I
n l e i d i n g
Centraal
in het collectegebed staan allen die zich christenen noemen, die openlijk de
Naam van Christus hebben bewaard en in de wereld, in sommige landen tot bij de
belastingdienst aan toe, uitdragen dat zij christen zijn. Door hun Doopsel
hebben zij deze heilige Naam ontvangen, waardoor zij zich tot Christus bekennen
en Christus toebehoren.
De Naam van Christus verplicht. Maar menselijke zwakheid brengt met zich mee dat ook de drager van deze Naam kan afwijken van de hem voorgeschreven weg. God laat hem dan niet in de steek, maar de oratie spreekt zich uit in een groot vertrouwen dat God dwalenden door het licht van zijn Waarheid opnieuw de rechte weg zal wijzen.
De Naam van Christus verplicht. Maar menselijke zwakheid brengt met zich mee dat ook de drager van deze Naam kan afwijken van de hem voorgeschreven weg. God laat hem dan niet in de steek, maar de oratie spreekt zich uit in een groot vertrouwen dat God dwalenden door het licht van zijn Waarheid opnieuw de rechte weg zal wijzen.
Christenen
ontvangen het licht op velerlei manieren. Het collectegebed van vandaag
echter reikt een principe aan dat in alle eenvoud werkelijk licht van de
Waarheid kan zijn en daarom aan God wordt gevraagd: in de Naam van Christus is
Christus het itinerarium, de reisroute. Mijd dus wat in tegenspraak met deze
Naam is en volg wat overeenkomt met deze Naam! In deze frase van de oratie
vinden we het ontwerp voor een levensprogram van iedere christen die die naam
waard wil zijn.
Deze
grondregel van de oratie heeft ongetwijfeld grote betekenis, niet alleen voor
degene die zelf deze Naam draagt en die door deze Naam een vaste
oriëntering kent. De Naam van Christus, christen, is voor hem ook een waarborg
van zijn geloofwaardigheid. De geloofwaardigheid van de Kerk die volledig op
geloof is aangewezen, hangt af van de mate waarin de gelovigen in
levensbeschouwing en levenshouding aan deze Naam beantwoorden.
De Kerk leed reeds grote schade omdat christenen zich in strijd met hun naam gedroegen en nalieten wat recht aan deze Naam had moeten doen. We dragen een zeer grote verantwoordelijkheid; ook in dit opzicht is dit korte gebed van groot gewicht.
De Kerk leed reeds grote schade omdat christenen zich in strijd met hun naam gedroegen en nalieten wat recht aan deze Naam had moeten doen. We dragen een zeer grote verantwoordelijkheid; ook in dit opzicht is dit korte gebed van groot gewicht.
T e k s t
Missale Romanum – 1970
Deus, qui
errantibus, ut in viam possint redire, veritatis tuæ lumen ostendis,
da cunctis qui
christiana professione censentur,
et illa
respuere, quæ huic inimica sunt nomini, et ea quæ sunt apta sectari.
Altaarmissaal – 1979
God,
om dwalenden de weg te wijzen laat Gij het licht schijnen van uw waarheid.
Geef
dat allen die zich christenen noemen afwijzen wat afbreuk doet aan deze naam en
nastreven wat daaraan beantwoordt.
Werkvertaling
O God, die aan de dwalenden, opdat zij zouden kunnen
terugkeren op de [rechte] weg het licht van uw waarheid toont,
geef dat allen/velen die
worden gekenmerkt door [het belijden van] het christelijk geloof,
niet alleen verafschuwen wat met die naam strijdig
is, maar ook volgen wat ermee overeenkomt.
L i t u r g i s c h e a n t e c e d e n t e n
Het collecte- of
openingsgebed voor deze 15e zondag door het jaar in de “gewone vorm van de
Romeinse Ritus” wordt in de “buitengewone vorm van de Romeinse ritus” ook
gebruikt op de 3e zondag na Pasen. In de “gewone vorm” is dit ook het
collectegebed van maandag in de 3e week van de Paastijd.
De oratie van vandaag gaat terug tot het Sacramentarium
Gelasianum (Vat. Reg. Lat. 316), 1ste helft van de 8ste
eeuw. Een sacramentarium is een collectie van teksten die behoren tot de
christelijke liturgie. Het Sacramentarium Gelasianum is het op
één na nog bestaande oudste liturgische boek van het Westen. Alleen het Sacramentarium
Veronense of Leonianum (Verona, Kapittelbibliotheek LXXXV, 2de helft
6de eeuw) is ouder.
De Pius V-editie van het Missale Romanum (1570)
en de volgende editie van het Missale Romanum (1962) hebben de invoeging
van de term “in viam possint redire iustitiæ” ("opdat
zij op de [rechte] weg kunnen terugkeren"), die niet aanwezig
in de oudere versie van het collectegebed in het Gelasianum (ofschoon
weer wel in enkele andere oude sacramentaria zoals het Leonianum).
Het
Missale Romanum 1970 – de postconciliaire missaaleditie en de “gewone vorm
van de Romeinse ritus” - hebben de term iustitiæ laten vallen.
H i s t o r i s c h e c o n t e x t
We weten niet precies welke bronnen dit collectegebed
kunnen hebben beïnvloed. Zeker is gedacht aan Johannes 14 zoals hierna
verder te bespreken. Misschien is in de Collecte ook een spoor vinden van
de Romeinse staatsman Cassiodorus ( + ca, 585 – consul in 514 en vervolgens
Boethius’ opvolger als magister officiorum (1) onder de Ostrogotische
koning Theodorik. Cassiodorus schreef: “Sed potest aliquis et
in via peccatorum esse et ad viam iterum redire iustitiæ? - Maar kan iemand
zich tegelijk op een zondige weg bevinden en weer terugkeren tot de weg der
gerechtigheid? (cf. Expos.
Ps. 13). Van de andere kant kan er ook
invloed zijn uitgegaan van de belangrijke bisschop Ambrosius van Milaan (+ 397)
of zelfs en meer waarschijnlijk van Augustinus van Hippo (+ 430) die
gelijksoortige tekstpatronen hanteert.
S t r u c t u u r a n a l y s e e n s
t i j l v o r m e n
1. Deus, qui errantibus, ut in viam possint redire,
veritatis tuæ lumen ostendis,
2.da cunctis qui christiana professione censentur,
3.et illa respuere, quæ huic inimica sunt nomini, et
ea quæ sunt apta sectari.
Stilistisch is dit een oratie, die direct to the
point komt, met een fraaie alliteratie: et illa …et ea en
een krachtig ritme in de laatste zin. Viermaal worden de relatieve
voornaamwoorden qui, qui, quæ en quæ
gebruikt.
Ad 1
Deus, anaklese in de
vocativusvorm, wordt gevolgd door een betrekkelijke bijzin die een voortdurende
goddelijke heilsdaad memoreert. Omdat
dit een ervaren werkelijkheid is staat het prædicaat ostendis in de
indicativus met als object veritatis tuæ lumen, uit te splitsen in de accusativusvorm lumen
met, ter nadere precisering, de bijvoeglijke bepaling veritatis
tuæ in twee congruerende genitivusvormen: genitivus explicativus.
Errantibus: ppa (participium præsentis activi) in de dativus pluralis en
kan als tegenwoordig deelwoord of met een relatieve bijzin worden vertaald. Er
ontstaat aldus in de vertaling een bijzin in een bijzin. De dativus heeft de
functie van dativus commodi (het licht van de waarheid wordt getoond ten
voordele van “hen die dwalen”.
De bijzin qui …ostendis wordt onderbroken door
finale/doelaanwijzende of consecutieve /gevolgaanduidende bijzin ingeleid door
het voegwoord ut met het prædicaat possint in de coniunctivusvorm (wenskarakter). Possint
redire: prædicaatsgroep; in viam: bijwoordelijke bepaling samen
gesteld uit het præpositum in + accusativusvorm viam die een
richting aanduidt.
Ad 2
Da, geef - prædicaat in de imperativusvorm, leidt de
strikte hoofdzin in verbonden met de bijwoordelijke bepaling cunctis
(dativus pluralis commodi). De vorm cunctis wordt nader verklaard door de
afhankelijke bijzin qui christiana professione censentur; voor
de benoeming van het prædicaat censentur verbonden met de
bijwoordelijke bepaling christiana professione in twee congruerende
ablativusvormen: zie beneden onder Klein Vocabularium.
Ad
3
Het
zinsdeel et…sectari ,
samengesteld uit twee korte zinnen, kan in zijn geheel gelezen worden als het
object van het prædicaat da en kan nader opgesplitst worden in twee afzonderlijk
objecten, elk bestaande uit een accusativus (illa en ea) en een infinitivus
(respuere en sectari) waarbij sectari een deponens is. Men spreekt hier van een
parallelle zinsbouw door de identieke opbouw van de zinsdelen. Elk van deze beide zinsdelen wordt gevolgd door een afhankelijke
toelichtende bijzin ingeleid door het reflexivum quae.
De afhankelijke bijzin quæ..nomini bevat een hyperbaton (huic…nomini).
Inimica: prædicaatsnomen congruerend met het reflexivum quæ en het antecedent hiervan illa; huic..nomini: de dativus wordt opgeroepen door de adiectivusvorm inimicus,-a, - um: vijandig aan, in strijd met.
De afhankelijke bijzin quæ..nomini bevat een hyperbaton (huic…nomini).
Inimica: prædicaatsnomen congruerend met het reflexivum quæ en het antecedent hiervan illa; huic..nomini: de dativus wordt opgeroepen door de adiectivusvorm inimicus,-a, - um: vijandig aan, in strijd met.
K l e i n v o c a b u l a r i u m
Het werkwoord censeo betekent – bij vele
betekenissen – allereerst “schatten, wegen, taxeren, waarderen”. Het
wordt gebruikt voor “van mening zijn” en iets “beschouwen, overwegen, wegen”.
Er is een speciale constructie met censeo, censeri aliqua met de
betekenis: “gewaardeerd, onderscheiden, gevierd worden voor een of andere
kwaliteit”, ”door iets bekend zijn” en ook “erkend worden door iets”. Dit
verklaart de passieve vorm in het collectegebed met de ablatief christiana
professione. Censeo heeft hier de betekenis van “gerekend worden
onder, geteld worden onder”. Vergelijk de verschillende betekenissen van census
in het Nederlands: cijns, belasting, volkstelling, kiesrecht enz. Het meest
gericht lijkt hier de vertaling “gekenmerkt, onderscheiden”, waarin de
betekenis “gerekend worden onder” en “gevierd worden voor een of andere
kwaliteit” zijn vervat.
Bijna vanzelfsprekend roept het begrip censeo de hamerslag “Ceterum censeo
Carthaginem esse delendam” toegeschreven aan de Romeinse senator Cato Maior
[234-194 v. Chr.] op, die de senaat ten tijde van de Punische oorlogen bij elke
toespraak waar deze ook maar over ging wees op het dreigende gevaar van de
tegenpartij Carthago, welke stad tenslotte in 146 v. Christus werd verwoest.
Christianus, -a, - um, is een adjectief (bijvoeglijk
naamwoord) met daarnaast het substantief (zelfstandig naamwoord) professio.
Bij vertalingen van het Latijn naar het Nederlands moeten soms de adjectieven
apart geplaatst worden en anders worden uitgedrukt. Te denken is aan “christelijk
geloof”, maar deze adjectief-constructie betekent hier “de belijdenis van
Christus: het belijden van Christus”. Eenzelfde probleem is te vinden in
begrippen zoals oratio dominica, dat letterlijk betekent “het Heer-lijke
Gebed” maar toch minder problematisch in het Nederlands vertaald moet worden
met “het Gebed des Heren”.
Respuo betekent letterlijk “uitspuwen” en dus
“verwerpen, verdrijven, weigeren”. De basisbetekenis kan goed weergegeven
worden als “krachtig verwerpen”.
Het deponens sector
betekent “voortdurend of ijverig volgen” in positieve of negatieve zin.
Sector werd bijvoorbeeld gebruikt voor een groep volgelingen die filosofen
uit de Oudheid begeleidden, waar de oorsprong ligt van ons woord “sekte”.
Mogelijk komt deze afleiding van seco, secui, sectum met de betekenissen
”snijden, afsnijden, doorsnijden”.
Het substantief via vereist onze aandacht. Het
betekent “een weg, methode, route, richting, modus, manier van iets te doen,
koers”, dus een neutraal begrip. Via heeft echter ook een morele inhoud
zoals “de juiste, rechte of goede weg”, “de ware methode, modus of
manier, gedragslijn”.
Sedes Sapientiae Romaans, Montcornador |
C o m m e n t a a r
De
antieke filosofen (het woord komt uit het Grieks en betekent “minnaar van
wijsheid“) waren gewoon in het openbaar rond te wandelen op hun sandalen en in
hun gedrapeerde op toga’s lijkende gewaden. Theologisch-filosofische denkers
zoals Aristoteles werden “peripatici“ genoemd vanwege hun praktijk van het
rondwandelen (Grieks peripatein) onder overdekte zuilengalerijen van het
Lyceum in Athene (Grieks peripatos) terwijl zij onderwezen.
Hun leerlingen zwermden om hen heen en hingen aan hun
lippen, debatterend met hen en lerend hoe te denken en te redeneren. Zij
bespraken de diepere vragen die onvermijdelijk de menselijke geest en het hart
raken en in deze zin waren zij theologen. Wij moeten voorzichtig zijn om
niet de moderne scheiding van filosofie en theologie aan de antieken op te
leggen. In oude Christelijke mozaïeken wordt Christus soms afgebeeld in het
gewaad van de filosoof terwijl Hij zijn hand geheven houdt op de wijze van het
antieke onderwijsgebaar. Hij is de Mens geworden Wijsheid en de volmaakte
Leraar. Hij is Degene van Wie wij over God en over onszelf zouden moeten
leren. Na Christus Zelf, hebben wij ook Zijn Kerk, die Mater et
Magistra - Moeder en Lerares is. Op sommige afbeeldingen zien wij de kleine
Christus gezeten op de schoot van Zijn Moeder alsof zij Zijn onderwijsstoel, of
cathedra was. Wanneer Maria zo wordt afgebeeld wordt zij Zetel van de Wijsheid
genoemd. Zie ook de eerder geplaatste Mei-meditatie van kardinaal Newman.
De tekst doet ook denken aan de eerste regels op van La
Divina Commedia, de Goddelijke Komedie geschreven door de verbannen
Florentijnse dichter Dante Alighieri (+1321) die in hoge mate werd gevormd en
beïnvloed door de Ethica van Aristoteles en de gechristianiseerde
Platoonse filosofie, gebezigd door Boëthius (+525) en de H. Thomas van
Aquino. (+1274).
Deel
1, de Hel begint aldus:
Juist
midden op de reistocht van ons leven
Zag
ik mij in ’n donker woud verloren,
Daar
ik van het goede pad was afgeweken.
Helaas,
hoe ’t was dat woud, valt zwaar te zeggen.
Zo
wild, was ’t en zo woest, zo dicht en donker,
dat
in mijn dromen de angsten vaak herleven.
Ja,
zelfs de dood kan haast niet erger wezen.
Dante, de hoofdrolspeler van zijn eigen epos,
beschrijft zijn fictieve zelf en zijn spirituele groei. Zijn poëtische persoon,
in het midden van het leven (35 jaar oud), is vastgelopen in zonde en
irrationeel gedrag. Hij is van de rechte weg van het leven van de rede
afgedwaald en diep in het “donkere woud“ geweest. Het leven van voortdurende
zonde is een leven zonder ware rede, want de menselijke rede is verlamd wanneer
deze aan zichzelf is overgelaten zonder het licht van de genade. Dante
vergelijkt zijn verwarde staat met de dood. Hij moet door de hel reizen en
terug. Hij maakt dan de reiniging van het vagevuur door, om terug te komen tot
het leven van deugd en rede.
In de loop van de driedelige Komedie vindt hij de
juiste weg terug naar het licht, de Waarheid en de rede door de tussenkomst van
op Christus gelijkende personificaties zoals Beatrice en Lucia en
door Christus zelf.
In de Divina Commedia krijgt Dante het gebruik van de
rede terug. Zijn gehele persoon is gere-integreerd (heel gemaakt) in en
door het licht van de Waarheid.
Vaak worden mensen die onwetend, verward of ronduit
dom zijn aangeduid als “wandelend in de duisternis“. Deze duisternis
heerst ook voor mensen die volharden in de zonde.
Door hun keuzes en weerstand tegen Gods genade hebben
zij het licht van de Waarheid verloren. Gods genade maakt het voor ons
mogelijk om de juiste weg terug te vinden, hoe ver wij ook in het verleden van
deze weg zijn afgedwaald.
Wanneer
wij zondigen verbreken wij onze relatie met Christus. Als wij uit
luiheid weigeren om Hem beter te kennen (elke dag), verliezen wij het
zicht op onszelf en op onze naaste uit het oog. Het Tweede Vaticaans Concilie
heeft duidelijk gesteld dat Christus in de wereld kwam om de mens aan zichzelf
vollediger te openbaren (Gaudium et Spes, nr. 22).
Christus, het Mensgeworden Woord, spreekt tot ons in
Zijn woorden tot de Apostel Thomas:
“Laat uw hart niet verontrust worden. Gij
gelooft in God, gelooft ook in Mij. In het huis van mijn Vader is ruimte voor
velen. Als dit niet zo was, dan zou Ik het u hebben gezegd, want Ik ga heen om
een plaats voor u te bereiden. En als Ik ben heengegaan en een plaats
voor u heb bereid, kom Ik terug om u op te nemen bij Mij, opdat ook gij zult zijn
waar ik ben. Gij weet waar Ik heenga en ook de weg (via) daarheen is u bekend”.
Thomas zei tot Hem: Heer, wij weten niet waar Gij heengaat, hoe moeten wij dan
de weg (via) kennen? Jezus antwoordde hem: ´Ik ben de Weg, de Waarheid en het
Leven. Niemand komt tot de Vader tenzij door Mij. Als gij Mij zoudt kennen,
zoudt gij ook de Vader kennen. Nu reeds kent gij Hem en ziet gij Hem….Hij die
Mij heeft gezien, heeft de Vader gezien” (cf Jo 14,1-6).
We hebben niet alleen de woorden en daden van Christus
in de H. Schrift, maar God heeft ons in de Katholieke Kerk zelf een veilige weg
geschonken naar het geluk. We kunnen van dit pad af raken . Elke weg, te
ver naar links of te ver naar rechts, doet ons belanden in diepe
duisternis. Als we van het rechte pad zijn afgeweken en Christus, de Weg,
hebben verlaten, kunnen we weer bij zinnen komen en worden verzoend met God en
onze naaste door de Sacramenten, toevertrouwd aan de Katholieke Kerk, en wel
speciaal in het Sacrament van de Biecht waarna een waardig ontvangen van
Christus in de Heilige Communie weer mogelijk is.
Wij, rooms katholieken, die publiek zelf aanspraak
durven maken op de Naam van Christus, moeten wanneer tijd en omstandigheden dit
vragen, opstaan en in het openbaar als zodanig worden erkend (censentur)
en scherp verwerpen (respuere) wat in strijd is met de Naam van
Christus.
Andere mensen moeten het Licht van
Christus zien weerkaatsen in wat wij zeggen en doen. Het stralende Gelaat van
Christus moet in de beleving van ieders persoonlijke roeping herkenbaar
zijn.
Zoals lenzen en reflectoren schoon moeten zijn om
optimaal het licht te laten reflecteren, zo moeten wij als dragers van
Christus’ Licht zuiver zijn. Als we weten dat we niet rein (genoeg) zijn,
moeten we ons zo spoedig mogelijk laten reinigen zodat we gered kunnen
worden en kunnen bijdragen aan de redding van anderen. Het is goed om
ook geestelijke werken van barmhartigheid te beoefenen om ook daardoor het
Licht van de Waarheid te brengen naar onwetenden en degenen die al of niet door
eigen toedoen in de duisternis verkeren.
(1) Magister officiorum – Meester der
ambten: ambt, door Constantijn de Grote ingesteld, te omschrijven als dat van
opperkamerheer aan het keizerlijk hof. Hij regelde de audiënties en oefende
rechtspleging uit tussen al de personen van de hofhouding
Met dank aan o.a. Father J. Zuhlsdorf, WDTPRS)