Zondag na Pinksteren:
Feest van de H. Drieëenheid en het
“Quicumque”
Op
het Pinksterfeest hebben wij de volledige openbaring van de Allerheiligste Drieëenheid ontvangen. Terecht vieren wij
daarom deze zondag een feest om deze openbaring te eren; niet alsof wij
voornamelijk deze dag God in zijn Drieëenheid zouden aanbidden – want de lof
van Vader, Zoon en Geest is de eerste taak van ieder christelijk gebed -, maar
opdat wij God zouden danken dat Hij ons in zijn goedheid dit meest wezenlijke
mysterie van zijn Wezen wilde doen kennen.
Heel
het jaar door richt de Kerk haar eredienst tot de Vader, door de Zoon, in de
eenheid van de Heilige Geest. Maar vandaag verzoekt zij ons, uitdrukkelijk ons
geloof te belijden in de Allerheiligste Drievuldigheid, en Haar onze hulde en
aanbidding te brengen, opdat de geestelijke rijkdom van deze verheven waarheid
steeds dieper in ons mag doordringen:
Drie Personen in één Godheid; dit is de
God die de Heer ons verkondigd heeft. Niet tot de God van de wijsgeren leert Hij
ons bidden, tot de onbewogen Albeweger (immotus
in se permanens) of de onveroorzaakte Oorzaak of het Wezen dat bestaat uit
Zichzelf. Wij buigen de knieën voor de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Want
de biddende christen nadert niet tot God in menselijke wijsheid, maar hem is
gegeven God te aanbidden in het onpeilbare mysterie van zijn Drieëenheid, een
niet door mensen uit te spreken rijkdom en eeuwigheid van almacht, waarheid en
liefde. “O altitudo divitiarum et sapientiæ et scientiæ Dei!” (Rom 11,33) – O onpeilbare rijkdom van de
wijsheid en wetenschap Gods! roept de apostel Paulus uit.
En
de glans van deze Drieëne God, welke zich weerspiegelt in de Kerk van de
verloste mensen is de afstraling van juist dit trinitaire, binnengoddelijke
leven, dat op mystieke wijze wordt herhaald telkens wanneer een mens herboren
wordt in het Heilig Doopsel, ontzagwekkend mysterie van de Vader, de Zoon en de
H.Geest dat de Engelen huiverend als uit één mond dag aan dag aanbidden in het Sanctus, Sanctus, Sanctus.
Dwaalleraren
hebben de Kerk gedwongen dit onzegbare geheim uit te drukken in mensenwoorden.
En dit was goed, omdat juist in dit centrale punt van de heilsprediking het
zuivere geloof niet door onzekerheid of twijfel mocht worden aangetast. Maar
ook voor deze fundamentele en allesbeheersende waarheid van de christelijke
leer geldt dat de theoloog die alle bespiegelingen en conciliebesluiten bestudeert
niet wijzer en vromer is dan de niet-geleerde die door de woorden van het
kruisteken zijn geloof in de Goddelijke Drieëenheid belijdt. Kunnen de
theologen dit geloofsgeheim niet doordringen, wij allen kunnen zoals de H.
Hilarius van Poitiers schreef: “door een eenvoudig geloof vinden wat we moeten
doen: de Vader te aanbidden en tegelijk met Hem de Zoon eren, en vol te zijn
van de H. Geest”.
Het
“Quicumque” dat op de zondag van de H. Drieëenheid op diverse plaatsen wordt
gebeden, - in het Latijn Symbolum
Athanasianum - de Geloofsbelijdenis
van Athanasius, is zo’n voorbeeld van de formulering van de christelijk
geloofsleer.
Traditioneel toegeschreven aan de H. Athanasius (295-373), aartsbisschop van Alexandrië,
was deze belijdenis bedoeld om het arianisme
te bestrijden, zoals ook Athanasius dat deed. Maar de meeste geschiedkundigen
zijn het er tegenwoordig over eens dat Athanasius niet de auteur kan zijn,
omdat de tekst oorspronkelijk in het Latijn is geschreven en niet in het Grieks. Haar theologie
is sterk verwant aan die in de geschriften van westerse theologen, in het
bijzonder die van Ambrosius van Milaan. Er worden meerdere auteurs genoemd, er
zijn echter sterke aanwijzingen voor de H. Vincentius van Lérins [+ ca. 445].
In de Provence en Noord-Spanje werd het
”Quicumque” het eerst en het breedst verspreid.
Het
“Quicumque” is het beginwoord van een liturgisch recitatief bestaande uit 40
uitspraken over de H. Drieëenheid (1-26) en de Incarnatie (27-40), in de tekst
zelf “fides catholica” genoemd. Het origineel, in het Latijn gesteld, is
prachtig proza met opmerkelijke cadenzen en clausulae (poëtisch rtime),
waardoor het gemakkelijk in het gehoor lag. Het was niet bedoeld om door het volk te worden
gebeden maar om van buiten geleerd te worden door de clerus om de katholieke
leer ‘in a nutshell’ bij de hand te
hebben tegen onjuiste opvattingen.
In
de liturgie van de westerse
Kerk werd deze belijdenis vanaf de Middeleeuwen dagelijks of alleen op zondag gereciteerd
bij de Priem, in 1955 werd het reciteren op voorstel van Bugnini beperkt tot
Drievuldigheidszondag. Met het afschaffen van de Priem verdween ook het “Quicumque”
uit het goddelijk officie, terwijl de liturgische commissie het als een element
beschouwde dat behouden moest worden. In de postconciliaire edities van Liturgia Horarum is het “Quicumque” niet
meer opgenomen, ook niet facultatief voor Drievuldigheidszondag.
Geen
enkele vertaling evenaart de grote zeggingskracht van de Latijnse tekst.
Voor de volledige
tekst van het Quicumque vult.. (Latijn
en Nederlands) zie deze link op Wikipedia.(Geput uit Liturgisch Woordenboek, 1968; Romeins Missaal 1961 en Groot Gebedenboek 1950)