Het
Laatste Avondmaal.
Mozaïek in de S. Apollinare Nuovo,
Ravenna (vóór 529)
Laat
in ons de genade van de Verlossing toenemen telkens als wij dit Mysterie
vieren.
I n l e i d i n g
Het Mysterie van de H. Eucharistie bewerkt in ons
eeuwig heil.
De Kerk heeft de H. Eucharistie ontvangen van
Christus, niet als een willekeurige gave, hoe kostbaar ook, maar als zijn meest
sublieme gave, want het is zijn zelfgave, de gave van zijn Persoon in zijn heilige
mensheid, die voor alle tijden en plaatsen geldt. Als de Kerk de H. Eucharistie
viert, de gedachtenis aan de Dood en de Verrijzenis van haar Heer, vindt deze
centrale gebeurtenis werkelijk plaats en “wordt het werk van onze verlossing
voltrokken” (vgl. Lumen Gentium, 3)
Omdat dit Offer zo essentieel is voor de redding van de mensen, heeft Christus
ons bij zijn Laatste Avondmaal de gelegenheid gegeven er in te delen, alvorens Hij
naar de Vader terugkeerde. Iedere gelovige kan er dus aan deelnemen en er de
onuitputtelijke vruchten voor ons heil
(nostræ salutis effectus) van plukken (vgl. Joh.-Paulus II, Enc. Ecclesia de Eucharistia, 17 apr. 2003,
11).
De liturgische teksten benadrukken dikwijls dat God
zelf dit heils- of verlossende effect bewerkt. Het Sacrament van de H.
Eucharistie werkt vooral –ofschoon niet uitsluitend – door het ontvangen van de
H. Communie, waarop de Postcommunio van vandaag doelt (sumptis muneribus). De
tekst van de oratie doet denken aan een aansporing van de H. Paus Pius X
(1903-1914) tot een veelvuldiger ontvangen van de H. Communie wanneer deze
vraagt dat het frequenter ontvangen van de H. Communie in ons de genade, die
wij nodig hebben om de zaligheid te verwerven, mag doen toenemen. Opvallend is
dat dit gebed minstens tot in de achtste eeuw teruggaat.
God is dichtbij als wij - in de juiste
gesteltenis - Hem verwelkomen in de H.
Communie. Hij is werkelijk een God-met-ons, zeker voor ons, christenen, in wie
Christus sinds ons Doopsel leeft. Dit
goddelijk leven in ons is echter even teer als sterk. Het verzwakt gemakkelijk
bij een onvoorzichtig en al te dicht contact met de zonde. Maar het goddelijk
leven kan steeds opnieuw in ons geboren worden én groeien door het dikwijls
vieren en het deelnemen aan de H. Eucharistie en het ontvangen van Christus in
de H. Communie.
T e k s t
Missale Romanum [MR] 1970 & 2002
Sumptis muneribus, quæsumus,
Domine,
ut, cum frequentatione
mysterii,
crescat
nostræ salutis effectus.
Altaarmissaal Nederlandse Kerkprovncie 1979
Heer, uw gaven hebben wij
ontvangen.
Wij bidden U: laat in ons de
genade van de verlossing toenemen,
telkens
als wij dit mysterie vieren.
Werkvertaling
Nu wij uw gaven
genuttigd hebben, vragen wij U, Heer,
dat door de
herhaalde deelneming aan/viering van dit sacramenteel Mysterie,
de werkelijkheid
van onze verlossing toeneemt.
L i t u r g i s
c h e a n t e c e d e n t e n
De brontekst van
de Postcommunio [PC] van deze zondag vinden we in het Sacramentarium Gelasianum
Vetus (Vat. Reg. lat. 316) 590, eerste helft achtste eeuw, en in een 45-tal
andere codices (A), verspreid over het continent en de Angelsaksische eilanden
en daarnaast in een 40-tal manuscripten met kleine tekstvarianten (B).
(E. Mœller, J.M.
Clément en B. Coppieters ’t Wallant, Corpus
Orationum, IX, S-V, Brepols, Turnhout 1996, p. 51-52, nr. 5641).
Rubrieken: PC
Vierde zondag van de Advent en PC Tweede zondag na Pinksteren en op andere
plaatsen in MR 1962.
T e x t u e l e a n a l y s e
1. Sumptis muneribus, quæsumus,
Domine,
2. ut, cum frequentatione
mysterii,
crescat
nostræ salutis effectus.
De oratie is opgebouwd uit één enkele
volzin, onder te verdelen in een hoofdzin met het prædicaat “quæsumus” (r. 1),
het adres “Domine” en een ablativus absolutus “sumptis muneribus” als incipit,
gevolgd door een finale / consecutieve bijzin, ingeleid door het voegwoord ut
in de coniunctivusvorm (crescat) die de
eigenlijke bede bevat . Het zinsdeel “cum frequentatione mysterii” , een
bijwoordelijke bepaling, drukt een
omstandigheid uit waarvan de toename van de heilseffecten afhankelijk is.
Ad 1
Quæsumus, wij bidden/vragen, vaste gebedsformule,
hier in de functie van prædicaat.
Domine, Heer – vocativusvorm van Dominus
Sumptis muneribus, na de gaven te hebben genuttigd –
bijwoordelijke bepaling die een omstandigheid uitdrukt, een ablativus absolutus
van twee congruerende ablativusvormen.
Ad 2
Ut crescat, op-/zodat moge groeien –
finale/doelaanwijzende resp. consecutieve/ gevolgaanduidende bijzin, ingeleid
door het voegwoord ut, in de coniunctivusvorm: coniunctivus optativus omdat
deze een bede uitdrukt. Crescat, coniunctivus præsentis, 3e persoon
enkelvoud van het verbum crescere, crevi, cretum, 3, met betekenissen: 1.
groeien 2. wassen 3. toenemen.
Nostræ salutis effectus, het effect, de uitwerking
van onze verlossing, - subject bij het prædicaat crescat, samengesteld uit de
nominativusvorm effectus (van effectus, -us) vergezeld door de bijvoeglijke
bepaling nostræ salutis in twee congruerende genitivusvormen als nadere
toelichting van de gevraagde uitwerking , genitivus explicativus.
Cum frequentatione mysterii, door/met (behulp van) herhaalde
deelneming – bijwoordelijke bepaling gevormd door de ablativusvorm
frequentatione (ablativus instrumentalis)
vergezeld door de genitivus explicativus en voorafgegaan door de
præpositio cum.
De præpositie cum + albativus bij een zaak is eigen
aan laat-, resp. liturgisch Latijn.
In het Middeleeuws Latijn
ziet men vaak dat een præpositie wordt gebruikt daar waar in het klassieke
Latijn de voorkeur wordt gegeven aan een ablativus. Dit werd in de Middeleeuwen
zo gedaan om het lezen van het Latijn te vergemakkelijken. Bij een klassieke
ablativus moet je bij het lezen namelijk altijd even nadenken welke præpositie
hier in vertaling passend zou kunnen zijn. De præpositie cum wordt in het
klassieke Latijn alleen gebruikt in combinatie met een persoon, uitgedrukt door
een pronomen personale, door een eigennaam of door een substantivum dat
overduidelijk een persoon aanduidt.
S t i j l f i g u r e n
Ablativus absolutus: sumptis muneribus (regel 1)
Gewone congruentieregel: sumptis muneribus (r. 1) en nostræ salutis (r.
2)
Domine aan het eind van regel 1 is een benadrukking van de Heer tot wie
wij onze toevlucht nemen. Bij het zingen is dat voelbaar. Met de laatste adem
die we aan het eind van de regel hebben, wordt de Heer aangeroepen. Symbolisch;
dit zou ieders laatste woord moeten zijn.
G e t u i g e n
i s s e n v a n d e V
a d e r s
Augustinus van
Hippo (354-430)
“Ik denk aan
mijn belofte. Aan u, die gedoopt zijt, beloofde ik immers een preek waarin ik u
een uiteenzetting zou geven over het Sacrament van de dis des Heren, Sacrament
dat gij hier nu aanschouwt en waaraan gij afgelopen nacht deelachtig zijt
gworden. Gij moet wéten wat ge ontvangen hebt, wat gij zúlt ontvangen en wat
gij dagelijks móet ontvangen”.
Uit Sermo 227, In die Paschæ IV
“Christus is
gestorven; laten wij dood zijn voor de zonde. Christus is verrezen; laten wij
leven voor God. Christus ging vanuit deze wereld naar de Vader; dat ons hart
niet hier blijve hangen, maar Hem volge. Christus heeft op het kruishout
gehangen; laten we onze vleselijke eigenliefde kruisigen. Hij heeft in het graf
gelegen; laten wij – met hem begraven - vergeten wat achter ons ligt. Heel de
opbouw van onze vrede ligt bij Hem door wiens striemen wij genezen zijn (Jes
53, 5).
Daarom,
geliefden, moet de dagelijkse viering van Pasen voor ons een volgehouden
bezinning op dit alles zijn. (…) Niet voor niets hebben wij zijn Lichaam en
Bloed als onze dagelijkse spijs”.
Uit Sermo Wilmart 9, 1-2
“Het
eucharistisch Brood zal ons dagelijks
Brood zijn, dat nodig is voor dit leven. Wanneer we bij Christus zelf gekomen
zijn, is het niet langer nodig de H. Eucharistie te ontvangen… De Eucharistie
is dus voor ons Brood voor elke dag.Maar dan moeten wij haar ook zó ontvangen,
dat wij daardoor niet alleen lichamelijk weer op krachten komen, maar ook
geestelijk. Want de kracht die door de Eucharistie te verstaan wordt gegeven is de eenheid; dat
wil zeggen, nadat we in het Lichaam van Christus opgenomen zijn en zijn
ledematen geworden zijn, zijn wij wat we ontvangen. Slechts dan zal de Eucharistie
werkelijk Brood voor ons zijn. Wat ik u preek, is ook uw dagelijks brood. En de
lezingen die gij elke dag in de kerk hoort, zijn ook uw dagelijks brood. En de
hymnen die gij hoort en zegt, zijn eveneens dagelijks brood voor u. Al deze
dingen zijn noodzakelijk voor onze huidige tocht door het leven. Maar wanneer
wij het einddoel bereikt hebben, hoeven we toch niet meer te luisteren naar een
boek, dat voorgelezen wordt? Wij zullen het Woord zelf zien, en horen, en eten,
en drinken…de Waarheid zelf.”
Sermo 57, 7, 7.
K l e i n v o c a b u l a r
i u m
Zelfs voor beginnende studenten in het Latijn is de woordenschat van
deze oratie goed te overzien. Niettemin kunnen we nog eens kijken naar enkele
woorden met behulp van onze onmisbare reeks woordenboeken, die we al zo vaak
hebben genoemd dat we het nu niet doen!.
Frequentatio, onis, vr.
heeft betekenissen als
frequentie, frequent gebruik, frequente samenkomst. Als stijlfiguur in
de retorica is het een beknopte recapitulatie van reeds apart aangevoerde
argumenten, een samenvatting of résumé.
Dit zelfstandig
naamwoord komt van het verbum ‘frequentare” dat betekent “dikwijls doen/maken,
dikwijls bezoeken, een rituele viering voltrekken, een liturgisch feest vieren
of bijwonen in grote getale.
Dit werkwoord heeft sinds het oud-Latijn van de Numidische schrijver,
filosoof en redenaar L. Apuleius Madaurensis ca. 123/125-ca. 170/180)
(noordwestelijk van Algerije) zijn iteratieve betekenis praktisch verloren.
Zijn schelmenroman De Gouden Ezel is de enige Latijnse roman die in zijn
geheel de tijd heeft kunnen trotseren, grote invloed als dit werk had op de
Westerse literatuur.
In het Latijn van de Romeinse heidense religie en in het Christelijk
Latijn had het begrip “frequentatio” een cultische betekenis. De H. Augustinus
was bijvoorbeeld dol op dit begrip, dat men frequent vindt in zijn grote werk
“De Civitate Dei”, en daar, toegepast op individuele personen, “vieren, in acht
nemen, in stand houden”, betekent.
In de grammatica beschrijft een “frequentatief werkwoord” een herhaalde
handeling, door bijvoorbeeld aan de uitgang – are van de 1e conjugatie der
verba “–it” in te lassen: palpare (betasten, strelen, aaien) naast palpitare
(trekken van de oogleden, kloppen van het hart, spartelen), cogere (3) en
cogitare, latere en latitare, enz. In het Nederlands kennen we hinken/hinkelen,
schudden/schuddelen, trommen/trommelen, kruimen/kruimelen, enz.
Effectus, -
us m. –
De Postcommunio van de Zevende
zondag door het jaar vraagt, zoals we bij de bespreking ervan eerder zagen, “ut
salutis capiamus effectum” om de uitwerking van onze verlossing te kunnen
grijpen, maar daar vanuit het
perspectief van het reeds ontvangen sacramentele onderpand, dat Christus Zelf
is.
Effectus betekent een handeling, bewerking, maar met het oog op het resultaat van een
handeling betekent het: resultaat, uitwerking, effect, strekking, doel. Het
verwante verbum efficere, effeci, effectus 3, heeft betekenissen
als voortbrengen, veroorzaken, bewerken, maken, tot stand brengen. Afleidingen
in het Nederlands: effect, effectief en ook efficiënt (ontleend aan
efficientis, genitief van het participium præsens efficiens).
Lette men er op dat de vorm effectus kan
zijn: 1. het substantivum met bovengenoemde betekenissen en 2. effectus, -a, -
um, het participium perfecti passivi van efficere met betekenis bewerkt
[zijnde] enz.
Herinner u
tenslotte dat de begrippen “mysteria” en “sacramenta” onderling frequent uitwisselbaar zijn.
T o e l i c h t i n g
In de H. Eucharistie ligt heel het geestelijk goed van de Kerk
vervat. Dat geestelijk goed van de Kerk
is Christus zelf, ons Paaslam en het levend Brood dat het door zijn Vlees, in
de Heilige Geest tot leven gewekt en zelf tot leven wekkende leven, aan de
mensen schenkt.
In de liturgie worden wij uitgenodigd en ertoe gebracht, om in het H.
Misoffer het Lam Gods, goddelijke Offergave bij uitstek, aan God de Vader op te
dragen, en daarmee verenigd het offer van ons eigen leven, onszelf, onze arbeid
en al het geschapene samen met Hem. Daardoor worden de banden van liefde met de
andere aanwezige gelovigen en met hen die op weg zijn naar Christus versterkt
en verdiept. Deze liefde moet oprecht, dienend en werkzaam zijn en leiden tot
de vrijheid waartoe Christus ons heeft bevrijd. Evenzo worden wij uitgenodigd zó
aan de Eucharistieviering deel te nemen, dat wij daarin ook komen tot een
oprecht gebed en tot een steeds volmaaktere geest van gebed gedurende heel ons
leven, van lof en dank voor alles in de Naam van onze Heer Jezus Christus, jegens
onze God en Vader. Het is het antwoord op de gave van Hem die door zijn
mensheid voortdurend het goddelijk leven doet uitstromen naar de ledematen van
zijn Lichaam, de Kerk (vgl. Decr. over het ambt en het leven van de priesters,
2e Vaticaans Concilie, 7 dec. 1965, nr. 5).
We hebben het begrip “frequentare mysteria” in de Oratio super munera van de Tweede
zondag door het jaar gezien en het mooie alliteratieve “frequentata mysteria”
in the Postcommunio van de Eerste zondag van de Advent. De betekenis “een
liturgisch feest vieren” in het kader van de goddelijke erdienst, de H.
Eucharistie, vinden we bijvoorbeeld verwoord in de Postcommunio van de Nachtmis
van Kerstmis (MR 1970): “(…) ut, qui Nativitatem Redemptoris nostri frequentare
gaudeumus”, dat wij die de Geboorte van onze Verlosser met vreugde vieren.
“Frequentatio” is een complex begrip en betekent in de liturgische
context “frequent bijwonen of deelnemen/vieren”; het begrip heeft bovendien de
lading van “viering waaraan talrijke personen deelnemen met dezelfde
intentie”.
Wanneer je het begrip “frequentatio” in het perspectief van de retorica
beschouwt en stelt dat de viering van de H. Mis de bron en het hoogtepunt van
ons christelijk leven is, betekent dit dat het ontvangen van de H. Communie in
de context van de H. Mis werkelijk de volheid is van wat de Kerk benoemt als
“volledige, bewuste en active deelname” aan de H. Liturgie (die is “bron en hoogtepunt”). Is het moment
van de H. Communie, zoals beschreven in deze oratie, niet in zekere zin de
samenvatting van onze hele christelijke identiteit en leven? Het is het Woord
van alle eeuwigheid, dat onder ons kwam wonen om ons te verlossen van onze
zonden, om ons aan onszelf meer duidelijk te maken en inzicht te geven in onze
zeer hoge roeping (vgl. Gaudium et Spes, 22).
Van alle Sacramenten die Christus ons gaf is het Allerheiligste
Sacrament (nomen est omen!) het enige dat actueel is wat het betekent:
Christus werkelijk en waarachtig aanwezig. Christus, die het Woord is van alle
eeuwigheid gesproken door de Vader, is de “frequentatio” die op het einde der
tijden alles aan zijn macht zal onderwerpen en het al aan de Vader zal
onderwerpen opdat God alles in allen zal
zijn (vgl. 1 Kor 15, 28). Christus is onze frequentatio.
De terminologie “frequentatio mysterii” is evocatief en roept bij ons
beelden op van de zichtbare en onzichtbare dimensies van de H. Mis, het
Eucharistisch Offer (mysterium). In de kerken hier op aarde waar de H. Mis
wordt gevierd zijn veel mensen samen gekomen. Idealiter zou de kerk vol moeten stromen (frequentatio) met
overtuigde katholieken, goed voorbereid en in de juiste gesteldheid om optimaal
deel te nemen aan de H. Eucharistie door het ontvangen van de H. Communie. Ze
komen hier dikwijls (frequentatio), elke zondag en dikwijls ook op weekdagen.
Stel u nu de onzichtbare participanten aan deze H. Mis voor: myriaden
heilige Engelen en andere leden van de Kerk, die reeds zijn overleden en voor
ons uit zijn gegaan. Dit is een glimp van de hemel op voorhand, iedere keer als
wij de H. Eucharistie vieren!