13e zondag door het jaar Liturgia Horarum
Lezingen van het lezingenofficie
Augustinus leest Paulus, fresco van Benozzo Gozzoli (1420-1497) (x).
Eerste
lezing 1 Sam 28, 3-25
Saul bezoekt een geestenbezweerster
Samuel was inmiddels gestorven. Heel Israël had over
hem gerouwd, en hij was begraven in Rama, zijn woonplaats. Daarna had Saul in
het hele land een verbod uitgevaardigd op geestenbezwering en waarzeggerij.
Toen nu de Filistijnen hun troepen hadden verzameld en waren opgerukt naar
Sunem, waar ze hun kamp opsloegen, bracht ook Saul zijn leger op de been en
sloeg zijn kamp op in het Gilboagebergte. Maar toen hij het kamp van de
Filistijnen zag, greep de angst hem bij de keel. Hij raadpleegde de Heer, maar
de Heer gaf geen antwoord: noch in dromen, noch door middel van orakelstenen,
noch bij monde van profeten. Daarom beval hij zijn dienaren om voor hem een
dodenbezweerster op te sporen. ‘Daar wil ik naartoe gaan om antwoord te vinden
op mijn vragen,’ zei hij. Toen zijn dienaren hem vertelden dat er in Endor nog
een dodenbezweerster woonde, vermomde hij zich door andere kleren aan te trekken
en ging hij met twee dienaren op pad. Midden in de nacht kwamen ze bij de vrouw
aan. ‘Wilt u voor mij de geest van een dode raadplegen?’ verzocht hij haar. ‘Ik
zal u zeggen wie u moet oproepen.’ Maar de vrouw antwoordde: ‘U weet toch wat
Saul heeft gedaan: hij heeft een streng verbod uitgevaardigd op
geestenbezwering en waarzeggerij. Waarom probeert u me in de val te lokken?
Wilt u me soms de dood in jagen?’ Maar Saul bezwoer haar bij de Heer dat haar
niets zou overkomen. ‘Wie moet ik dan voor u oproepen?’ vroeg ze. ‘Samuel,’
antwoordde Saul. Zodra de vrouw Samuel zag, slaakte ze een ijselijke kreet.
‘Waarom hebt u me bedrogen?’ vroeg ze aan Saul. ‘U bent Saul zelf!’ ‘Wees niet
bang,’ stelde de koning haar gerust. ‘Maar zeg me, wat ziet u?’ ‘Ik zie een
goddelijke gestalte uit de aarde oprijzen,’ antwoordde ze. ‘Hoe ziet hij
eruit?’ vroeg Saul. ‘Het is een oude man, gehuld in een mantel.’ Toen wist Saul
dat het Samuel was, en hij knielde neer en boog diep voorover. Samuel vroeg aan
Saul: ‘Waarom heb je me opgeroepen en mijn rust verstoord?’ ‘Ik zie geen uitweg
meer,’ antwoordde Saul. ‘Ik word aangevallen door de Filistijnen en God heeft
me in de steek gelaten. Hij geeft geen antwoord meer op mijn vragen, noch bij
monde van profeten, noch in dromen. Daarom heb ik u opgeroepen om u te vragen
wat ik moet doen.’ Maar Samuel zei: ‘Waarom kom je bij mij om raad? Je weet
toch dat de Heer je verlaten heeft en zich nu tegen je heeft gekeerd. De Heer
heeft gedaan wat hij bij monde van mij heeft voorzegd: hij heeft het
koningschap van je losgescheurd en aan je tegenspeler gegeven, aan David. De
Heer doet je dit nu aan omdat je destijds niet naar hem geluisterd hebt en voor
hem geen wraak hebt genomen op de Amalekieten. En om diezelfde reden zal hij
Israël samen met jou aan de Filistijnen uitleveren. Morgen zijn jij en je zonen
hier bij mij, en het leger van Israël zal hij aan de Filistijnen uitleveren.’
Saul schrok zo van Samuels woorden dat hij languit op de grond viel: zijn
krachten lieten hem in de steek, ook al omdat hij de hele dag en de hele nacht
niets gegeten had. De vrouw kwam naar hem toe en zag dat hij erg in de war was.
‘Ik heb aan uw verzoek voldaan, heer,’ zei ze. ‘Met gevaar voor eigen leven heb
ik gedaan wat u me vroeg. Doe dan nu ook wat ik u aanraad, heer. Laat me u iets
te eten voorzetten, zodat u weer op krachten komt voordat u aan de terugreis
begint.’ Saul weigerde en zei dat hij niets wilde eten, maar zijn dienaren en
ook de vrouw drongen aan en ten slotte gaf hij toe. Hij kwam overeind en ging op
het bed zitten. De vrouw had een mestkalf in huis, dat ze nu snel slachtte. Ook
nam ze meel, kneedde het en bakte er ongedesemde broden van. Nadat Saul en zijn
dienaren gegeten hadden van het maal dat ze hun had voorgezet, vertrokken ze
nog diezelfde nacht.
Tweede
lezing
Uit de
Homilieën van Paus Paulus VI
Laten wij Christus prediken tot aan de uiteinden der aarde.
Wee
mij, als ik het Evangelie niet verkondigd zal hebben. Want door Hem zelf, door Christus zelf, zó
ben ik gezonden. Ik ben een apostel (gezondene) en getuige. Hoe verder die
grens ligt, hoe moeilijker de opdracht is, des te heviger dringt mij de liefde. Zijn Naam moet ik prediken: Jezus is de Christus, de Zoon van de levende God:
Hij is degene, die ons de onzichtbare God heeft geopenbaard. Hij is de Eerstgeborene van heel de
schepping, Hij, in wie alles bestaat.
Hij ook is de leermeester der mensen en hun Verlosser; Dezelfde, die voor ons
geboren werd, voor ons stierf en verrees.
Hij is het middelpunt van de
geschiedenis en van het heelal; Hij kent en bemint ons, Hij is de gezel en de
vriend in ons leven, de Man van smarten en van hoop; Hij, degene die zeker zal
terugkomen, die uiteindelijk onze Rechter zal zijn, en ook, zoals wij
vertrouwen, de eeuwige volheid van leven en onze zaligheid.
En ik zou nooit kunnen
ophouden over Hem te spreken: Hij is het Licht, Hij de Waarheid, ja zelfs de Weg, de Waarheid en het leven; Hij is
het brood en de bron van levend water, het brood die onze honger verzadigt en
onze dorst lest: Hij is onze Herder, onze Leidsman, ons Voorbeeld, onze Troost,
onze Broeder. Zoals wij, en méér dan wij, was Hij klein, arm, vernederd, aan
moeilijkheden blootgesteld, verdrukt en lijdend. Voor ons heeft Hij gesproken,
zijn wonderen verricht, een nieuw Rijk gesticht, waar de armen gelukkig zijn,
waar de vrede het algemeen beginsel is van leven, waar de zuiveren van hart en
de bedroefden worden verheerlijkt en getroost, waar zij die hongeren naar
gerechtigheid worden verzadigd, waar de zondaars vergiffenis kunnen verkrijgen
en allen als broeders worden beschouwd.
Zie, daar is Christus Jezus,
over wie Gij zeker hebt horen spreken, aan wie gij voor het merendeel
ongetwijfeld reeds toebehoort, omdat gij christen zijt. Voor u dan, christenen,
herhaal ik in zijn Naam, aan allen verkondig ik dit: Christus Jezus is het
Begin en het Einde, de Alpha en de Omega, de Koning van de nieuwe wereld, de
verborgen en diepste grond van de menselijke geschiedenis en van ons lot. Hij
is de Middelaar en in zekere zin de Brug tussen aarde en hemel; Hij is het
meest en op veel volmaaktere wijze dan alle anderen mensen de Zoon des mensen,
omdat Hij de Zoon van God is, eeuwig en oneindig, én ook de Zoon van Maria, de
gezegende onder alle vrouwen, van zijn Moeder naar het vlees en van onze Moeder
uit de vereniging met de Geest van het mystieke Lichaam. Jezus Christus!
Bedenkt wel: Hij is het, die wij u Preken voor altijd. Wij willen, dat zijn
Naam zal weerklinken tot aan de uiteinden der aarde en tot in de eeuwen der
eeuwen.
(Hom.
Manilæ habita die 29 novembris 1970)
(*) Detail van de “Storie di Sant’Agostino” van Benozzo Gozzoli
(1420-1497) in de Sant’Agostino in San Gimignano. In 1463 werd Benozzo Gozzoli door
Fra Domenico Strambi, prior van het Augustijnse convent in San Gimignano,
gevraagd om de kloosterkerk aldaar te decoreren, de huidige Sant’Agostino. De
“Storie”, het Heiligenleven van Sint Augustinus, bestaat uit 17 fresco’s.