Collectegebed 13e zondag
door het jaar - Zichtbaar leven in het licht van de waarheid
Missale
Romanum – 1970
Deus, qui per adoptionem gratiæ,
lucis nos esse filios voluisti,
præsta, quæsumus, ut errorum non
involvamur tenebris,
sed in
splendore veritatis semper maneamus conspicui.
Altaarmissaal – 1979
God, uw genade is het dat wij U Vader
mogen noemen
en kinderen zijn van het licht.
Wij bidden U dat wij niet verloren raken
in de duisternis van de dwaling,
maar altijd zichtbaar voor anderen, leven
in het licht van de waarheid.
Poging
tot meer letterlijke vertaling
God, die door Uw genade ons hebt willen aannemen
als kinderen van het
licht,
geef, bidden wij U, dat wij niet omhuld
worden door de duisternis van dwalingen,
maar altijd in de schittering van de
waarheid zichtbaar
mogen blijven.
L i t
u r g i s c h e a n t e c e d e n t e n
Het collectegebed heeft zijn wortels in
het 9e eeuwse Sacramentarium Bergomense
(Bergamo, Italië) en gebruikt de begrippen adoptio
en splendor veritatis.
W o o r d e n l i j s t
Het
werkwoord involvo betekent “tegen of op iets rollen,
wentelen”; in meer uitgebreide zin
“zich wikkelen, winden, zich slingeren om”, verder “in/verpakken, wikkelen, omslaan” en “(om/ver)hullen, bedekken”.
Conspicuus,
tegenover occultus, is een adjectief voor iets dat in beeld is of in beeld komt. Bijgevolg
“iets dat de aandacht naar zich toetrekt” dus opvallend, treffend, frappant,
markant, opmerkelijk, aantrekkelijk en vermaard”.
Het substantief splendor
is “pracht, glans, glorie, praal, heerlijkheid, grootsheid en schittering;
bovendien “waardigheid, voortreffelijkheid, uitmuntendheid”.
C
o m m e n t a a r
Voordat Christus als Verlosser naar de wereld werd
gezonden waren wij gescheiden van de Vader. Zonder Doopsel waren we gescheiden
van de gemeenschap met God en de gemeenschap die zijn Kerk is. Vóór de komst
van Christus leefde de mensheid in duisternis. Het collectegebed verbindt de
aanneming tot kinderen van God met het in beeld komen van het licht van de
Waarheid. Het Offer van Christus en ons Doopsel ontrukken ons aan de duisternis
en maken ons tot ledematen van Christus’ Mystiek Lichaam, dat de Kerk is. Het
was de Wil van God ons deze genade te schenken.
Niemand
die deze oratie hoort kan de frase: in splendore veritatis zijn ontgaan.
Sommige Kerkvaders en menig middeleeuwse schrijver
hanteren het begrip splendor veritatis in een verschillende context.
Voor de Vaders duidt splendor – geassocieerd
met licht en de goddelijke aanwezigheid – afwisselend op de wolk- en vuurkolom die het Volk Gods
vanuit de ballingschap naar het licht van de vrijheid leidde, de wolk die
neerdaalde op de berg of op de Verbondstent, wanneer God met Mozes wilde
spreken, waarna het gelaat van Mozes zou worden overstraald van licht, òf het
schitterend lichtende gelaat van de Heer tijdens de Gedaanteverandering op de
Berg Thabor.
De H. Augustinus van Hippo (+430) legde tweemaal een
relatie tussen “de schittering van de waarheid” en de “vurigheid van de liefde”
(fervor caritatis), een verbinding die eeuwen later de “serafijnse”
Kerkleraar en kardinaal, de H. Bonaventura van Bagnoregio (+1274) zou opnemen
en verbreiden. Voor Augustinus en Bonaventura, levend in het licht van de
waarheid, is dat de liefde tot God en ook de liefde tot de naaste. Met welke
liefde moeten we onze naaste bejegenen?
Met fervor, “een gloeiende of vurige warmte, een hevige hitte…”
Dit is niet de lauwe liefde die Jezus uit zal spuwen. Dit is de vurige,
brandende, felle liefde tot zijn gewonde Heilige Hart, die “gloeiende oven van
liefde”. We kunnen niet God beminnen en
de naaste niet. In onze woorden en daden moeten we met een “vurige, warme
liefde” deze tweevoudige liefde weerspiegelen, of we zijn geen echte
Christenen. Eén zijn in Christus betekent consequente en concrete daden.
In
onze tijd begon de onlangs overleden paus Johannes-Paulus II in zijn op 6
augustus 1993 gepromulgeerde (uitgevaardigde) encycliek Veritatis splendor dwalende opvattingen
en gevaarlijke tendenties bij enkele moraaltheologen van onze tijd te
corrigeren. De paus schreef:
“De schittering van de waarheid straalt door in de
werken van de Schepper en op bijzondere wijze in de mens die naar het beeld en
de gelijkenis van God geschapen is (vgl. Gen
1, 26): de waarheid verlicht het verstand en vormt de vrijheid van de mens, die
op deze wijze ertoe gebracht wordt de Heer te herkennen en lief te hebben.
Daarom bidt de
psalmist: “Heer, laat Uw aangezicht over ons stralen” (Ps 4, 7).
Door het geloof in
Jezus Christus, “het ware Licht, dat iedere mens verlicht” (Jo 1, 9) tot het heil geroepen, worden
de mensen “licht door de Heer” en “kinderen van het Licht” (Eph 5, 8) en heiligen ze zich door de
“gehoorzaamheid aan de waarheid” (1 Pe
1, 22) “.
De
waarheid voert ons naar het licht en maakt ons vrij. Dwalingen beperken ons en
verhinderen ons als vrije personen te handelen. Bij daglicht kunnen we vrij
wandelen en weten waar we zijn zonder schade te ondervinden of de weg kwijt te
raken. Bij duisternis moeten we tastend zoeken, strompelen en struikelen we, en
lopen tegen onopgemerkte obstakels aan.
Roepen we ook terug in onze herinnering wat paus
Benedictus XVI schreef in “Deus caritas
est” over werken van barmhartigheid die alleen maar authentiek zijn als ze
met liefde worden verricht.
In de Collecte van vandaag wordt de “duisternis van dwalingen” gepresenteerd als een verschrikkelijke, verstikkende omhulling die God voor
onze blik verbergt en ons aan Zijn blik onttrekt alsof we worden gevangen in
een donker vergeten graf: als levend begraven.
De wonden van de erfzonde maken het dikwijls moeilijk
uit te maken wat goed, wat juist en wat waar is. Onze intellectuele vermogens
zijn vaak vertroebeld. Als we al door de
werking van ons verstand of met de hulp van menselijk of goddelijk gezag het
goede kunnen onderscheiden van het niet-goede, dan moeten we nog de keuze daartussen maken met onze wil die
gewond is.
We overtuigen onszelf dikwijls dat daden die in
werkelijkheid slecht, verkeerd, fout of vals zijn, eigenlijk goed, juist en
waar zijn. Zo komen we ertoe te geloven
dat we “vrij” zijn en juist handelen terwijl we dingen doen die heel verkeerd
zijn. Als dit een gewoonte wordt, worden we na een tijdje zowel ongevoelig voor
de waarheid als voor zonde en dwaling.
Eenmaal gevangen in de
duisternis van dwalingen, waaraan niet zelden zelfmisleiding vooraf ging, gaan we al gauw
door het leven als zombies uit een horrorfilm: groteske karikaturen van hetgeen
God bedoelde als Zijn heilig evenbeeld…We zouden bedroefd moeten zijn, als we
een broeder zo zouden zien afdwalen en bewust toegewijd dit collectegebed
moeten bidden.
God maakt het echter mogelijk de werken van de
duisternis af te leggen en de wapenrusting van het licht aan te trekken (verg. Rom 13,12-14). Door de verdiensten van het Kruisoffer van Christus, door Zijn
sacramenten en door het onderricht van de Kerk kunnen we het vrije en schone
beeld zijn zoals God wil dat we zijn, hier en in het hiernamaals. Dit is wat
ieder rusteloos menselijk hart wezenlijk verlangt. Zoals de H. Augustinus
schreef:
“Laat heb ik U
lief gekregen, o Schoonheid, zo oud en zo nieuw, laat heb ik U lief gekregen!
En Gij waart binnen en ik was buiten, en daar zocht ik U, en ik rende,
wanstaltig als ik was, op de schone dingen af die door U gemaakt zijn. Gij
waart bij mij en ik niet bij U. Ik werd ver van U gehouden door dingen die niet
bestaan zouden hebben als ze niet in U bestaan hadden. Geroepen hebt Gij,
geschreeuwd en mijn doofheid doorbroken; gestraald hebt Gij, geschitterd en
mijn blindheid verjaagd; gegeurd hebt Gij en ik heb ingeademd en snak nu naar
U; geproefd heb ik en nu honger en dorst ik; aangeraakt hebt Gij mij en ik ben
ontvlamd naar uw vrede.
Een ander thema van deze collecte is onze identiteit
als kinderen van God door adoptio gratiae,
aanneming van de genade. Opvallend zijn in de H. Mis de Bijbelse
verwijzingen in de gebeden. De H. Paulus schrijft vaak over het aangenomen worden door Gods genade (bijvoorbeeld Gal 4, 5 en Eph 1, 5 e.v.). In zijn Brief aan de Romeinen vertelt hij ons
iets over de morele consequenties van het geestelijke kindschap:
Voor hen dus die in Christus Jezus zijn, bestaat er thans
geen vonnis meer. De “wet “van de Geest die in Christus Jezus het leven
schenkt, heeft u vrijgemaakt van de wet van de zonde en de dood. Want wat de
wet niet vermocht, machteloos als ze was door het vlees, dat heeft God bewerkt
door zijn Zoon te zenden in de gestalte van het vlees der zonde en ter wille van
de zonde: Hij heeft in het vlees zelf de zonde gevonnist, opdat de eis van de
wet vervuld zou worden door ons, die niet leven volgens het vlees maar volgens
de Geest.
Zij die leven volgens het vlees, zinnen op wat het vlees wil.
Die geleid worden door de Geest, zinnen op de dingen van de Geest. Het streven
van het vlees loopt uit op de dood, het streven van de Geest op leven en vrede.
Want het verlangen van het vlees staat vijandig tegenover God. Het onderwerpt
zich niet aan Gods wet, het kan dit niet eens; en zij die volgens het vlees
leven kunnen God niet behagen. Maar uw bestaan wordt niet beheerst door het
vlees doch door de Geest omdat de Geest van God in u woont. Zou iemand de Geest
van Christus niet hebben, dan behoort hij Hem niet toe. Als Christus in u is,
blijft uw lichaam wel door de zonde de dood gewijd, maar uw geest leeft dankzij
de gerechtigheid. En als we Geest van Hem die Jezus van de doden heeft opgewekt,
in u woont zal Hij die Christus Jezus van de doden heeft doen opstaan, ook uw sterfelijk
lichaam eenmaal levend maken door de kracht van zijn Geest, die in u verblijft.
Broeders, wij zijn dus schuldenaars, maar niet van het vlees
om naar het vlees te leven. Als gij volgens het vlees leeft, zult gij zeker
sterven. Maar als gij door de Geest de praktijken van de zelfzucht doodt, zult
gij leven. Allen die zich laten leiden door de Geest van God, zijn kinderen van
God. De geest die gij ontvangen hebt, is er niet een van slaafsheid die u
opnieuw vrees zou aanjagen. Ge hebt een geest van kindschap ("adoptio filiorum") ontvangen die ons
doet uitroepen: Abba, vader! (Rom 8,1 - 15).
(1) Belijdenissen 10, XXVII, 38 in de vertaling van G. Wijdeveld, 1981.