zaterdag 25 juni 2022

Lezingenofficie 13e zondag door het jaar

13e zondag door het jaar  Liturgia Horarum

Lezingen van het lezingenofficie


Augustinus leest Paulus, fresco van Benozzo Gozzoli (1420-1497) (x).

Eerste lezing  1 Sam 28, 3-25
Saul bezoekt een geestenbezweerster

Samuel was inmiddels gestorven. Heel Israël had over hem gerouwd, en hij was begraven in Rama, zijn woonplaats. Daarna had Saul in het hele land een verbod uitgevaardigd op geestenbezwering en waarzeggerij. Toen nu de Filistijnen hun troepen hadden verzameld en waren opgerukt naar Sunem, waar ze hun kamp opsloegen, bracht ook Saul zijn leger op de been en sloeg zijn kamp op in het Gilboagebergte. Maar toen hij het kamp van de Filistijnen zag, greep de angst hem bij de keel. Hij raadpleegde de Heer, maar de Heer gaf geen antwoord: noch in dromen, noch door middel van orakelstenen, noch bij monde van profeten. Daarom beval hij zijn dienaren om voor hem een dodenbezweerster op te sporen. ‘Daar wil ik naartoe gaan om antwoord te vinden op mijn vragen,’ zei hij. Toen zijn dienaren hem vertelden dat er in Endor nog een dodenbezweerster woonde, vermomde hij zich door andere kleren aan te trekken en ging hij met twee dienaren op pad. Midden in de nacht kwamen ze bij de vrouw aan. ‘Wilt u voor mij de geest van een dode raadplegen?’ verzocht hij haar. ‘Ik zal u zeggen wie u moet oproepen.’ Maar de vrouw antwoordde: ‘U weet toch wat Saul heeft gedaan: hij heeft een streng verbod uitgevaardigd op geestenbezwering en waarzeggerij. Waarom probeert u me in de val te lokken? Wilt u me soms de dood in jagen?’ Maar Saul bezwoer haar bij de Heer dat haar niets zou overkomen. ‘Wie moet ik dan voor u oproepen?’ vroeg ze. ‘Samuel,’ antwoordde Saul. Zodra de vrouw Samuel zag, slaakte ze een ijselijke kreet. ‘Waarom hebt u me bedrogen?’ vroeg ze aan Saul. ‘U bent Saul zelf!’ ‘Wees niet bang,’ stelde de koning haar gerust. ‘Maar zeg me, wat ziet u?’ ‘Ik zie een goddelijke gestalte uit de aarde oprijzen,’ antwoordde ze. ‘Hoe ziet hij eruit?’ vroeg Saul. ‘Het is een oude man, gehuld in een mantel.’ Toen wist Saul dat het Samuel was, en hij knielde neer en boog diep voorover. Samuel vroeg aan Saul: ‘Waarom heb je me opgeroepen en mijn rust verstoord?’ ‘Ik zie geen uitweg meer,’ antwoordde Saul. ‘Ik word aangevallen door de Filistijnen en God heeft me in de steek gelaten. Hij geeft geen antwoord meer op mijn vragen, noch bij monde van profeten, noch in dromen. Daarom heb ik u opgeroepen om u te vragen wat ik moet doen.’ Maar Samuel zei: ‘Waarom kom je bij mij om raad? Je weet toch dat de Heer je verlaten heeft en zich nu tegen je heeft gekeerd. De Heer heeft gedaan wat hij bij monde van mij heeft voorzegd: hij heeft het koningschap van je losgescheurd en aan je tegenspeler gegeven, aan David. De Heer doet je dit nu aan omdat je destijds niet naar hem geluisterd hebt en voor hem geen wraak hebt genomen op de Amalekieten. En om diezelfde reden zal hij Israël samen met jou aan de Filistijnen uitleveren. Morgen zijn jij en je zonen hier bij mij, en het leger van Israël zal hij aan de Filistijnen uitleveren.’ Saul schrok zo van Samuels woorden dat hij languit op de grond viel: zijn krachten lieten hem in de steek, ook al omdat hij de hele dag en de hele nacht niets gegeten had. De vrouw kwam naar hem toe en zag dat hij erg in de war was. ‘Ik heb aan uw verzoek voldaan, heer,’ zei ze. ‘Met gevaar voor eigen leven heb ik gedaan wat u me vroeg. Doe dan nu ook wat ik u aanraad, heer. Laat me u iets te eten voorzetten, zodat u weer op krachten komt voordat u aan de terugreis begint.’ Saul weigerde en zei dat hij niets wilde eten, maar zijn dienaren en ook de vrouw drongen aan en ten slotte gaf hij toe. Hij kwam overeind en ging op het bed zitten. De vrouw had een mestkalf in huis, dat ze nu snel slachtte. Ook nam ze meel, kneedde het en bakte er ongedesemde broden van. Nadat Saul en zijn dienaren gegeten hadden van het maal dat ze hun had voorgezet, vertrokken ze nog diezelfde nacht.

Tweede lezing 
Uit de Homilieën van Paus Paulus VI

Laten wij Christus prediken tot aan de uiteinden der aarde.

Wee mij, als ik het Evangelie niet verkondigd zal hebben. Want door Hem zelf, door Christus zelf, zó ben ik gezonden. Ik ben een apostel (gezondene) en getuige. Hoe verder die grens ligt, hoe moeilijker de opdracht is, des te heviger dringt mij de liefde. Zijn Naam moet ik prediken: Jezus is de Christus, de Zoon van de levende God: Hij is degene, die ons de onzichtbare God heeft geopenbaard. Hij is de Eerstgeborene van heel de schepping, Hij, in wie alles bestaat. Hij ook is de leermeester der mensen en hun Verlosser; Dezelfde, die voor ons geboren werd, voor ons stierf en verrees.

Hij is het middelpunt van de geschiedenis en van het heelal; Hij kent en bemint ons, Hij is de gezel en de vriend in ons leven, de Man van smarten en van hoop; Hij, degene die zeker zal terugkomen, die uiteindelijk onze Rechter zal zijn, en ook, zoals wij vertrouwen, de eeuwige volheid van leven en onze zaligheid.

En ik zou nooit kunnen ophouden over Hem te spreken: Hij is het Licht, Hij de Waarheid, ja zelfs de Weg, de Waarheid en het leven; Hij is het brood en de bron van levend water, het brood die onze honger verzadigt en onze dorst lest: Hij is onze Herder, onze Leidsman, ons Voorbeeld, onze Troost, onze Broeder. Zoals wij, en méér dan wij, was Hij klein, arm, vernederd, aan moeilijkheden blootgesteld, verdrukt en lijdend. Voor ons heeft Hij gesproken, zijn wonderen verricht, een nieuw Rijk gesticht, waar de armen gelukkig zijn, waar de vrede het algemeen beginsel is van leven, waar de zuiveren van hart en de bedroefden worden verheerlijkt en getroost, waar zij die hongeren naar gerechtigheid worden verzadigd, waar de zondaars vergiffenis kunnen verkrijgen en allen als broeders worden beschouwd.

Zie, daar is Christus Jezus, over wie Gij zeker hebt horen spreken, aan wie gij voor het merendeel ongetwijfeld reeds toebehoort, omdat gij christen zijt. Voor u dan, christenen, herhaal ik in zijn Naam, aan allen verkondig ik dit: Christus Jezus is het Begin en het Einde, de Alpha en de Omega, de Koning van de nieuwe wereld, de verborgen en diepste grond van de menselijke geschiedenis en van ons lot. Hij is de Middelaar en in zekere zin de Brug tussen aarde en hemel; Hij is het meest en op veel volmaaktere wijze dan alle anderen mensen de Zoon des mensen, omdat Hij de Zoon van God is, eeuwig en oneindig, én ook de Zoon van Maria, de gezegende onder alle vrouwen, van zijn Moeder naar het vlees en van onze Moeder uit de vereniging met de Geest van het mystieke Lichaam. Jezus Christus! Bedenkt wel: Hij is het, die wij u Preken voor altijd. Wij willen, dat zijn Naam zal weerklinken tot aan de uiteinden der aarde en tot in de eeuwen der eeuwen.
(Hom. Manilæ habita die 29 novembris 1970)


(*) Detail van de “Storie di Sant’Agostino” van Benozzo Gozzoli (1420-1497) in de Sant’Agostino in San Gimignano. In 1463 werd Benozzo Gozzoli door Fra Domenico Strambi, prior van het Augustijnse convent in San Gimignano, gevraagd om de kloosterkerk aldaar te decoreren, de huidige Sant’Agostino. De “Storie”, het Heiligenleven van Sint Augustinus, bestaat uit 17 fresco’s.