zondag 10 juli 2022

Lectio divina lingua latina Liturgia Horarum Ad Officium lectionis Die 11 iulii S. Benedicti, Abbatis et Europæ Patroni. Christo omnino nihil præponant.Volstrekt niets boven Christus stellen.


Festum


Introductio

Nursiæ in Umbria natus est circa annum 480; Romæ educatus, vitam eremiticam in regione Sublacensi inchoavit, ubi discipulos congregavit, deinde Casinum se contulit. Ibi celebre condidit monasterium et regulam scripsit, qua in omnes regiones propagata, appellari meruit patriarcha monastici instituti in occidente. Mortuus est die 21 martii anno 547; sed, iam sæculo VIII exeunte, in pluribus regionibus, hac die memoria eius colebatur.

Lectio altera

E Régula sancti Benedícti abbátis
(Prologus, 4-22; cap. 72, 1-12: CSEL 75, 2-5. 162-163)
Ter inleiding

Benedictus werd omstreeks 480 te Nursia in Umbrië geboren. Na zijn studies te Rome besloot hij als kluizenaar te gaan leven in de omgeving van Subiaco. Daar trok hij veel leerlingen aan, met wie hij zich na verloop van tijd op de Monte Cassino vestigde, waar hij een klooster stichtte dat vermaard zou worden. Als schrijver van een regel die overal verbreiding vond, verdiende hij de naam van ‘vader van de westerse monniken’. Hij stierf op 21 maart 547. In 1947 werd hij door paus Pius XII uitgeroepen tot patroon van
Europa.

Tweede lezing

Uit de regel van de heilige Benedictus, abt van Monte Cassino († 547)

Volstrekt niets boven Christus stellen.

Allereerst: wat voor goeds u ook onderneemt, vraag God in een volhardend gebed, dat Hij het tot een goed einde brengt. Dan zal Hij die ons nu reeds tot zijn zonen heeft willen rekenen, nooit over ons slecht gedrag bedroefd behoeven te zijn.

Te allen tijde moeten wij Hem dan ook met zijn eigen gaven die Hij ons geschonken heeft, gehoorzamen; anders zou Hij ons, zijn zonen, weleens als een vertoornde Vader kunnen onterven, of wat nog erger is: als een geducht meester die door ons wangedrag geërgerd is, zou Hij ons kunnen overleveren aan de eeuwige straf als slechte dienaren die Hem niet hebben willen volgen naar de heerlijkheid.

Laten wij dan eindelijk eens opstaan, gewekt door het woord van de Schrift: ‘Het uur om uit de slaap te ontwaken is reeds aangebroken’ (Rom. 13, 11).

Onze ogen geopend voor het goddelijk licht, moeten wij met een aandachtig oor luisteren naar wat Gods stem ons dagelijks vermanend toeroept: ‘Luistert heden naar zijn stem: weest niet halsstarrig’ (Ps. 95 (94), 8), en verder: ‘Wie oren heeft hore wat de Geest tot de kerken zegt’ (Apok. 2, 7). En wat zegt Hij? ‘Komt, kinderen, luistert naar wat ik u zeg; ik leer u de Heer te vrezen’ (Ps. 34 (33), 12). ‘Gaat uw weg, zolang gij het licht van het leven hebt, opdat het duister van de dood u niet moge overvallen’ (vgl. Joh. 12, 35).

En terwijl de Heer te midden van al de mensen, die Hij dit toeroept, zijn arbeiders zoekt, spreekt Hij nogmaals: ‘Wie is er bij u die het leven liefheeft en dagen van voorspoed verlangt?’ (Ps. 34, (33), 13). Wanneer u dit hoort en antwoordt: ik, dan zegt God tot u: ‘Als gij het ware en eeuwige leven wilt hebben, weerhoud dan uw tong van boosaardige taal, uw lippen van leugenachtige woorden. Vermijd dan het kwade en doe slechts wat goed is, streef naar vrede en laat die niet los’ (Ps. 34 (33), 14-15). Wanneer gij dit doet, rusten mijn ogen op u en luisteren mijn oren naar uw gebeden, en nog vóór gij Mij aanroept, zal Ik zeggen tot u: ‘Hier ben Ik’ (Ps. 34 (33), 16; Jes. 58, 9; 65, 24).

Wat is er aanlokkelijker voor ons, geliefden, dan deze stem van de Heer die ons uitnodigt? Zie, in zijn goedheid toont de Heer ons de weg ten leven.

Laten wij dan onze lendenen omgorden met het geloof en met de trouw in het volbrengen van het goede, en gaan wij dan, geleid door het evangelie, voort op zijn wegen, om Hem te mogen aanschouwen die ons naar zijn rijk geroepen heeft (Ef. 6, 14-15; 1 Tess. 2, 12; vgl. Jes. 11, 5). Indien wij in zijn tent, dat wil zeggen: in dat rijk, willen wonen, zullen wij daar slechts kunnen komen als wij ons erheen spoeden door het goede te doen.

Zoals er een slechte ijver is - vrucht van verbittering - die van God verwijdert en naar de hel voert, zo is er ook een goede ijver die van de ondeugd verwijdert en naar God voert en naar het eeuwig leven. Op deze ijver nu moeten de monniken zich met de vurigste liefde toeleggen; dat wil zeggen: ‘Zij moeten anderen hoger achten dan zichzelf’ (Rom. 12, 10); zij moeten elkanders zwakheden, lichamelijke zowel als morele, met het grootste geduld verdragen; om strijd moeten zij elkaar gehoorzaamheid betonen; niemand zoeke wat hij voor zichzelf voordelig acht, maar veeleer wat goed is voor de ander.

Op onbaatzuchtige wijze leggen zij zich toe op de broederliefde. In liefde vrezen zij God. Hun abt beminnen zij met een oprechte en nederige genegenheid. Volstrekt niets stellen zij boven Christus, die ons allen te zamen tot het eeuwig leven moge geleiden.