zaterdag 4 juni 2022

Oratio post Communionem – Gebed na de Communie (Postcommunio) Dominica Pentecostes Hoogfeest van Pinksteren Laat dit geestelijk voedsel ons ten goede komen bij onze voortgang op de weg der verlossing.


Het Laatste Avondmaal.
Mozaïek in de S. Apollinare Nuovo, Ravenna (vóór 529)

Laat dit geestelijk voedsel ons ten goede komen bij onze voortgang op de weg der verlossing

I n l e i d i n g
De Postcommunio richt zich met dankbaarheid tot God daar Hij de Kerk hemelse gaven schenkt, en zij vraagt Hem de genade die Hij heeft gegeven, in ons te bewaren. Het gaat om twee geschenken die de oratie voor ogen heeft. Enerzijds is het een pinkstergebed en wordt gedoeld op de gaven van de Heilige Geest, of juister nog: op de Heilige Geest Zelf als verheven Pinkstergave, wiens instorting wij hebben ontvangen.
God Zelf wordt gevraagd over deze gave te waken, opdat zij steeds in volle kracht in ons werkzaam mag zijn.
De oratie is anderzijds ook een oratio post Communionem en bidt, dat het heilige Voedsel, dat met recht en reden ‘geestelijk’ (spiritalis) wordt genoemd, ons ten goede komt bij onze voortgang op de weg der verlossing voor de eeuwigheid.
 ‘Redemptio æterna’, eeuwige verlossing is het eeuwige leven dat de Heer aan allen heeft beloofd, die zijn Vlees eten en zijn Bloed drinken (Jo 6, 54). Het is bij uitstek een gave die ons geestelijk doet groeien, en God wordt gevraagd deze groei te hoeden, die enerzijds van de medewerking van de mens afhankelijk is maar waartoe anderzijds de genade noodzakelijk is.
In de openingsregel van het Veni Creator, die de Kerk in haar negendaagse novene voor Pinksteren bidt, wordt de Heilige Geest als ‘creator spiritus’ aangesproken en daarmee expliciet in wezen gelijk gesteld met “de Vader, Schepper van hemel en aarde”, zoals wij belijden in het Credo. De H. Geest kan als scheppende kracht te allen tijde bij het leven van de Kerk en door iedere gelovigen als Paracleet, ‘er bij worden geroepen’. Hij is ons geschonken om het paasmysterie te voltooien (Prefatie van Pinksteren). Wat met de H. Geest komt en waarmee Hij met zijn komst het hart van de mens verrijkt, is superna gratia, hemelse genade. Genade is de atmosfeer van de H. Geest. De pinksterstorm ‘uit de hemel’ heeft hier de zachtere vorm van een hemelse geestelijke werkzaamheid die als een koele bries bezit van ons neemt.
In de soms uitgedroogde en onvruchtbare bodem van hart en geest van de mens, welt een bron op, die alles ten leven wekt. Dat is de nova creatio, de nieuwe schepping, de ‘redemptionis æterna’, waarop het Veni Creator hoopt en waarvan de H. Eucharistie het onderpand is.
Dat God, Vader, Zoon en Heilige Geest, de zevenvoudige pinkstergave in ons mogen behoeden, wordt ook gevraagd in de laatste strofe van de pinkstersequens Veni, Sancte Spiritus: “Da salutis exitum, da perenne gaudium” – schenk [uw gelovigen] een einde vol van zaligheid, geef hun een eeuwige vreugde.

T e k s t
Missale Romanum [MR] 1970
Deus, qui Ecclesiæ tuæ cælestia dona largiris,
custodi gratiam quam dedisti,
ut Spiritus Sancti vigeat semper munus infusum,
et ad æternæ redemptionis augmentum
spiritalis esca proficiat.

Altaarmissaal Nederlandse Kerkprovincie 1979
God, Gij schenkt uw Kerk gaven uit de hemel;
bewaar in haar de genade die Gij gegeven hebt.
Geef dat de Heilige Geest die over ons is gekomen
zich steeds sterker in ons doet gevoelen,

Werkvertaling
God, Gij schenkt uw Kerk rijkelijk gaven uit de hemel,
bewaar de genade die Gij [haar] hebt gegeven,
opdat de ingestorte gave van de Heilige Geest altijd levenskrachtig is
en deze geestelijke Spijs de groei van de verlossing voor de eeuwigheid bevordert.

L i t u r g i s c h e  a n t e c e d e n t e n
De Postcommunio van Pinksteren is een nieuwe compositie voor MR 1970 en heeft geen antecedenten in eerdere edities van MR. Wel zijn er invloeden aanwezig van het Sacramentarium Leonianum (Verona, Kapittelbibliotheek LXXXV) 491.

T e x t u e l e  a n a l y s e
1. Deus, qui Ecclesiæ tuæ cælestia dona largiris,
custodi gratiam quam dedisti,
2a. ut Spiritus Sancti vigeat semper munus infusum,
2b. et ad æternæ redemptionis augmentum
spiritalis esca proficiat.

Deze textueel lange Postcommunio bestaat uit één enkele volzin, samengesteld uit een hoofdzin (r. 1) waarin een relatieve bijzin is opgesloten, en een finale / consecutieve bijzin in twee delen verbonden door het nevenschikkende et, ingeleid door het voegwoord ut, met de prædicaten vigeat en proficiat in de coniunctivusvorm.
Ad 1
Deus, [0] God – aanspreekvorm van God in de vocativusvorm van Deus.
De aanhef Deus wordt gevolgd door een (eerste) relatieve bijzin, beginnend met qui die een heilsdaad of goddelijke eigenschap uitdrukt: qui Ecclesiæ tuæ cælestia dona largiris, Gij, die uw Kerk rijkelijk hemelse gaven schenkt. Het is een titel waarop de bidder zich beroept om God te eren en te behagen én om opnieuw genade te vragen.
Largiris, U/Gij schenkt rijkelijk – prædicaat in de 2e persoon præsentis indicativi van het deponens largior, largitus sum, 2. De præsensvorm kan wijzen op een ononderbroken rijkelijk uitdelen.
Cælestia dona, hemelse gaven – object van largiris in twee congruerende accusativusvormen, meervoud van het substantivum donum, - i, neutrum, en van het daarmee congruerende adiectivum cæleste, - is, N.
Ecclesiæ tuæ, [aan] uw Kerk – bijwoordelijke bepaling in twee congruerende dativusvormen: dativus commodi, van voordeel.
Custodi, bewaar, behoed – prædicaat in de imperativusvorm van custodire.
Gratiam quam dedisti, de genade die U hebt gegeven – object van het prædicaat custodi, samengesteld uit de accusativusvorm gratiam gevolgd door een (tweede) relatieve bijzin waarin het reflexivum quam congrueert naar geslacht, naamval en aantal met gratiam en dit substantivum als antecedent heeft. De relatieve zin geeft een nadere toelichting op gratiam en heeft het prædicaat in de indicativusvorm: dedisti, U hebt gegeven, 2e pers. singularis perfecti van dare, dedi, datum, 1. omdat het voor de gelovigen een vaststaand feit is dat de genade van God komt.
Ad 2a
Eerste gedeelte van de finale / doelaanwijzende resp. consecutieve / gevolgaanduidende bijzin met prædicaatsvorm vigeat in de coniunctivusvorm door het gebruik van het voegwoord ut.
Vigeat, [hier:], het moge levenskrachtig zijn, gedijen – 3e persoon coniunctivi præsentis van vigere, -ui, -, 2.
Munus infusum Spiritus Sancti, de ingestorte gave van de Heilige Geest – subject van het prædicaat vigeat, te onderscheiden in de congruerende nominativusvormen van het substantivum munus, - ris, N. en de als adiectivumvorm gebruikte vorm infusum, het perfectum passivi van infundere, infudi, infusum, 3, inschenken, gieten over, besproeien, instorten. Het subject munus infusum wordt nader verklaard door de bijvoeglijke bepaling Spiritus Sancti in twee congruerende genitivusvormen, een genitivus explicativus.
Semper, altijd, te allen tijde, - bijwoordelijke bepaling van tijd.
Ad 2b
Tweede gedeelte van de ut-bijzin met het eerste deel verbonden middels de coniunctie et.
Spiritalis esca, geestelijke spijs, - subject in twee congruerende nominativusvormen enkelvoud van het substantivum esca, æ, - voedsel, spijs en het adiectivum spiritalis, - is, geestelijk.
Proficiat, zij moge bevorderen / moge voordelig/nuttig zijn – prædicaat in de 3e pers. van de coniunctivi præsentis van proficere, -feci, - fectum, 3, voorderingen maken, vooruitkomen, helpen, baten, nuttig zijn.
Ad æternæ redemptionis augmentum, tot groei, toeneming. – bijwoordelijke bepaling, op te splitsen in de accusativusvorm augmentum van augmentum, - i, N. met de præpositie ad (+ acc.) waarin opgesloten een bijvoeglijke bepaling van van twee congruerende genitivusvormen, genitivus explicativus, toelichting waarop augmentum van toepassing is.

S t i j l f i g u r e n
Wat opvalt is drie maal de ae-klank in de eerste regel en twee maal de eind- a in caelestia dona.
Datzelfde geldt voor de u-klank in regel 3 munus infusum
Spiritus Sancti is een alliteratie.

K l e i n  v o c a b u l a r i  u m
Vigeo, ui, - , 2
Onze woordenboeken helpen ons met het verbum vigeo dat de volgende betekenissen heeft: levenskrachtig zijn, fris en krachtig zijn, machtig zijn, in aanzien staan, bloeien, gedijen. In onze taal komen we vormen tegen van dit verbum: Vigeren, gelden, van kracht zijn, en vigerend.

Largiri, largitus sum, deponens, 2.
Heeft betekenissen als: overvloedig geven, kwistig, met gulle hand geven,  schenken, uitdelen, uitreiken, dispenseren. Het Largo van Händel ontleent zijn naam wellicht aan de muziekvorm, die langzaam, breed en gedragen is.
Largiri; ter onderscheiding van andere uitdrukkingen van het begrip “geven” of “schenken” die de samensteller van de oratie had kunnen gebruiken, wordt hier “largiris” gebruikt, met welk begrip gewoonlijk een rijkelijk, kwistig geven wordt uitgedrukt. De Latijnse liturgische taal bedient zich graag van deze en andere uitdrukkingen die een overvloed aan gaven aanduiden. De begrippen “cælestia dona” en “gratia” anticiperen op “munus effusum”, het door de Heilige Geest uitgestorte genadegoed. 

Donum, - i, N. en munus, -eris. N.
Het liturgisch Latijn heeft voor het begrip gave, gift: donum en munus. Deze begrippen worden in het enkelvoud of meervoud het meest gebruikt in de Gebeden over de gaven. Munus / munera en donum / dona zijn de benamingen voor de gaven die van onze kant worden geofferd; in de oratio post communionem, zijn het de gaven die wij van de kant van God ontvangen.
In de hymne Veni Creator, wordt de Heilige Geest “donum Dei altissimi”, gave van de allerhoogste God, genoemd en zijn de openingswoorden van de Instructie van de Congregatie voor de Goddelijke Eredienst en de Sacramenten van 3 april 1980 0ver de Aanbidding van het Eucharistisch Mysterie: “Inæstimabile donum”, de onschatbare gave van de H. Eucharistie.
Munus, -eris, (offer) gave - met als varianten oblatum, sacrificium, donum - is de meest voorkomende naam voor het object van de eucharistische dienst. Afhankelijk van de context kan munus verwijzen naar een officiële dienst of een rituele act, naar de offergaven– inclusief materiële giften voor het offer of ook naar het eigenlijke offer. Verder verwijst het begrip munus, met name in de postcommunio-gebeden naar Gods gave aan ons: de H. Communie zelf, of de daarmee ontvangen genade. Gewoonlijk duidt het begrip munus in de postcommuniogebeden voeding, voedsel, gevoed worden aan, en wel op overvloedige wijze:
“Divini muneris largitate satiati”, “door de overvloed van de goddelijke Gave verzadigd” (postcomm. zaterdag na Passiezondag MR 1962) Munus is het voedsel waardoor het bovennatuurlijke leven wordt gevoed, gesterkt en groeit, het brengt nieuw leven als de geestelijke vitaliteit verflauwt, het schenkt de noodzakelijke steun in tijdelijke zaken om met meer vertrouwen het eeuwige te blijven zoeken, het is een genieting die van werelds genot aftrekt, het is een gave waarover we mogen jubelen. Al deze interpretaties geven aan dat de H. Eucharistie voedsel is. Het is en levende expressie van de doctrine dat de geconsacreerde materie, de munera, het sacramentele teken zijn van het Lichaam en Bloed van Christus, genuttigd voor het leven van de ziel.
In de Romeinse Canon heeft het eerste door de priester uitgesproken gebed “Te igitur” de beide begrippen “uti accepta habeas et benedicas hæc dona, hæc munera…opdat Gij moge  aanvaarden deze giften, deze gaven…”  en na de Consecratie herinnert het gebed “Unde et memores, Domine” ons met de uitdrukking de “tuis donis ac datis” – van uw eigen giften en gaven, dat het brood en wijn slechts gaven van God aan de mensen zijn.
Het is aannemelijk dat de auteur van de Postcommunio van deze zondag eenvoudigweg tweemaal heeft willen spreken over een “gave”, en daarvoor als variant twee verschillende begrippen heeft willen gebruiken: dona en munus.
Esca, -æ
Esca betekent basaal voedsel, zowel voor mens als dier. In de christelijk liturgische context echter heeft het begrip vele connotaties. Voor de volledigheid kunnen we ook kijken naar het synoniem cibus (voedsel) zoals Christus in hoofdstuk 6 van het Johannesevangelie Zichzelf beschrijft: zijn Vlees en Bloed als werkelijke spijs en drank.  Het concept esca spiritalis vinden we in 1 Kor 10, 1-3: “Want gij moet goed weten, broeders, dat onze vaderen wel allen onder de wolk zijn geweest en allen door de zee zijn getrokken; allen zijn door de wolk en de zee in Mozes gedoopt, en allen aten zij hetzelfde geestelijk voedsel (escam spiritalem) en allen dronken dezelfde geestelijke drank – want zij dronken uit een geestelijke rots die met hen meeging, en die rots was de Christus.”
De H. Paulus benadrukt het feit dat het manna dat het volk van God in de woestijn ontving bijzonder voedsel was en het water dat Mozes met zijn staf uit de rots sloeg vlakbij het Beloofde Land, beide een voorafbeelding waren van hetgeen christenen in de “werkelijke” geestelijke spijs van de H. Eucharistie ontvangen, en dat is Christus.
In Romeinen 14 spreekt Paulus over het gebruikelijke esca als contrast met het geestelijke ideaal waarnaar christenen verlangen: “Het Koninkrijk Gods hangt niet af van spijs of drank (esca et potus), maar is gerechtigheid, vrede en vreugde door de Heilige Geest; wie op deze wijze Christus dient, is welgevallig aan God en geacht bij de mensen.
De uitdrukking “Koninkrijk van God” of “Rijk der hemelen” in de Brieven van Paulus en in de synoptische Evangelies (Mattheüs, Marcus, Lucas) heeft dus gewoonlijk ook de implicatie van de Persoon van Jezus Zelf, op de manier waarop de Heer tijdens zijn aardse leven parabels vertelde als: “Het Rijk Gods lijkt op…” (bijvoorbeeld Marcus, hoofdstuk 4) en wanneer Hij het volk instrueerde: “Maar als Ik door de geest Gods de duivels uitdrijf, dan is inderdaad het Rijk Gods tot u gekomen” (Mt 12, 28). Wanneer u de uitdrukking “Koninkrijk van God” of “Rijk der hemelen” in de Mis hoort of tegenkomt bij een geestelijke lezing, probeer dan deze terminologie te herlezen in de zin van zoals Jezus zei, “Ik ben als…” en kijk wat u er van kunt leren.
Het concept “geestelijk voedsel” bevat derhalve een dimensie van het “reeds, maar nog niet” voor ons christelijk leven hier op aarde. In de H. Eucharistie is werkelijk de realis Presentia (waarachtige Tegenwoordigheid van de Heer) in ons midden. Bij het ontvangen van de H. Communie anticiperen wij op de volheid van deze Tegenwoordigheid, welke wij enkel en alleen zullen bezitten in het komende leven, eens hopen te bezitten, op het einde van de wereld.
C o m m e n t a a r
Soms menen we te weten wat woorden betekenen. In deze oratie valt de passage “ad æternæ redemptionis augmentum” op, (voortgang maken op de weg naar de eeuwige verlossing).
Het zelfstandig naamwoord augmentum betekent vermeerdering, stijging, groei. In het Nederlands kennen we augmentatie als begip in de muziek, in de taal, in de economie enz.
Augmentum (en ook augmentatie) is afgeleid van augeo en dat betekent groeien en voeden. In ruimere zin ook vergroten, jubelen, mooier maken, verfraaien, prijzen en daardoor ook eer bewijzen, aanbidden, eer bewijzen door het brengen van gaven. Denk aan het Magnificat, de lofzang waarmee Maria de Heer “groot maakt”, prijst. Het is een ander woord maar hetzelfde concept, dus augmentum kan een element zijn waardoor aanbidding toeneemt.
Het begrip augmentum wordt op verschillende plaatsen in de H. Schrift gevonden: Ef 4, 15-16 en Kol 2, 19.
Hoe moeten we in deze Postcommunio de vermeerdering in de verlossing verstaan?  Hoe werkt dat? We zijn verlost, of toch niet? Kunnen we meer of minder verlost zijn?
We kunnen dit zien vanuit ons standpunt als individu – en dat moeten we zeker doen als we te Communie gaan – maar we kunnen dit ook bezien vanuit collectief oogpunt (gelovige gemeenschap). We willen immers dat de Verlossing wordt uitgebreid naar steeds meer mensen. We willen dat er meer mensen worden verlost door het Offer van Christus. Het is als water uit een bron dat zich, eenmaal aan de oppervlakte, geleidelijk verspreidt en een steeds groter gebied bevloeit.
Door ons Doopsel in water en in de Heilige Geest zijn wij gereinigd en geheiligd, levende tempels van de inwonende H. Drieëenheid geworden, leden van de Kerk die zelf in leven wordt gehouden door de Heilige Geest die vanaf Pinksteren over de Kerk en de gelovigen is uitgestort.
We kunnen niet blijven stilstaan in onze verlichting door de Heilige Geest. Dat is geen statische toestand maar een dynamisch proces in de tijd dat we moeten onderhouden door het ontvangen van de sacramenten, gebed en beoefening van de naastenliefde.
We hebben de plicht, en dat is tegelijk een gave (munus), om het geloof te verbreiden en daarmee het Lichaam van Christus, de Kerk, in ieder opzicht op te bouwen.  Zo “verbreiden”, “vermeerderen”, “vergroten” (Magnificat) we God op aarde en dat is in zichzelf een lofprijzing.
Door onze woorden en daden moeten we de inwoning van de H. Drieëenheid weerspiegelen en daardoor voor de mensen om ons heen de aanwezigheid van God laten oplichten.
Sint Jan de Doper heeft het ons bondig voorgehouden: “Hij moet groter worden en ik kleiner” (Jo 3,30).
Als wij te communie gaan hebben we een teken van het uiteindelijke doel van onze voortgang in de Verlossing én tegelijkertijd het middel om daar te komen.
De H. Communie is het Voedsel voor onderweg zoals de cantiek O esca viatorum bezingt.


St Patrick's Cathedral  Charlotte, North Carolina, Verenigde Staten
Seminarians from the St. Joseph College Seminary and members of the Daughters of the Virgin Mother sing O Esca Viatorum at the Mass for the people of Charlotte during the Coronavirus.