vrijdag 29 juli 2022

29 juli H. Martha - Uit de preken van de H. Augustinus, bisschop



Zalig zij, die Christus in hun eigen huis verdienden te ontvangen

De woorden van onze Heer Jezus Christus vermanen ons, dat er één iets is, waarnaar wij moeten streven zolang wij onder de mensen in deze wereld arbeiden. Wij zijn echter op weg als pelgrims, niet als blijvenden. Wij zijn nog onderweg, nog niet in het vaderland; nog met verlangens, nog niet genietend. Toch zijn wij op weg en gaan onverzwakt en zonder tussenpozen voort om eens het einde te kunnen bereiken.

Martha en Maria waren twee zusters, beiden niet alleen naar het vlees, maar ook zusters in het geloof; beiden hingen zij de Heer aan, beiden dienden zij van harte de Heer, die in het vlees tegenwoordig was. Hem nam Martha op zoals men vreemdelingen gewoon was op te nemen. Maar toch de dienares nam haar Heer op, de zieke haar Geneesheer, het schepsel de Schepper. Zij toch, die door de Geest moest worden gevoed, nam Hem op, die in het vlees moest worden gevoed. Want de Heer wilde de gedaante van een dienaar aannemen en, na dit gedaan te hebben, in die gedaante door dienaars gespijzigd worden, en dat als een gunst, niet in de gesteltenis van een dienaar. Want het was ook een gunst, dat Hij zich aanbood om gevoed te worden. Hij bezat ook vlees, waarin Hij honger en dorst kon lijden.

Zo dan werd de Heer ontvangen als een gast, die in het zijne kwam, maar de zijnen aanvaarden Hem niet; aan allen echter, die Hem wel aanvaardden, gaf Hij het vermogen om kinderen van God te worden; dienaren aannemend en ze tot broeders makend; gevangenen vrijsprekend en ze tot mede-erfgenaam makend.

Laat niemand van u dan zeggen: ‘O zalig zij, die verdienen Christus in hun eigen huis te ontvangen!’ Wees daarom niet bedroefd, wil niet zuchten, omdat ge in de tijd geboren zijt, dat ge de Heer niet meer in het vlees kunt zien; Hij heeft u die gunst niet ontnomen. Wat gij aan een van mijn geringste broeders hebt gedaan, hebt ge Mij gedaan, zegt Hij.

Maar gij, Martha, vergeef het mij, gezegende in uw bediening, gij zoekt voor die arbeid een loon en rust. Nu zijt ge druk bezig met dienen; ge wilt sterfelijke lichamen voeden, zij het dan van heiligen. Maar als ge in dat vaderland gekomen zijt, zult ge daar dan de vreemdeling vinden, die ge gastvrij hebt ontvangen; de hongerige, die ge brood hebt gegeven; de dorstige, die ge hebt gelaafd; de zieke, die ge hebt bezocht; de twistende, die ge hebt bedaard, en de dode, die ge hebt begraven?

Dat alles zal daar niet zijn; maar wat wél? Wat Maria verkoos. Daar worden wij gevoed en voeden er geen anderen meer. Zo zal datgene daar in volle mate en op volmaakte wijze aanwezig zijn, wat Maria hier verkoos. Zij verzamelde van die rijke tafel, van het woord des Heren de kruimels. Want wilt ge weten, wat daar is? De Heer zelf zegt het aangaande zijn dienaren: Voorwaar, Ik zeg u: Hij zal hen doen aanliggen en langs hen gaan om hen te bedienen.

(Sermo 103, 1-2. 6: PL 38, 613. 615)