Toespraak
paus Benedictus XVI tijdens de algemene audiëntie van 28 maart 2007
De
biografische gegevens over de heilige Ireneüs van Lyon stammen uit zijn eigen
getuigenis, dat ons overgeleverd is door Eusebius in het vijfde boek van zijn Historia Ecclesiastica.
Ireneüs werd
naar alle waarschijnlijkheid ongeveer rond 135-140 geboren te Smyrna (het
tegenwoordige Izmir, Turkije), waar hij in zijn jeugd in de leer was bij
bisschop Polycarpus, die op zijn beurt leerling was bij de apostel Johannes. We
weten niet wanneer hij zich van Asia
Minor naar Gallië heeft begeven, maar de verhuizing moet zijn samengevallen met
de eerste ontwikkelingen van een christengemeenschap in Lyon: in 177 treffen we
hem hier aan bij het college van presbyters. Precies in dat jaar werd hij nar
Rome gezonden met een brief van Lyon aan paus Eleuterus.
Door deze
Romeinse missie ontkwam Ireneüs aan de vervolging door Marcus Aurelius, waarin
minstens vierentachtig martelaren zijn gevallen, onder wie de bisschop van
Lyon, de negentigjarige Pontius, die gestorven is aan mishandelingen in de
gevangenis. Zo kwam het dat, na zijn terugkeer, Ireneüs tot bisschop van de
stad gekozen werd. De nieuwe herder wijdde zich geheel aan zijn bisschopsambt,
dat rond 202-203 tot een einde kwam, mogelijk door het martelaarschap.
Ireneüs is
vooral een man van geloof en een herder. Van de Goede Herder heeft hij het gevoel voor maat, de rijkdom van de leer
en het missionaire vuur. Als schrijver
beoogt hij een dubbel doel: de ware leer verdedigen tegen de aanvallen van de
ketters, en helder en duidelijk de waarheid van het geloof uiteenzetten. Aan
deze doelen beantwoorden exact de beide werken die ons van hem zijn
bijgebleven: de vijf boeken Tegen de
ketterijen, en de Uiteenzetting van
de apostolische prediking (die ook de oudste “catechismus van de katholieke
leer” genoemd mag worden). Kortom, Ireneüs is de kampioen van de strijd tegen
de ketterijen.
De Kerk van de
tweede eeuw werd bedreigd door de zogenaamde gnosis, een leer die stelde
dat het geloof dat door de Kerk werd onderwezen louter symboliek was voor de
eenvoudigen, die niet in staat waren moeilijke dingen te begrijpen; de
ingewijden daarentegen, de intellectuelen –
gnostici noemden zij zich – zouden
begrepen hebben wat achter deze symbolen stak, en zo een intellectualistisch
christendom voor de elite hebben gevormd.
Uiteraard viel
dit intellectualistisch christendom steeds meer uiteen in diverse
denkrichtingen, die dikwijls vreemd en extravagant waren, maar voor velen
aantrekkelijk. Een gemeenschappelijk element van deze stromingen was het
dualisme, dat wil zeggen: men ontkende
het geloof in één enige God, Vader van allen, Schepper en Verlosser van de mens
en de wereld. Om het kwaad in de wereld te verklaren, stelden zij dat er naast
de goede God ook nog een negatief beginsel bestond. Dit negatieve beginsel zou
de materiële dingen hebben voortgebracht, de materie als zodanig.
Stevig
geworteld in de bijbelse leer van de schepping, weerlegt Ireneüs het gnostisch
dualisme en pessimisme die heel de lichamelijke werkelijkheid van haar waarde
beroofden. Vastberaden verdedigde hij de oorspronkelijke heiligheid van de
materie, van het lichaam, van het vlees evenzeer als van de geest. Maar zijn
werk gaat veel verder dan de weerlegging van de ketterij: men kan inderdaad
zeggen dat hij zich presenteert als de eerste grote theoloog van de Kerk die de
systematische theologie heeft geschapen. Zelf spreekt hij van het systeem van
de theologie, dat wil zeggen van de samenhang van heel het geloof. In het
middelpunt van zijn leer staat het vraagstuk van de norm of “regel van het
geloof” en van de overdracht van het geloof. Voor Ireneüs valt de “regel van
het geloof” in de praktijk samen met het Credo
van de apostelen, en geeft ons de sleutel om het Evangelie te interpreteren, en
om in het licht van het Evangelie het Credo te interpreteren. Het Symbolum Apostolicum, de
geloofsbelijdenis van de apostelen, die zoveel als samenvatting is van het
Evangelie, helpt ons te begrijpen wat het Evangelie zelf wil zeggen en hoe we
het moeten lezen.
In feite is
het Evangelie dat Ireneüs preekte het Evangelie dat hij van Polycarpus had
ontvangen, de bisschop van Smyrna, en gaat het Evangelie van Polycarpus terug
op de apostel Johannes, van wie Polycarpus een leerling was. Zo is het ware onderricht niet dat, wat door
intellectuelen uitgevonden is, hoog verheven boven het eenvoudig geloof van de
Kerk. Het ware geloof is het geloof dat door de bisschappen wordt doorgegeven,
die het langs een ononderbroken keten van de apostelen ontvangen hebben. Deze
hebben niets anders geleerd dan juist dit eenvoudige geloof, dat ook de ware
diepte is van de openbaring van God.
Er bestaat dus
– zegt ons Ireneüs - geen geheime leer
achter het Credo van de Kerk. Er bestaat geen superieur christendom voor
intellectuelen. Het openlijk beleden
geloof van de Kerk is het gemeenschappelijk geloof van allen. Alleen dit geloof
is apostolisch, komt van de apostelen, dat wil zeggen van Jezus en van God.
Hangen zij dit geloof aan, dat openlijk door de apostelen aan hun opvolgers is
doorgegeven, dan moeten de christenen zich houden aan wat de bisschoppen
zeggen, moeten zij in het bijzonder acht slaan op het onderricht van de Kerk
van Rome, die de voorrang heeft en de oudste is. Deze Kerk heeft, vanwege haar
oudheid, de meeste apostoliciteit. Zij
ontleent immers haar oorsprong aan de steunpilaren van heet apostelcollege,
Petrus en Paulus. Met de Kerk van Rome moeten alle Kerken overeenstemmen en in
haar de norm erkennen van de ware apostolische Traditie, van het
gemeenschappelijke geloof van de Kerk.
Met zulke
argumenten, hier heel kort samengevat, weerlegt Ireneüs vanuit de fundamenten
de pretenties van deze gnostici, van deze intellectuelen. Op de eerste plaats:
zij bezitten geen waarheid die hoger zou zijn dan die van het gemeenschappelijk
geloof, want wat zij zeggen heeft geen apostolische oorsprong, is door henzelf
uitgevonden. Op de tweede plaats zijn het heil en de waarheid niet het
voorrecht en het monopolie van enkele weinigen, maar allen kunnen die bereiken
door middel van de prediking van de apostelen en vooral van de bisschop van
Rome.
In het
bijzonder legt Ireneüs zich erop toe – steeds
in polemiek met het “geheime” karakter van de gnostiek en wijzend op de
vele en onderling tegenstrijdige resultaten ervan – het authentieke begrip van
de apostolische Traditie of Overlevering uit te leggen, dat wij in drie punten
kunnen samenvatten.
a) De
apostolische overlevering is “openbaar”, niet privé of geheim. Voor Ireneüs bestaat
er geen twijfel dat de inhoud van het door de Kerk doorgegeven geloof die is,
die zij van de apostelen en van Jezus, de Zoon van God, heeft ontvangen. Er
bestaat geen ander onderricht dan dit. Voor wie dus de ware leer wil kennen,
volstaat “de overlevering die van de apostelen komt en het geloof dat de mensen
is verkondigd”: overlevering en geloof “die ons hebben bereikt door middel van
de opvolging van de bisschoppen” (Adv.Haer.
III, 3 3-4). Zo vallen dus het persoonlijk beginsel, namelijk de opvolging van
de bisschoppen, en het leerstellige beginsel, namelijk de apostolische
overlevering, samen.
b) De
apostolische overlevering is ‘één’. Terwijl namelijk het gnosticisme
onderverdeeld is in een veelvoud aan sekten, is de overlevering van de Kerk één
wat haar fundamentele inhoud betreft, die Ireneüs, zoals we hebben gezien,
juist de regula fidei of veritatis noemt – de regel van het
geloof of van de waarheid – en wel omdat zij één is, eenheid schept doorheen de
volkeren, door de verschillende culturen, de verschillende volkeren heen; omdat
zij een gemeenschappelijk inhoud heeft als de waarheid, ondanks de
verscheidenheid aan talen en culturen. Ireneüs heeft daarover een kostbare zin
in het boek Tegen de ketterijen:
“De Kerk
bewaart, ofschoon zij over de hele wereld is uitgezaaid, met zorg [het geloof van
de apostelen] als bewoonde zij één en hetzelfde huis; op dezelfde manier
gelooft zij in deze waarheden, als had zij één enkele ziel en één en hetzelfde
hart; in volledige overeenstemming verkondigt en onderricht zij deze waarheden
en geeft zij ze door als had zij één enkele mond. De talen van de wereld zijn
verschillend, maar de kracht van de overlevering is één en dezelfde: de Kerken in de Duitse
landen hebben geen ander geloof ontvangen, noch geven zij een ander geloof
door. Dat geldt ook voor de Kerken die in de Spaanse landen gesticht zijn of
onder de Kelten of in de Oosterse gebieden of in Egypte of in Libië of in het
centrum van de wereld” (I, 10, 1-2). Op dat moment, we zijn dan in het jaar
200, ziet men al de universiteit van de Kerk, haar katholiciteit en de
eenmakende kracht van de waarheid, die deze zo verschillende werkelijkheden,
van Duitsland tot Spanje, Italië, Egypte en Libië, verenigt in de ons door
Christus geopenbaarde waarheid.
c) De
apostolische overlevering is, zoals hij dat in de Griekse taal zegt waarin hij
zijn boek geschreven heeft, “pneumatisch”, dat wil zeggen ‘geestelijk’, door de
heilige Geest geleid; in het Grieks heet geest pneuma. Het gaat immers niet om een geloofsoverdracht die
toevertrouwd is aan meer of minder geleerde mensen, maar aan de geest van God
die er de betrouwbaarheid van garandeert.
Dit is het
“leven” van de Kerk, datgene wat de Kerk steeds weer fris en jong maakt, dat
wil zeggen vruchtbaar in talrijke charisma’s. Kerk en Geest zijn voor Ireneüs
onafscheidelijk: “Dit geloof” zo lezen we weer in het derde boek van Tegen de ketterijen, “hebben wij van de
Kerk ontvangen en wij behoeden het: het geloof wordt, als een kostbaar erfgoed
dat in een waardevol vat wordt bewaard, door het werk van de Geest van God
steeds opnieuw jong en verjongt ook het vat dat het bevat… Waar de Kerk is,
daar is de Geest van God; en waar de Geest van God is, daar is de Kerk en elke
genade”(III, 24, 1)
Zoals men
ziet: Ireneüs beperkt zich niet tot een begripsbepaling van Traditie. Voor hem
is Overlevering, de ononderbroken overlevering, geen traditionalisme, want deze
Traditie wordt steeds van binnenuit tot leven gewekt door de heilige Geest, die
haar opnieuw doet leven, die maakt dat zij binnen de levendigheid van de Kerk
wordt geïnterpreteerd en verstaan. Door te blijven bij haar onderricht, wordt
het geloof van de Kerk doorgegeven op een wijze die duidelijk maakt hoe zij
moet zijn: namelijk “openbaar”, “één”,
“pneumatisch”, “spiritueel”. Uitgaande van elk van deze kenmerken kan men met
vrucht de authenticiteit toetsen van de hedendaagse geloofsoverdracht in de
Kerk.
Meer in het
algemeen gezegd, is de leer van Ireneüs de waardigheid van de mens, naar
lichaam en ziel, stevig verankerd in de schepping door God, in het beeld van
Christus en in het voortdurende heiligingswerk van de Geest. Een dergelijke
leer is als een ‘hoofdweg’ waarlangs samen met alle mensen van goede wil de
inhoud en de grenzen zijn vast te stellen van een dialoog over de waarden, en
een steeds weer nieuw elan gegeven kan worden aan de missionaire activiteit van
de Kerk, aan de kracht van de waarheid, die de bron is van alle echte waarden
in de wereld.