ergo te, Domine, deprecamur, ut hæc munera, quæ tibi sacranda detulimus, eodem Spiritu sanctificare digneris, ut Corpus et Sanguis fiant Filii tui Domini nostri Iesu Christi, cuius mandato hæc mysteria celebramus”/ Wij hebben deze gaven dan ook hier gebracht om ze aan U toe te wijden. In alle ootmoed vragen wij U, ze te heiligen door uw Geest, en ze Lichaam en Bloed te doen zijn van Jezus Christus, uw Zoon, onze Heer, op wiens woord wij deze geheimen vieren (Euch. Gebed III).
Dit element van het Eucharistisch Gebed wordt in de Institutio Generalis van het Romeins Missaal 1970 vermeld en aangeduid als epiclese, “waarbij de Kerk door bijzondere aanroepingen de goddelijke kracht afsmeekt, opdat de gaven door de mensen geschonken, geheiligd worden, dat wil zeggen tot Lichaam en Bloed van Christus worden, en opdat de onbevlekte Offergave, bij de Communie te ontvangen, heilzaam wordt voor degenen die haar nuttigen”.
(Zie J. Hermans, De liturgie van de H. Eucharistie. Brugge 1979, 290).
Perducere, - duxi, - ductum, 3, met betekenis “heenbrengen, heenvoeren”, is “een persoon of zaak naar een bepaald doel leiden, ergens naar toe brengen, of naar een bepaalde periode”. Perduco kan interessant genoeg de bijbetekenis hebben van zalven, of met iets smeren.
Perducere is dus een expressief begrip dat duidt op een beweging in de richting van een bestemming. Het bovennatuurlijke leven is een werkelijkheid die constant in beweging is en de liturgische handeling leidt naar de volledige verwerkelijking. Voorbeeld: “Huius nos, Domine, perceptio sacramenti mundet a crimine: et ad cælestia regna perducat”/ Moge het ontvangen van dit Sacrament ons zuiveren, Heer, van zonde, en ons tot het rijk deshemels geleiden (Postcommunio, feria VI, week III van de Vasten, MR 1962).
We zijn constant op weg naar de volledige verwerkelijking van het hemelse koninkrijk, waarvan we de eerste kiem hebben ontvangen in het H. Doopsel. Vb: “ad cælestia dona perducat” (Oratio super munera, feria III, week II van de Vasten, MR 1970).
In de liturgie van H. Mis en Getijden wordt de formule “perducat vos/nos ad vitam æternam” naar oud gebruik als afsluitende tekst na de schuldbelijdenis in de H. Mis door de priester gezegd en als onderdeel van de zegenformule na de Lauden en de Vespers.

C o m m e n t a a r
Wat Jezus ons in de intimiteit van de kring van zijn Apostelen in de zaal van het Laatste Avondmaal heeft geschonken, dat mag de Kerk,  zijn woorden gedachtig : “Doet dit om Mij te gedenken”, in haar dagelijks Eucharistisch Offer doen,  omdat de liefde van Christus niet voor slechts enkelen is gereserveerd, maar voor allen is bestemd. In de H. Eucharistie worden de gaven van deze aarde, brood en wijn, veranderd, met het doel ons leven te veranderen en ons te bewegen zelf “gebroken brood” voor anderen te worden ten behoeve van een meer rechtvaardige en broederlijke wereld.
“Het brood dat Ik zal geven, is mijn vlees, ten bate van het leven van de wereld” (Jo 6,51). Zo openbaart Jezus de ware betekenis van de gave van zijn leven voor alle mensen. Tegelijk drukt Hij zijn diepe medelijden uit jegens de mensen, in het bijzonder jegens de lijdenden en de zondaars (vgl. Mt 20,34; Mc 6, 34; Lc 19, 41). Door een diep menselijk gevoel brengt Hij Gods heilsplan voor iedere mens tot uitdrukking opdat deze tot het ware leven mag komen.
Zijn leven en zijn sterven aan het kruis actualiseert Jezus sacramenteel in iedere Eucharistieviering als een gave voor ons en voor de hele wereld. En leert Hij ons in de viering van het Eucharistisch mysterie de naastenliefde, namelijk om de medemens die ik vooralsnog helemaal niet mag of zelfs niet ken, vanuit God lief te hebben. Dat is alleen maar mogelijk vanuit de innerlijke ontmoeting met God, waarbij wij onze wil schikken naar zijn liefdevolle Wil. Jezus heeft immers in zijn Apostelen en leerlingen allen “tot het uiterste toe” (Jo 13, 1) liefgehad. Ook vandaag roept Jezus ons voortdurend op : “Geeft gij hen maar te eten!” (Mt 14, 16). De vereniging met Christus in de H. Communie is immers ook vereniging met al degenen aan wie Hij zich schenkt. We kunnen Christus niet alleen voor onszelf hebben; we kunnen Hem alleen toebehoren in gemeenschap met allen die de zijnen zijn geworden of zullen worden. Dit inwendig en uitwendig streven naar verzoening maakt dat wij waardig het Lichaam en Bloed van Christus kunnen ontvangen (vgl. Mt 5, 23-24).
Zoals gezegd is de transsubstantiatie van brood en wijn in het Lichaam en Bloed van Christus de vrucht van de persoonlijke overgave van Christus aan de Vader,  het geschenk van een liefde, die sterker is dan de dood, het geschenk van een goddelijke liefde die Hem van de dood deed opstaan. Daarom is de H. Eucharistie Spijs voor het eeuwige leven, Brood voor het eeuwige leven. Uit het Hart van Christus, uit zijn “Eucharistisch gebed” op de avond voor zijn lijden, ontspringt de dynamische krachtbron die de werkelijkheid in al haar dimensies – kosmisch, menselijk en in de geschiedenis  - verandert.
De heilige Augustinus helpt ons de dynamiek van de Eucharistische gemeenschap te begrijpen, wanneer hij zich op een bepaald visioen beroept, waarin Jezus hem zei: "Ik ben de spijs van de volwassenen: groei en U zult Mij eten. Maar U zult Mij niet veranderen in u, zoals de spijs van uw vlees, maar U zult veranderd worden in Mij" (Belijdenissen, VII, 10, 18). Terwijl dus de materiële spijs door ons organisme wordt opgenomen en zo tot ons onderhoud bijdraagt, gaat het bij de H. Eucharistie om een ander Brood: Niet wij nemen Het in ons op, maar Hij neemt ons in Zich op, zodat wij gelijkvormig aan Christus, ledematen van Zijn lichaam, een met Hem worden. Deze overgang is beslissend: omdat het immers Christus is die in de Eucharistische Communie ons in Hem verandert, gaat onze individualiteit in deze ontmoeting open, wordt zij bevrijd van haar egocentrische gerichtheid en ingevoegd in de Persoon van Jezus, die in de Trinitaire gemeenschap van Vader, Zoon en Heilige Geest is ingebed. Terwijl de Eucharistie ons op deze wijze met Christus verbindt, opent zij ons ook tegenover, maakt ons tot mede-ledematen die niet van elkaar zijn gescheiden maar één zijn in Hem. De Eucharistische gemeenschap verbindt ons dus met de mensen dichtbij, maar ook met hen met wie ik misschien geen goede verhouding heb, maar ook met de broeders en zusters in de verre wereld.  Wie in de heilige Hostie Jezus erkent, herkent Hem in de lijdende broeders die honger en dorst hebben, die vreemdeling zijn, ziek, of in de gevangenis en zet zich concreet voor allen die in nood zijn, in.
Keren we terug naar wat Jezus bij het laatste Avondmaal heeft gedaan.  Wat is op dat ogenblik gebeurd? Wat gebeurde toen Hij zei: Dit is Mijn Lichaam, dat voor u wordt overgeleverd, dit is Mijn Bloed dat voor u en voor velen wordt vergoten? Jezus anticipeert reeds op Golgotha: uit liefde neemt Hij heel zijn lijden met het verraad en gewelddadigheid tot aan zijn dood op het kruis op Zich; door deze te aanvaarden verandert Hij deze in een act van liefdevolle overgave. Het is de omzetting die de wereld nodig heeft, want Hij verlost de wereld van binnen uit, opent de wereld voor de dimensies van de hemel. Maar deze vernieuwing van de wereld wenst God steeds door dezelfde weg te realiseren die Christus is gegaan, door de weg, die Hij zelf is. In het Christendom is niets magisch aan het werk. Integendeel, alles verloopt via de bescheiden en geduldige logica van de zaadkorrel, die sterft om het leven te laten doorbreken, via de logica van het geloof, dat met de zachte kracht van God bergen kan verplaatsen.
Door middel van het geconsacreerde brood en de geconsacreerde wijn, waarin Zijn Lichaam en Bloed daadwerkelijk tegenwoordig zijn, verandert Christus ons, doordat Hij ons in Zich opneemt: Hij betrekt ons bij zijn werk van verlossing, doordat Hij ons door de genade van de Heilige Geest voorbereidt en in staat stelt volgens zijn eigen logica van zich weg te schenken, te leven, als zaadkorrels die in Hem en met Hem zijn verenigd.
Aldus worden in de akkervoren van de geschiedenis de eenheid en de vrede gezaaid en tot rijping gebracht,  die volgens het plan van God het doel zijn waarnaar we streven. Zo gaan we langs de paden van ons leven terwijl wij in ons het Lichaam van de Heer dragen, zoals de Maagd Maria bij het bezoek aan Elizabeth.
Laten wij in het bescheiden bewustzijn eenvoudige zaadkorrels te zijn de vaste zekerheid hoeden dat de vlees geworden Liefde van God groter is dan het kwaad, groter dan het geweld en de dood. Wij weten dat God voor alle mensen een nieuwe hemel en een nieuwe aarde voorbereidt, waar vrede en gerechtigheid heersen, en in geloof zien wij reeds de nieuwe wereld die ons ware vaderland is. Ook al lijkt de zon over deze wereld onder te gaan, wij weten dat de Eucharistische Heer, die verrezen is met ons op weg is en die heeft gezegd: “Ik ben met u alle dagen tot aan het einde van de wereld” (Mt 28, 20).  Dank U, Heer Jezus! Dank U voor Uw trouw, die onze hoop ondersteunt. Blijf bij ons, want het wordt avond.
Beschouwingen van paus Benedictus XVI uit de postsynodale exhortatie Sacramentum Caritatis, 22 februari 2007 en de homilie op Sacramentsdag in de Sint Jan van Lateranen, 23 juni 2011.