Het Laatste Avondmaal.
Mozaïek
in de S. Apollinare Nuovo, Ravenna (vóór 529)
Laat
dit geestelijk voedsel ons ten goede komen bij onze voortgang op de weg der
verlossing
I n l e i d i n g
De Postcommunio richt zich met dankbaarheid tot God daar
Hij de Kerk hemelse gaven schenkt, en zij vraagt Hem de genade die Hij heeft
gegeven, in ons te bewaren. Het gaat om twee geschenken die de oratie voor ogen
heeft. Enerzijds is het een pinkstergebed en wordt gedoeld op de gaven van de
Heilige Geest, of juister nog: op de Heilige Geest Zelf als verheven
Pinkstergave, wiens instorting wij hebben ontvangen.
God Zelf wordt gevraagd over deze gave te waken, opdat
zij steeds in volle kracht in ons werkzaam mag zijn.
De oratie is anderzijds ook een oratio post
Communionem en bidt, dat het heilige Voedsel, dat met recht en reden
‘geestelijk’ (spiritalis) wordt genoemd, ons
ten goede komt bij onze voortgang op de weg der verlossing voor de eeuwigheid.
‘Redemptio
æterna’, eeuwige verlossing is het eeuwige leven dat de Heer aan allen heeft
beloofd, die zijn Vlees eten en zijn Bloed drinken (Jo 6, 54). Het is bij
uitstek een gave die ons geestelijk doet groeien, en God wordt gevraagd deze
groei te hoeden, die enerzijds van de medewerking van de mens afhankelijk is
maar waartoe anderzijds de genade noodzakelijk is.
In de openingsregel van het Veni Creator, die de Kerk in haar negendaagse novene voor
Pinksteren bidt, wordt de Heilige Geest als ‘creator spiritus’ aangesproken en daarmee expliciet in wezen gelijk
gesteld met “de Vader, Schepper van hemel en aarde”, zoals wij belijden in het
Credo. De H. Geest kan als scheppende kracht te allen tijde bij het leven van
de Kerk en door iedere gelovigen als Paracleet, ‘er bij worden geroepen’. Hij
is ons geschonken om het paasmysterie te voltooien (Prefatie van Pinksteren).
Wat met de H. Geest komt en waarmee Hij met zijn komst het hart van de mens
verrijkt, is superna gratia, hemelse
genade. Genade is de atmosfeer van de H. Geest. De pinksterstorm ‘uit de hemel’
heeft hier de zachtere vorm van een hemelse geestelijke werkzaamheid die als een
koele bries bezit van ons neemt.
In de soms uitgedroogde en onvruchtbare bodem van hart
en geest van de mens, welt een bron op, die alles ten leven wekt. Dat is de nova creatio, de nieuwe schepping, de
‘redemptionis æterna’, waarop het Veni
Creator hoopt en waarvan de H. Eucharistie het onderpand is.
Dat God, Vader, Zoon en Heilige Geest, de zevenvoudige
pinkstergave in ons mogen behoeden, wordt ook gevraagd in de laatste strofe van
de pinkstersequens Veni, Sancte Spiritus:
“Da salutis exitum, da perenne gaudium” – schenk [uw gelovigen] een einde vol
van zaligheid, geef hun een eeuwige vreugde.
T e k s t
Missale Romanum [MR] 1970
Deus,
qui Ecclesiæ tuæ cælestia dona largiris,
custodi
gratiam quam dedisti,
ut
Spiritus Sancti vigeat semper munus infusum,
et
ad æternæ redemptionis augmentum
spiritalis
esca proficiat.
Altaarmissaal Nederlandse Kerkprovincie
1979
God,
Gij schenkt uw Kerk gaven uit de hemel;
bewaar
in haar de genade die Gij gegeven hebt.
Geef
dat de Heilige Geest die over ons is gekomen
zich
steeds sterker in ons doet gevoelen,
Werkvertaling
God,
Gij schenkt uw Kerk rijkelijk gaven uit de hemel,
bewaar
de genade die Gij [haar] hebt gegeven,
opdat
de ingestorte gave van de Heilige Geest altijd levenskrachtig is
en
deze geestelijke Spijs de groei van de verlossing voor de eeuwigheid bevordert.
L i t u r g i s
c h e a n t e c e d e n t e n
De Postcommunio van Pinksteren is een
nieuwe compositie voor MR 1970 en heeft geen antecedenten in eerdere edities
van MR. Wel zijn er invloeden aanwezig van het Sacramentarium Leonianum
(Verona, Kapittelbibliotheek LXXXV) 491.
T e x t u e l e a n a l y s e
1.
Deus, qui Ecclesiæ tuæ cælestia dona largiris,
custodi
gratiam quam dedisti,
2a.
ut Spiritus Sancti vigeat semper munus infusum,
2b.
et ad æternæ redemptionis augmentum
spiritalis
esca proficiat.
Deze
textueel lange Postcommunio bestaat uit één enkele volzin, samengesteld uit een
hoofdzin (r. 1) waarin een relatieve bijzin is opgesloten, en een finale /
consecutieve bijzin in twee delen verbonden door het nevenschikkende et,
ingeleid door het voegwoord ut, met de prædicaten vigeat en proficiat in de
coniunctivusvorm.
Ad
1
Deus,
[0] God – aanspreekvorm van God in de vocativusvorm van Deus.
De
aanhef Deus wordt gevolgd door een (eerste) relatieve bijzin, beginnend met qui
die een heilsdaad of goddelijke eigenschap uitdrukt: qui Ecclesiæ tuæ cælestia
dona largiris, Gij, die uw Kerk rijkelijk hemelse gaven schenkt. Het is een
titel waarop de bidder zich beroept om God te eren en te behagen én om opnieuw
genade te vragen.
Largiris,
U/Gij schenkt rijkelijk – prædicaat in de 2e persoon præsentis
indicativi van het deponens largior, largitus sum, 2. De præsensvorm kan wijzen
op een ononderbroken rijkelijk uitdelen.
Cælestia
dona, hemelse gaven – object van largiris in twee congruerende
accusativusvormen, meervoud van het substantivum donum, - i, neutrum, en van
het daarmee congruerende adiectivum cæleste, - is, N.
Ecclesiæ
tuæ, [aan] uw Kerk – bijwoordelijke bepaling in twee congruerende
dativusvormen: dativus commodi, van voordeel.
Custodi,
bewaar, behoed – prædicaat in de imperativusvorm van custodire.
Gratiam
quam dedisti, de genade die U hebt gegeven – object van het prædicaat custodi,
samengesteld uit de accusativusvorm gratiam gevolgd door een (tweede) relatieve
bijzin waarin het reflexivum quam congrueert naar geslacht, naamval en aantal
met gratiam en dit substantivum als antecedent heeft. De relatieve zin geeft
een nadere toelichting op gratiam en heeft het prædicaat in de indicativusvorm:
dedisti, U hebt gegeven, 2e pers. singularis perfecti van dare,
dedi, datum, 1. omdat het voor de gelovigen een vaststaand feit is dat de
genade van God komt.
Ad
2a
Eerste
gedeelte van de finale / doelaanwijzende resp. consecutieve / gevolgaanduidende
bijzin met prædicaatsvorm vigeat in de coniunctivusvorm door het gebruik van
het voegwoord ut.
Vigeat,
[hier:], het moge levenskrachtig zijn, gedijen – 3e persoon
coniunctivi præsentis van vigere, -ui, -, 2.
Munus
infusum Spiritus Sancti, de ingestorte gave van de Heilige Geest – subject van
het prædicaat vigeat, te onderscheiden in de congruerende nominativusvormen van
het substantivum munus, - ris, N. en de als adiectivumvorm gebruikte vorm
infusum, het perfectum passivi van infundere, infudi, infusum, 3, inschenken,
gieten over, besproeien, instorten. Het subject munus infusum wordt nader
verklaard door de bijvoeglijke bepaling Spiritus Sancti in twee congruerende
genitivusvormen, een genitivus explicativus.
Semper,
altijd, te allen tijde, - bijwoordelijke bepaling van tijd.
Ad
2b
Tweede
gedeelte van de ut-bijzin met het eerste deel verbonden middels de coniunctie
et.
Spiritalis
esca, geestelijke spijs, - subject in twee congruerende nominativusvormen
enkelvoud van het substantivum esca, æ, - voedsel, spijs en het adiectivum
spiritalis, - is, geestelijk.
Proficiat,
zij moge bevorderen / moge voordelig/nuttig zijn – prædicaat in de 3e
pers. van de coniunctivi præsentis van proficere, -feci, - fectum, 3,
voorderingen maken, vooruitkomen, helpen, baten, nuttig zijn.
Ad
æternæ redemptionis augmentum, tot groei, toeneming. – bijwoordelijke bepaling,
op te splitsen in de accusativusvorm augmentum van augmentum, - i, N. met de
præpositie ad (+ acc.) waarin opgesloten een bijvoeglijke bepaling van van twee
congruerende genitivusvormen, genitivus explicativus, toelichting waarop
augmentum van toepassing is.
S t i j l f i g u r e n
Wat opvalt is drie maal de ae-klank in de eerste regel en twee maal de
eind- a in caelestia dona.
Datzelfde geldt voor de u-klank in regel 3 munus infusum
Spiritus Sancti is een alliteratie.
Datzelfde geldt voor de u-klank in regel 3 munus infusum
Spiritus Sancti is een alliteratie.
K l e i n v o c a b u l a r
i u m
Vigeo, ui, - , 2
Onze woordenboeken helpen ons met het
verbum vigeo dat de volgende betekenissen heeft: levenskrachtig zijn, fris en
krachtig zijn, machtig zijn, in aanzien staan, bloeien, gedijen. In onze
taal komen we vormen tegen van dit verbum: Vigeren, gelden, van kracht zijn, en
vigerend.
Largiri, largitus sum, deponens, 2.
Heeft
betekenissen als: overvloedig geven, kwistig, met gulle hand geven, schenken, uitdelen, uitreiken, dispenseren. Het Largo van Händel ontleent zijn naam
wellicht aan de muziekvorm, die langzaam, breed en gedragen is.
Largiri;
ter onderscheiding van andere uitdrukkingen van het
begrip “geven” of “schenken” die de samensteller van de oratie had kunnen
gebruiken, wordt hier “largiris” gebruikt, met welk begrip gewoonlijk een
rijkelijk, kwistig geven wordt uitgedrukt. De Latijnse liturgische taal bedient
zich graag van deze en andere uitdrukkingen die een overvloed aan gaven
aanduiden. De begrippen “cælestia dona” en “gratia” anticiperen op “munus
effusum”, het door de Heilige Geest uitgestorte genadegoed.
Donum, - i, N. en munus,
-eris. N.
Het liturgisch Latijn heeft
voor het begrip gave, gift: donum en munus. Deze begrippen worden in het
enkelvoud of meervoud het meest gebruikt in de Gebeden over de gaven. Munus /
munera en donum / dona zijn de benamingen voor de gaven die van onze kant
worden geofferd; in de oratio post communionem, zijn het de gaven die wij van
de kant van God ontvangen.
In de hymne Veni
Creator, wordt de Heilige Geest “donum
Dei altissimi”, gave van de allerhoogste God, genoemd en zijn de
openingswoorden van de Instructie van de Congregatie voor de Goddelijke
Eredienst en de Sacramenten van 3 april 1980 0ver de Aanbidding van het
Eucharistisch Mysterie: “Inæstimabile donum”,
de onschatbare gave van de H. Eucharistie.
Munus, -eris, (offer) gave
- met als varianten oblatum, sacrificium, donum - is de meest voorkomende naam
voor het object van de eucharistische dienst. Afhankelijk van de context kan
munus verwijzen naar een officiële dienst of een rituele act, naar de
offergaven– inclusief materiële giften voor het offer of ook naar het eigenlijke
offer. Verder verwijst het begrip munus, met name in de postcommunio-gebeden
naar Gods gave aan ons: de H. Communie zelf, of de daarmee ontvangen genade.
Gewoonlijk duidt het begrip munus in de postcommuniogebeden voeding, voedsel,
gevoed worden aan, en wel op overvloedige wijze:
“Divini muneris largitate satiati”, “door de overvloed
van de goddelijke Gave verzadigd” (postcomm. zaterdag na Passiezondag MR 1962)
Munus is het voedsel waardoor het bovennatuurlijke leven wordt gevoed, gesterkt
en groeit, het brengt nieuw leven als de geestelijke vitaliteit verflauwt, het
schenkt de noodzakelijke steun in tijdelijke zaken om met meer vertrouwen het
eeuwige te blijven zoeken, het is een genieting die van werelds genot aftrekt,
het is een gave waarover we mogen jubelen. Al deze interpretaties geven aan dat
de H. Eucharistie voedsel is. Het is en levende expressie van de doctrine dat
de geconsacreerde materie, de munera,
het sacramentele teken zijn van het Lichaam en Bloed van Christus, genuttigd
voor het leven van de ziel.
In de Romeinse Canon heeft
het eerste door de priester uitgesproken gebed “Te igitur” de beide begrippen
“uti accepta habeas et benedicas hæc dona, hæc munera…opdat Gij moge aanvaarden deze giften, deze gaven…” en na de Consecratie herinnert het gebed
“Unde et memores, Domine” ons met de uitdrukking de “tuis donis ac datis” – van
uw eigen giften en gaven, dat het brood en wijn slechts gaven van God aan de
mensen zijn.
Het is aannemelijk dat de auteur van de
Postcommunio van deze zondag eenvoudigweg tweemaal heeft willen spreken over
een “gave”, en daarvoor als variant twee verschillende begrippen heeft willen
gebruiken: dona en munus.
Esca, -æ
Esca betekent basaal
voedsel, zowel voor mens als dier. In de christelijk liturgische context echter
heeft het begrip vele connotaties. Voor de volledigheid kunnen we ook kijken
naar het synoniem cibus (voedsel) zoals Christus in hoofdstuk 6 van het
Johannesevangelie Zichzelf beschrijft: zijn Vlees en Bloed als werkelijke spijs
en drank. Het concept esca spiritalis vinden
we in 1 Kor 10, 1-3: “Want gij moet goed weten, broeders, dat onze vaderen wel
allen onder de wolk zijn geweest en allen door de zee zijn getrokken; allen
zijn door de wolk en de zee in Mozes gedoopt, en allen aten zij hetzelfde
geestelijk voedsel (escam spiritalem) en allen dronken
dezelfde geestelijke drank – want zij dronken uit een geestelijke rots die met
hen meeging, en die rots was de Christus.”
De H. Paulus benadrukt het feit dat het manna dat het
volk van God in de woestijn ontving bijzonder
voedsel was en het water dat Mozes met zijn staf uit de rots sloeg vlakbij het
Beloofde Land, beide een voorafbeelding waren van hetgeen christenen in de
“werkelijke” geestelijke spijs van de H. Eucharistie ontvangen, en dat is
Christus.
In
Romeinen 14 spreekt Paulus over het gebruikelijke esca als contrast met het geestelijke ideaal waarnaar christenen
verlangen: “Het Koninkrijk Gods hangt niet af van spijs of drank (esca et potus), maar is gerechtigheid, vrede en vreugde
door de Heilige Geest; wie op deze wijze Christus dient, is welgevallig aan God
en geacht bij de mensen.
De
uitdrukking “Koninkrijk van God” of “Rijk der hemelen” in de Brieven van Paulus
en in de synoptische Evangelies (Mattheüs, Marcus, Lucas) heeft dus gewoonlijk
ook de implicatie van de Persoon van Jezus Zelf, op de manier waarop de Heer
tijdens zijn aardse leven parabels vertelde als: “Het Rijk Gods lijkt op…”
(bijvoorbeeld Marcus, hoofdstuk 4) en wanneer Hij het volk instrueerde: “Maar
als Ik door de geest Gods de duivels uitdrijf, dan is inderdaad het Rijk Gods
tot u gekomen” (Mt 12, 28). Wanneer u de uitdrukking “Koninkrijk van God” of
“Rijk der hemelen” in de Mis hoort of tegenkomt bij een geestelijke lezing,
probeer dan deze terminologie te herlezen in de zin van zoals Jezus zei, “Ik
ben als…” en kijk wat u er van kunt leren.
Het
concept “geestelijk voedsel” bevat derhalve een dimensie van het “reeds, maar
nog niet” voor ons christelijk leven hier op aarde. In de H. Eucharistie is
werkelijk de realis Presentia (waarachtige Tegenwoordigheid van de Heer) in ons
midden. Bij het ontvangen van de H. Communie anticiperen wij op de volheid van
deze Tegenwoordigheid, welke wij enkel en alleen zullen bezitten in het komende
leven, eens hopen te bezitten, op het einde van de wereld.
C o m m e n t a a r
Soms menen we te weten wat woorden
betekenen. In deze oratie valt de passage “ad æternæ redemptionis augmentum” op,
(voortgang maken op de weg naar de eeuwige verlossing).
Het zelfstandig naamwoord augmentum betekent vermeerdering,
stijging, groei. In het
Nederlands kennen we augmentatie als begip in de muziek, in de taal, in de
economie enz.
Augmentum (en ook augmentatie) is
afgeleid van augeo en dat betekent groeien en voeden. In ruimere zin ook
vergroten, jubelen, mooier maken, verfraaien, prijzen en daardoor ook eer
bewijzen, aanbidden, eer bewijzen door het brengen van gaven. Denk aan het
Magnificat, de lofzang waarmee Maria de Heer “groot maakt”, prijst. Het is een
ander woord maar hetzelfde concept, dus augmentum
kan een element zijn waardoor aanbidding toeneemt.
Het begrip augmentum wordt op verschillende plaatsen in de H. Schrift
gevonden: Ef 4, 15-16 en Kol 2, 19.
Hoe moeten we in deze Postcommunio de
vermeerdering in de verlossing verstaan?
Hoe werkt dat? We zijn verlost, of toch niet? Kunnen we meer of minder
verlost zijn?
We kunnen dit zien vanuit ons standpunt
als individu – en dat moeten we zeker doen als we te Communie gaan – maar we
kunnen dit ook bezien vanuit collectief oogpunt (gelovige gemeenschap). We
willen immers dat de Verlossing wordt uitgebreid naar steeds meer mensen. We
willen dat er meer mensen worden verlost door het Offer van Christus. Het is
als water uit een bron dat zich, eenmaal aan de oppervlakte, geleidelijk
verspreidt en een steeds groter gebied bevloeit.
Door ons Doopsel in water en in de
Heilige Geest zijn wij gereinigd en geheiligd, levende tempels van de inwonende
H. Drieëenheid geworden, leden van de Kerk die zelf in leven wordt gehouden
door de Heilige Geest die vanaf Pinksteren over de Kerk en de gelovigen is
uitgestort.
We kunnen niet blijven stilstaan in
onze verlichting door de Heilige Geest. Dat is geen statische toestand maar een dynamisch proces
in de tijd dat we moeten onderhouden door het ontvangen van de sacramenten,
gebed en beoefening van de naastenliefde.
We hebben de plicht, en dat is tegelijk
een gave (munus), om het geloof te
verbreiden en daarmee het Lichaam van Christus, de Kerk, in ieder opzicht op te
bouwen. Zo “verbreiden”, “vermeerderen”,
“vergroten” (Magnificat) we God op aarde en dat is in zichzelf een lofprijzing.
Door onze woorden en daden moeten we de
inwoning van de H. Drieëenheid weerspiegelen en daardoor voor de mensen om ons
heen de aanwezigheid van God laten oplichten.
Sint Jan de Doper heeft het ons bondig
voorgehouden: “Hij moet groter worden en ik kleiner” (Jo 3,30).
Als wij te communie gaan hebben we een
teken van het uiteindelijke doel van onze voortgang in de Verlossing én
tegelijkertijd het middel om daar te komen.
De H. Communie is het Voedsel voor
onderweg zoals de cantiek O esca viatorum
bezingt.
St Patrick's Cathedral Charlotte, North Carolina, Verenigde Staten
Seminarians from the St. Joseph College Seminary and members of the Daughters of the Virgin Mother sing O Esca Viatorum at the Mass for the people of Charlotte during the Coronavirus.