Christus ontvangt brood en
wijn voor de H. Eucharistie
Laat deze
Eucharistieviering ons leven hier op aarde heiligen
en leiden
tot de eeuwige vreugde
I n l e i d i n g
God
schenkt ons in zijn vrijgevigheid uit het rijke aanbod van de vergankelijke
goederen brood en wijn. Daarvoor zij Hij, God, gezegend in alle eeuwen. Telkens
als de priester bij het Offertorium de pateen met brood neemt, horen we de echo
van de eeuwenoude oratie van deze zondag: Benedictus es, Domine, Deus universi,
quia de tua largitate accepimus panem, quem tibi offerimus…ex quo nobis fiet
panis vitæ (Novus Ordo Missæ), Gezegend zijt Gij, God van al wat leeft, want
uit uw milde hand hebben wij het brood ontvangen, dat wij U opdragen... waaruit
voor ons het brood van eeuwig leven gewordt. Niet uit het onze, het eigene – “wat
bezitten wij dat wij niet ontvangen hebben?” (1 Kor 4, 7) – maar uit de
overvloed aan gaven van de kant van God, biedt de Kerk Hem de gaven voor de
heilige Eucharistie onder dankzegging aan: Hij schenkt ons het brood, de vrucht
van de aarde en het werk van onze handen. Mensen bezitten immers niets uit hen
zelf dat passend is om aan God te geven. Al hetgeen zij kunnen offeren, komt
van dezelfde Bron waarnaar het terugkeert. Uiteindelijk ontvangen zij het weer
van Hem.
Wij
bidden dat God de gaven van brood en wijn mag aanvaarden voor het heilige Offer
en in deze aanvaarding tot Lichaam en Bloed van zijn Zoon maken. Neemt Hij de
gaven van brood en wijn aan – en Hij zal dit ook doen - dan wordt de ‘memoria passionis eius’, de
gedachtenisviering van Zijn lijden tot het mysterie van de H. Eucharistie,
zoals Christus ons opgedragen heeft. De kracht van zijn genade zal dit bewerken
en ons dagelijks leven in Zijn omvormende kracht binnentrekken. Het heilig
Mysterie zal ook ons aardse leven heiligen, om ons tenslotte tot de eeuwige
vreugde te geleiden.
Zo
zal het geschieden, wanneer Hij onze gaven voor het heilige Offer aanvaardt –
en Hij zal deze ook aannemen. In dit vertrouwen bidden wij deemoedig dat God
dit moge doen.
T e k s t
Missale Romanum – 1970
Suscipe, quæsumus, Domine,
munera,
quæ tibi de tua largitate
deferimus,
ut hæc sacrosancta mysteria,
gratiæ tuæ operante virtute,
et præsentis vitæ nos conversatione
sanctificent,
et ad gaudia sempiterna
perducant.
Altaarmissaal
Nederlandse Kerkprovincie – 1979
Heer, aanvaard de gaven,
die wij U brengen, en die uw milde hand ons
geschonken heeft.
Laat, door de kracht van uw genade,
deze Eucharistieviering ons leven hier op
aarde heiligen
en ons leiden tot de eeuwige vreugde.
Werkvertaling
Aanvaard,
smeken wij [U], Heer,
de
offergaven, die wij U uit uw mildheid aanbieden,
opdat deze
hoogheilige Geheimen,
door de
werking van de kracht van uw genade,
ons heiligen op
onze levenswandel
en ons geleiden
tot de eeuwige vreugden.
L i t u r g i s c h e a n t e c e d e n t e n
De brontekst van deze oratie is identiek is aan de Secreta van de 8e
zondag na Pinksteren in het Missale Romanum 1962. Deze
wordt reeds aangetroffen
in het Sacramentarium Gelasianum Vetus (Vat. Reg. lat. 316, 1e helft van de 8e
eeuw), 1192.
S t r u c t u u r a n a l y s e e n s
t i j l f i g u r e n
1. Suscipe, quæsumus, Domine,
munera,
2. quæ tibi de tua largitate
deferimus,
3. ut hæc sacrosancta
mysteria,
4. gratiæ tuæ operante
virtute,
3a. et præsentis vitæ nos
conversatione sanctificent,
3b. et ad gaudia sempiterna
perducant.
God,
die de handelende Persoon is, met almacht bekleed, maakt het liturgische Offer
mogelijk. Hij alleen is ook de Bron van de gaven die de Kerk kan aanbieden voor
het Eucharistisch Offer. De werkzame kracht van de genade, waarmee de Heilige
Geest is bedoeld, zal in de Consecratie de munera tot dragers omvormen
(transsubstantiatie) van het hoogheilig mysterie van Christus’ Lichaam en Bloed.
Om
in de goede richting te kunnen gaan, moeten de gelovigen op het einddoel worden
gericht, de gaudia sempiterna, zoals de oratie zegt. Dat einddoel is werkelijk
en in feite Christus, de Heer, de overwinnaar op zonde en dood die voor ons op
bijzondere wijze aanwezig komt in de H. Eucharistie. Zo hebben wij op onze levenswandel in het geloof reeds deel
aan de volheid van het verrezen leven en ontvangen wij in de H. Communie de
gave van heiliging voor onderweg en tegelijk het onderpand voor het eeuwige
leven (vgl. Paus Benedictus XVI, Sacramentum caritatis, nr. 30). Bij de
reiniging van de kelk na de H. Communie bidt de priester dan ook in mooi,
bondig Latijn: “Quod ore sumpsimus, Domine, pura mente capiamus et de munere
temporale fiat nobis remedium sempiternum” waarvan de vertaling luidt: “Heer,
laat ons in een zuiver hart opnemen wat wij met de mond hebben genuttigd. Laat
de gave die wij hier ontvangen hebben een middel tot heil zijn voor de eeuwigheid” (Ordo Missæ).
Ad
1
Karakteristiek
voor de bondigheid van de oratietaal is het gebruik van vaste formules met de
imperativus. Dat geldt voor de tekst van de openingszin van deze oratie die de
liturgische handeling op het moment van de Offerande begeleidt, alsook voor het
meestal presente quæsumus die de imperativus afzwakt. Het quæsumus is niet alleen
een belangrijke term in de heidense gebedstaal, maar figureert ook prominent in
de christelijke oratietaal. In de oraties wordt het altijd gevonden in de ene
vorm, namelijk de 1e pers. pluralis van het præsens indicativi.
Zoals gezegd mildert het de imperativusvorm, die ongepast is tegenover God, en
vergemakkelijkt ook het ritme van de gezongen oratie.
Suscipe,
aanvaard, - prædicaat aan de spits van de oratie waardoor het in specifiek
reliëf wordt geplaatst.
Quæsumus,
tussenzin met slechts de op zichzelf staande werkwoordsvorm zoals
boven besproken.
Domine,
[o] Heer, - anaklese in de vocativusvorm. De formuleringen van de oraties
drukken vele facetten van de naam Domine
uit. Domine is de Heer of Meester van
de tijd en de geschiedenis die de Kerk de mogelijkheid heeft gegeven continu
het Paasmysterie te vieren en met zijn verlossende kracht telkens aanwezig en
actief te zijn wanneer de Kerk de gedachtenisviering van Christus’ Dood en
Verrijzenis houdt. Domine is de meest
basale, directe en gebruikelijke naam waarmee de Kerk zich richt tot God. In de
Super munera van de zondagen door het
jaar komt deze aanspreekvorm achtentwintig maal voor.
Munera,
de offergaven, (van munus, - eris, n.,) - object van het
prædicaat suscipe in de accusativusvorm. Munus (of zijn varianten) is de meest
gebruikelijke naam voor het object van de oraties. Het vroegere Secreta-gebed
kent men thans onder de naam oratio super munera. Zeventien maal komt
het begrip voor in de oraties op de zondagen door het jaar. Afhankelijk van de
context kan munus verwijzen naar een officiële dienst, een rituele
handeling (zondag XXXIII), inclusief de materiële gaven voor het Offer (III,
IV, XV, XVII, XIX, XX, XXV) of zelfs naar het eigenlijke offer, zoals de munera
Abel, van vorige zondag. De term kan ook verwijzen naar genade, of Gods gave
aan ons.
Ad 2
Quæ…
deferimus: relatieve bijzin ingeleid door het betrekkelijk voornaamwoord quæ
(accusativus meervoud onzijdig van het reflexivum qui) dat munera uit regel 1
als antecedent heeft. Deze bijzin geeft informatie over de herkomst van de
aangeboden munera.
Deferimus,
wij brengen aan/bieden aan, - prædicaat in de 1e pers. pluralis van
de indicativus præsentis van het verbum deferre, detuli, delatum, 3. De
indicativus drukt hier de feitelijke momentele liturgische handeling uit.
Tibi,
aan U, - bijwoordelijke bepaling in de dativusvorm van het pronomen personale
tu: dativus commodi (van voordeel).
De
tua largitate, [van] uit uw vrijgevigheid/mildheid, - bijwoordelijke bepaling,
samengesteld uit de præpositie de, die de ablativus regeert, en twee
congruerende ablativusvormen.
Opvallend
is dat in deze oratie de Heer keer op keer direct, indringend en persoonlijk
wordt aangesproken: Domine (r. 1), tibi, tua (r. 2), tua (r. 4)
Ad
3
De finale/doelaanwijzende resp.
consecutieve/gevolgaanduidende bijzin, ingeleid door het voegwoord ut (r. 3)
bevat een dubbele bede, onderstreept door de versterkende et…et-constructie (r.
3a-3b). Vanwege het wenskarakter staan de beide verba sanctificent en perducant
in de coniunctivusvorm. De bijzin met coniunctief karakter wordt onderbroken
door een volgende bijzin die een ablativus absolutus-constructie bevat (r. 4).
Hæc sacrosancta mysteria, deze hoogheilige
mysteries, - subject, in drie congruerende nominativusvormen, van de verba
sanctificent (r. 3a) en perducant (3b).
Ad
3a
Sanctificent,
mogen zij heiligen, - 3e pers. præsens coniunctivi activi van het werkwoord
sanctificare.
Nos,
ons, - object van het prædicaat sanctificent in de accusativusvorm van het
pronomen personale nos.
præsentis vitæ […] conversatione, in de wandel van
ons huidige/tegenwoordige leven (=in dit leven) – bijwoordelijke bepaling
opgebouwd uit de ablativusvorm conversatione (ablativus instrumentalis of modi)
vergezeld van de twee congruerende genitivusvormen præsentis vitæ (genitivus
explicativus)
Ad 3b
Perducant, mogen zij […] voeren naar, - 3e
pers. præsens coniunctivi activi van het werkwoord perducere.
Het
nos, ons, uit regel 3a fungeert ook als object bij het prædicaat perducant.
Ad
gaudia sempiterna, naar de eeuwige vreugden, - voorzetselbepaling vanwege de præpositie ad + twee
congruerende accusativusvormen.
De termen præsentis vitæ (r. 3) en gaudia
sempiterna (r. 4) vormen, wanneer men deze onder elkaar plaatst inhoudelijk een
chiasme dat een antithese bevat:
De bezigheden van onze levenswandel hier en
nu (immanentie) staan tegenover de rust van de eeuwige vreugden
(transcendentie).
Ad 4
Bijzin
met ablativus absolutus-constructie, operante virtute, vergezeld door twee
conguerende genitivusvormen gratiæ tuæ, die benoemd kunnen worden als genitivus
explicativus of qualitatis. Vertaling als bijwoordelijke bepaling: terwijl de
kracht van uw genade werkzaam is. Het
gebruik van het participium praesentis activi operante duidt op de
gelijktijdigheid van de bijwoordelijke bepaling ten opzichte van het
hoofdwerkwoord.
Deze bijzin verwijst direct naar de epiclese, de aanroeping van de H. Geest,
doorgaans voorafgaand aan de Consecratie, door wie de offergaven moeten worden
geheiligd en zo het hoogheilig Mysterie belichamen. In deze oratie wordt de
kracht van de H. Geest afgebeden in twee optativusvormen, te weten sanctificent
en perducant, het eerste begrip verwijzend naar het dagelijks leven als
christen in deze wereld, het tweede naar de bovennatuurlijke, uiteindelijke en
eeuwige vreugden.
V o c a b u l a r i u m
Largitas,
-atis, vr., vrijgevigheid, edelmoedigheid, mildheid (hoedanigheid van God),
behorend bij het verbum largiri, largitus sum, dep. 4,: rijkelijk meedelen,
schenken, geschenken uitdelen.
Verwant
met largitas is het substantivum largitor, -oris, bv. Deus omnium largitor
bonorum, God, milde Gever van al het goede (Collecta S. Bibianæ, 2 dec. Miss.
Rom. 1962), Deus, bonorum largitor, God, Gever van het goede (Sacr. Leonianum
1229). Veelvuldiger dan in de oratietaal komen we dit epitheton van God tegen
in de hymnen van het Getijdengebed: bijv. Christe, largitor probitatis,
Christus, Schenker van rechtschapenheid (hymne, hebd. II, feria II, ad off.
lectionis); Lucis largitor splendide, Schitterende Schenker van het licht (hymne,
hebd. II, fer. II, ad laudes).
Sacrosanctus, -a, -um (sacer + sanctus)
hoogheilig, onschendbaar. Dit epitheton of adiectivum komt voor in
verbindingen met substantiva als
1. Mysterium;
2. Commercium, zoals in de oratie van vandaag;
3. Altare: “in sacrosancto altari” – op het
hoogheilig altaar (Caesarius van Arles, Preek 228) 4. Ecclesia: “sacrosanctæ
Romanæ ecclesiæ..pontificem” (oratie in de Votiefmis voor de verkiezing van een
paus);
5. Dies:
“post illum sacrosanctum Domini natalis diem”- na de hoogheilige dag van de
Geboorte van de Heer (Pseudo-Augustinus, Lectio 4, 24 jun.);
6. Concilium: “Sacrosanctum Concilium” – het heilig Concilie, de naam en tevens de
beginwoorden van de Constitutie over de heilige Liturgie, die als eerste
conciliedocument op 4 december 1963 door
het IIe Vaticaanse Concilie werd uitgevaardigd.
Conversatio,
- onis, vr. Met het begrip
“conversatio” kun je op het verkeerde been worden gezet als je niet uitkijkt.
Het betekent “gedrag, manier van leven” en niet alleen “conversatie”.
Sanctificare,
heilig maken.
Dit
is een van de weinig werkwoorden met de uitgang – ficare (zoals justificare,
lætificare, purificare), die ondanks zijn oorsprong uit het gewone, vulgaire
Latijn, zijn plaats heeft behouden in de verheven oratietaal. Het was de
gebruikelijke vroeg-christelijke vertaling van het Griekse αγιαζειν voor
heiligmaken. Voorbeelden: Omnipotens sempiterne Deus, cuius Spritu totum corpus
Ecclesiæ sanctificatur et regitur / Almachtige, eeuwige God, door uw Geest
leidt en heiligt Gij allen die tot de Kerk behoren, Gebed voor de gehele
geestelijkheid en alle gelovigen, Namiddagplechtigheid Goede Vrijdag, nr. 3).
Meestal wordt het werkwoord sanctificare gebruikt in relatie tot de offergaven.
Het drukt ofwel Gods werkzaamheid over de gaven uit, ofwel zijn werkzaamheid in
de gelovigen in en doior deze rituele offers. Voorbeeld: Plebis tuæ dona
sanctifica / heilig de gaven van uw volk (Secreta, 25 jan. MR 1962);
Sanctificati, Deus, salutare mysterio / Geheiligd door het heilbrengende geheim
(Postcomm. 25 jan., MR 1962).
Sanctificare
wordt geacht een consacrerend effect te hebben, waardoor de gaven worden
geheiligd, zodanig dat zij de eigenschappen hebben het effect te bewerken wat
zij betekenen. In de Eucharistische Gebeden van de Ordo Missæ vinden wij dat
duidelijk verwoord: “Hæc ergo dona, quæsumus, Spiritus tui rore sanctifica, ut
nobis Corpus et Sanguis fiant Domini nostri Iesu Christi” / Heilig dan deze
gaven met de dauw van uw Heilige Geest, dat zij voor ons worden tot Lichaam en
Bloed van Jezus Christus onze Heer (Euch. Gebed II); “Supplices ergo te,
Domine, deprecamur, ut hæc munera, quæ tibi sacranda detulimus, eodem Spiritu
sanctificare digneris, ut Corpus et Sanguis fiant Filii tui Domini nostri Iesu
Christi, cuius mandato hæc mysteria celebramus”/ Wij hebben deze gaven dan ook
hier gebracht om ze aan U toe te wijden. In alle ootmoed vragen wij U, ze te
heiligen door uw Geest, en ze Lichaam en Bloed te doen zijn van Jezus Christus,
uw Zoon, onze Heer, op wiens woord wij deze geheimen vieren (Euch. Gebed III).
Dit
element van het Eucharistisch Gebed wordt in de Institutio Generalis van het
Romeins Missaal 1970 vermeld en aangeduid als epiclese, “waarbij de Kerk door bijzondere aanroepingen de
goddelijke kracht afsmeekt, opdat de gaven door de mensen geschonken, geheiligd
worden, dat wil zeggen tot Lichaam en Bloed van Christus worden, en opdat de
onbevlekte Offergave, bij de Communie te ontvangen, heilzaam wordt voor degenen
die haar nuttigen”.
(Zie J. Hermans, De liturgie van de H.
Eucharistie. Brugge 1979, 290).
Perducere,
- duxi, - ductum, 3, met betekenis “heenbrengen, heenvoeren”, is “een persoon of zaak naar een
bepaald doel leiden, ergens naar toe brengen, of naar een bepaalde periode”.
Perduco kan interessant genoeg de bijbetekenis hebben van zalven, of met iets
smeren.
Perducere
is dus een expressief begrip dat duidt op een beweging in de richting van een
bestemming. Het bovennatuurlijke leven is een werkelijkheid die constant in
beweging is en de liturgische handeling leidt naar de volledige verwerkelijking.
Voorbeeld: “Huius nos, Domine, perceptio sacramenti mundet a crimine: et ad
cælestia regna perducat”/ Moge het ontvangen van dit Sacrament ons zuiveren,
Heer, van zonde, en ons tot het rijk deshemels geleiden (Postcommunio, feria VI,
week III van de Vasten, MR 1962).
We
zijn constant op weg naar de volledige verwerkelijking van het hemelse
koninkrijk, waarvan we de eerste kiem hebben ontvangen in het H. Doopsel. Vb: “ad cælestia dona perducat” (Oratio super munera,
feria III, week II van de Vasten, MR 1970).
In
de liturgie van H. Mis en Getijden wordt de formule “perducat vos/nos ad vitam
æternam” naar oud gebruik als afsluitende tekst na de schuldbelijdenis in de H.
Mis door de priester gezegd en als onderdeel van de zegenformule na de Lauden
en de Vespers.
C o m m e n t a a r
Wat Jezus ons in de intimiteit van de kring van zijn
Apostelen in de zaal van het Laatste Avondmaal heeft geschonken, dat mag de
Kerk, zijn woorden gedachtig : “Doet dit
om Mij te gedenken”, in haar dagelijks Eucharistisch Offer doen, omdat de liefde van Christus niet voor
slechts enkelen is gereserveerd, maar voor allen is bestemd. In de H.
Eucharistie worden de gaven van deze aarde, brood en wijn, veranderd, met het
doel ons leven te veranderen en ons te bewegen zelf “gebroken brood” voor
anderen te worden ten behoeve van een meer rechtvaardige en broederlijke
wereld.
“Het
brood dat Ik zal geven, is mijn vlees, ten bate van het leven van de wereld”
(Jo 6,51). Zo openbaart Jezus de ware betekenis van de gave van zijn leven voor
alle mensen. Tegelijk drukt Hij zijn diepe medelijden uit jegens de mensen, in
het bijzonder jegens de lijdenden en de zondaars (vgl. Mt 20,34; Mc 6, 34; Lc
19, 41). Door een diep menselijk gevoel brengt Hij Gods heilsplan voor iedere
mens tot uitdrukking opdat deze tot het ware leven mag komen.
Zijn
leven en zijn sterven aan het kruis actualiseert Jezus sacramenteel in iedere
Eucharistieviering als een gave voor ons en voor de hele wereld. En leert Hij
ons in de viering van het Eucharistisch mysterie de naastenliefde, namelijk om
de medemens die ik vooralsnog helemaal niet mag of zelfs niet ken, vanuit God
lief te hebben. Dat is alleen maar mogelijk vanuit de innerlijke ontmoeting met
God, waarbij wij onze wil schikken naar zijn liefdevolle Wil. Jezus heeft
immers in zijn Apostelen en leerlingen allen “tot het uiterste toe” (Jo 13, 1)
liefgehad. Ook vandaag roept Jezus ons voortdurend op : “Geeft gij hen maar te
eten!” (Mt 14, 16). De vereniging met Christus in de H. Communie is immers ook
vereniging met al degenen aan wie Hij zich schenkt. We kunnen Christus niet
alleen voor onszelf hebben; we kunnen Hem alleen toebehoren in gemeenschap met
allen die de zijnen zijn geworden of zullen worden. Dit inwendig en uitwendig
streven naar verzoening maakt dat wij waardig het Lichaam en Bloed van Christus
kunnen ontvangen (vgl. Mt 5, 23-24).
Zoals
gezegd is de transsubstantiatie van brood en wijn in het Lichaam en Bloed van
Christus de vrucht van de persoonlijke overgave van Christus aan de Vader, het geschenk van een liefde, die sterker is
dan de dood, het geschenk van een goddelijke liefde die Hem van de dood deed
opstaan. Daarom is de H. Eucharistie Spijs voor het eeuwige leven, Brood voor
het eeuwige leven. Uit het Hart van Christus, uit zijn “Eucharistisch gebed” op
de avond voor zijn lijden, ontspringt de dynamische krachtbron die de
werkelijkheid in al haar dimensies – kosmisch, menselijk en in de
geschiedenis - verandert.
De
heilige Augustinus helpt ons de dynamiek van de Eucharistische gemeenschap te
begrijpen, wanneer hij zich op een bepaald visioen beroept, waarin Jezus hem
zei: "Ik ben de spijs van de volwassenen: groei en U zult Mij eten. Maar U
zult Mij niet veranderen in u, zoals de spijs van uw vlees, maar U zult
veranderd worden in Mij" (Belijdenissen, VII, 10, 18). Terwijl dus de
materiële spijs door ons organisme wordt opgenomen en zo tot ons onderhoud
bijdraagt, gaat het bij de H. Eucharistie om een ander Brood: Niet wij nemen
Het in ons op, maar Hij neemt ons in Zich op, zodat wij gelijkvormig aan Christus,
ledematen van Zijn lichaam, een met Hem worden. Deze overgang is beslissend:
omdat het immers Christus is die in de Eucharistische Communie ons in Hem
verandert, gaat onze individualiteit in deze ontmoeting open, wordt zij bevrijd
van haar egocentrische gerichtheid en ingevoegd in de Persoon van Jezus, die in
de Trinitaire gemeenschap van Vader, Zoon en Heilige Geest is ingebed. Terwijl
de Eucharistie ons op deze wijze met Christus verbindt, opent zij ons ook
tegenover, maakt ons tot mede-ledematen die niet van elkaar zijn gescheiden
maar één zijn in Hem. De Eucharistische gemeenschap verbindt ons dus met de
mensen dichtbij, maar ook met hen met wie ik misschien geen goede verhouding
heb, maar ook met de broeders en zusters in de verre wereld. Wie in de heilige Hostie Jezus erkent,
herkent Hem in de lijdende broeders die honger en dorst hebben, die vreemdeling
zijn, ziek, of in de gevangenis en zet zich concreet voor allen die in nood
zijn, in.
Keren
we terug naar wat Jezus bij het laatste Avondmaal heeft gedaan. Wat is op dat ogenblik gebeurd? Wat gebeurde
toen Hij zei: Dit is Mijn Lichaam, dat voor u wordt overgeleverd, dit is Mijn
Bloed dat voor u en voor velen wordt vergoten? Jezus anticipeert reeds op Golgotha:
uit liefde neemt Hij heel zijn lijden met het verraad en gewelddadigheid tot
aan zijn dood op het kruis op Zich; door deze te aanvaarden verandert Hij deze
in een act van liefdevolle overgave. Het is de omzetting die de wereld nodig
heeft, want Hij verlost de wereld van binnen uit, opent de wereld voor de
dimensies van de hemel. Maar deze vernieuwing van de wereld wenst God steeds
door dezelfde weg te realiseren die Christus is gegaan, door de weg, die Hij
zelf is. In het Christendom is niets magisch aan het werk. Integendeel, alles
verloopt via de bescheiden en geduldige logica van de zaadkorrel, die sterft om
het leven te laten doorbreken, via de logica van het geloof, dat met de zachte
kracht van God bergen kan verplaatsen.
Door
middel van het geconsacreerde brood en de geconsacreerde wijn, waarin Zijn
Lichaam en Bloed daadwerkelijk tegenwoordig zijn, verandert Christus ons,
doordat Hij ons in Zich opneemt: Hij betrekt ons bij zijn werk van verlossing,
doordat Hij ons door de genade van de Heilige Geest voorbereidt en in staat
stelt volgens zijn eigen logica van zich weg te schenken, te leven, als
zaadkorrels die in Hem en met Hem zijn verenigd.
Aldus
worden in de akkervoren van de geschiedenis de eenheid en de vrede gezaaid en
tot rijping gebracht, die volgens het
plan van God het doel zijn waarnaar we streven. Zo gaan we langs de paden van
ons leven terwijl wij in ons het Lichaam van de Heer dragen, zoals de Maagd
Maria bij het bezoek aan Elizabeth.
Laten
wij in het bescheiden bewustzijn eenvoudige zaadkorrels te zijn de vaste
zekerheid hoeden dat de vlees geworden Liefde van God groter is dan het kwaad,
groter dan het geweld en de dood. Wij weten dat God voor alle mensen een nieuwe
hemel en een nieuwe aarde voorbereidt, waar vrede en gerechtigheid heersen, en
in geloof zien wij reeds de nieuwe wereld die ons ware vaderland is. Ook al
lijkt de zon over deze wereld onder te gaan, wij weten dat de Eucharistische
Heer, die verrezen is met ons op weg is en die heeft gezegd: “Ik ben met u alle
dagen tot aan het einde van de wereld” (Mt 28, 20). Dank U, Heer Jezus! Dank U voor Uw trouw, die
onze hoop ondersteunt. Blijf bij ons, want het wordt avond.
Beschouwingen van paus Benedictus XVI uit de
postsynodale exhortatie Sacramentum Caritatis, 22 februari 2007 en de homilie
op Sacramentsdag in de Sint Jan van Lateranen, 23 juni 2011.