Het
Laatste Avondmaal.
Mozaïek in de S. Apollinare Nuovo,
Ravenna (vóór 529)
Geef ons nieuwe levenskracht
door deze heilige offergave
I n l e i d i n
g
Zoals de Oratio super munera (het Gebed over de Gaven) van
deze zondag spreekt over de offergaven: ut sacris apta muneribus fiant nostra
servitia, dat onze eredienst mag beantwoorden aan uw heilige
gaven, spreekt ook de Postcommunio van deze zondag over de offergave (hier
‘divina hostia’, goddelijk gave genoemd), waarover de woorden van de
Consecratie reeds zijn uitgesproken. We hebben de gave aangeboden (obtulimus) én ontvangen (sumpsimus) en
wij vragen God, dat haar verheven bestemming vervuld mag worden zodat zij het
Brood voor het eeuwige leven wordt en ons nieuw leven schenkt (vivificet). Dit
leven komt voort uit de liefde, waarin wij met God zijn verbonden. Door
Christus is deze vereniging met God mogelijk gemaakt. “Wie mijn Vlees eet en
mijn Bloed drinkt , blijft in Mij en Ik in hem, Zoals Ik door de Vader die
leeft, gezonden ben en leef door de Vader, zo zal ook hij die Mij eet, leven
door Mij” (Jo 6, 56-57).
Wij vragen steeds
overvloediger deelachtig te mogen worden aan het leven van God zelf.
Het Brood uit
de hemel verenigt ons, als ranken met Christus, de ware wijnstok, die ons een
bovennatuurlijke vruchtbaarheid schenkt. In de bede klinkt ook enige
bezorgdheid door, vanwege onze onbestendigheid. Onze vruchtbaarheid moet immers
duurzaam zijn. Vandaar dat de oratie niet alleen om de vrucht bidt, maar ook
dat zij in ons blijvend mag zijn.
T e k s t
Missale Romanum [MR] 1970
Vivificet nos, quaesumus, Domine, divina quam
obtulimus et sumpsimus hostia,
ut, perpetua tibi caritate coniuncti,
fructum qui semper maneat afferamus.
ut, perpetua tibi caritate coniuncti,
fructum qui semper maneat afferamus.
Altaarmissaal
Nederlandse Kerkprovncie 1979
Heer,
geef ons nieuwe levenskracht door de heilige offergave die wij hebben
opgedragen en genuttigd.
Laat
ons altijd met U verenigd zijn in liefde
om
vruchten voort te brengen die blijvend zijn.
Werkvertaling
Moge, vragen wij [U], Heer, de goddelijke offergave
die wij hebben opgedragen en genuttigd, ons nieuw leven schenken,
opdat wij, in een eeuwige liefde met U verbonden,
de vrucht voortbrengen die altijd blijven zal.
L i t u r g i s
c h e a n t e c e d e n t e n
De tekst van de Postcommunio van vandaag is dezelfde
als die van de Postcommunio in MR 1962 van de Votiefmis ter ere van O.H.
Jezus-Christus, de Allerhoogste en Eeeuwige Priester, welk misformulier op een
‘vrije’ donderdag ter gedachtenis aan de
Instelling van de H. Eucharistie genomen kon worden.
B i j b e l s e r e f e r e n t i e s
Jer 31, 3
Jo 15, 4-5.16
T e x t u e l e a n a l y s e
1.Vivificet nos, quaesumus, Domine, divina quam
obtulimus et sumpsimus hostia,
2a. ut, 2b. perpetua tibi caritate coniuncti,
2a. fructum qui semper maneat afferamus.
2a. ut, 2b. perpetua tibi caritate coniuncti,
2a. fructum qui semper maneat afferamus.
Ad
1
De oratie
bestaat uit één doorlopende volzin, samengesteld uit de hoofdzin (r. 1) met aan de spits het prædicaat
vivificet, in de coniunctivusvorm, 3e persoon enkelv. præsentis (coniunctivus
optativus) vanwege de wens, bede. De plaats van het prædicaat aan de kop van de
oratie geeft extra nadruk aan de bede van r. 1.
Nos, object van vivificet,
accusativusvorm van het pronomen personale nos.
Onmiddellijk na het incipit
Vivificet nos volgt de tussenzin quæsumus, zoals ook in talrijke andere oraties
hier geplaatst om zowel de bede te onderstrepen als omwille van een goed
lopende ritme.
Domine, aanspreekvorm van
God, in de vocativusvorm van Dominus.
Divina
quam obtulimus et sumpsimus hostia: subject van het prædicaat bestaande uit de
twee congruerende nominativusvormen divina en hostia waartussen een relatieve bijzin is
geplaatst in de indicativusvorm als toelichting bij het subject: de goddelijke
gave die wij hebben geofferd en genuttigd. Obtulimus en sumpsimus: 1e persoon
pluralis van het perfectum activi van de verba Offerre, obtuli, oblatum en
sumere, sumpsi, sumptum, 3.
Ad 2a
Na
de hoofdzin die op zichzelf reeds een volledige bede vormt, volgt eeen
finale/doelaanwijzende resp. consecutieve bijzin, ingeleid door het voegwoord
ut en met prædicaat afferamus in de coniunctivusvorm præsantis van het verbum
afferre (zie beneden).
Het
object bij genoemd prædicaat is fructum in de accusativusvorm van fructus, -us.
Ook
in de bijzin is een relatieve bijzin ingebouwd: qui semper maneat, wederom als
toelichting op het meest dichtbij staande antecedent, maar nu in de
coniunctivusvorm præsentis, welke modus hier de mening van de bidder weergeeft:
namelijk hoop dat deze vrucht blijvend moge zijn.
Ad
2b
Verwijzend
naar het in het prædicaat opgesloten subject “wij” (r. 2a) als ‘postcedent’, is
de bijstelling “perpetua tibi caritate
coniuncti” geplaatst als toelichting van de conditio van de bidders welke grammaticaal
gevormd wordt door de nominativusvorm pluralis van het perfectum passivi van
coniungere verbonden met een bijwoordelijke bepaling perpetua tibi caritate
welke bestaat uit de congruerende ablativusvormen perpetua en caritate en de
dativusvorm tibi (dativus commodi). De positie van tibi (God) temidden van perpetua
(eeuwig) en caritate (liefde) benadrukken deze twee eigenschappen van God.
De oratie bevat naast de
ut-bijzin in de coniunctivusvorm die het doel of het gevolg van de bede
uitdrukt, drie relatieve bijzinnen die achtereenvolgens de offergave (divina hostia), de conditie van
de bidder (perpetua
tibi caritate coniuncti) en de vruchtbaarheid van de ontvangen Communie (qui semper maneat) nader
illustreren.
S t i j l f i g u r e n
Chiasme
(kruisstelling) in regel 1: begrippen worden zodanig geplaatst dat zij een “X”
vormen: AB=BA. Wanneer de twee woordparen boven elkaar worden geplaatst vormen
zij een X, zoals de Griekse letter chi die de vorm heeft van een “X”. De AB-BA schikking in “in divina quam
obtulimus et sumpsimus hostia” plaatst de vrouwelijke vormen divina… hostia bij het begin en het einde van de relatieve
bijzin en bedt aldus de twee verba obtulimus en sumnpsimus daar tussen in. Elegant.
Hyperbaton;
met betrekking tot “divina en hostia” (r. 1) kan men ook spreken van een hyperbaton: een
uiteenplaatsing van begrippen die bij elkaar horen.
Tweede
hyperbaton: perpetua [tibi]
caritate (r. 2b)
Sterk aanwezige u-klank: quaesumus, obtulimus, sumpsimus, ut,
coniuncti, fructum en afferamus.
K l e i n v o c a b u l a r
i u m
Vivificare, - avi, atum, 1
heeft de volgende
betekenissen 1. levend maken, weer tot leven komen 2. in het leven bewaren 3.
beschermen 4. gezond maken en 5.
gelukkig maken.
Dit verbum, eindigend op –
ficare werd bijna altijd door de christelijke auteurs gebruikt in spirituele zin.
Ook in de oraties heeft het vooral de geestelijke betekenis van “nieuw
geestelijk leven geven” en het refereert altijd aan het effect dat de door
deelname aan de H. Communie wordt bewerkt: “(…) ut his muneribus…et te placemus
exhibitis, et nos vivificemur acceptis”, opdat wij door deze offergaven U mogen
verzoeken door ze U aan te bieden en zelf er nieuw leven door verkrijgen
wanneer wij ze nuttigen (Secreta, 28 juli, HH. Nazarius en Celus etc., MR
1962).
“Oblatum tibi … sacrificium
vivificet nos semper et muniat”, moge het offer dat wij U opdragen, Heer, ons
steeds verlevendigen en versterken (Secreta, Dom. 1 post Epiph. MR 1962).
“Sancta tua nos …sumpta
vivificent”, mogen uw heilige Geheimen die wij genuttigd hebben ons nieuw leven
schenken (Postcomm. Dom. 3 post Pentec., MR 1962).
“Vivificet nos
…participatio sancta mysterii”, moge de heilige deelname aan dit Geheim ons
nieuw leven schenken Postcomm. Dom.12 post Pentec. MR 1962).
(Verg. Sr. Mary
Pierre Ellebracht C.Pp. S., Remarks on the vocabulary of the acient orations
in the Missale Romanum. Reeks
Latinitas christianorum primæva. Nijmegen-Utrecht, 1966, p.60-61)
Verwante begrippen afgeleid
van dit verbum zijn we reeds tegengekomen, b.v. Vivificatio, - onis, f.,
letterlijk: het levend maken, de verlevendiging: een begrip dat door de kerkvader Tertullianus (160-230) met Christus
werd verbonden: vivificatio in Christo, en dat duidt op de werkzaamheid en het
effect van de genade wanneer men met
Christus is verbonden. De H. Communie voedt en onderhoudt het geestelijk leven.
Zoals het lichamelijk voedsel de verloren krachten hersteld, zo versterkt de H.
Communie de liefde die in het dagelijks leven de neiging heeft te verzwakken;
door zich aan ons te geven brengt Christus onze liefde tot nieuw leven en
stelt Hij ons onder meer in staat te breken met onze ongeregelde hartstochten
en gehechtheden om ons aan Hem te hechten.
De Postcommunio van de 6e
zondag door het jaar vraagt “ut semper eadem [cælestia delicia] per quæ
veraciter vivimus, appetamus”: om altijd te mogen verlangen naar deze hemelse
gaven waardoor wij werkelijk leven.
Affero (ad-ferr), attuli,
allatum
betekent
basaal aan-, bij, -toebrengen, aandragen, verschaffen, leveren, iets naar een
plaats brengen (van draagbare zaken terwijl adduco betekent mensen of
dieren met zich ergens heen voeren, - brengen, begeleiden). Het wordt ook
gebruikt met betekenissen als: een zaak brengen, dragen bijvoorbeeld nieuws,
rapporteren, aankondigen, melden, overbrengen, boodschappen, informeren,
openbaar maken en in concepten als “een product voortbrengen”, oogsten, dragen,
produceren, zoals ‘vruchten dragen’ waarvan de Postcommunio van de 5e zondag van
Pasen een voorbeeld is: “(…) da nobis,
quaesumus, ita vivere, ut, unum in Christo effecti, fructum afferamus pro mundi
salute gaudentes”: Wij bidden U: laat ons zó leven dat wij
één worden in Christus en met blijdschap vruchten voortbrengen die heilzaam
zijn voor heel de wereld.
In de verzen 15 en 16 van Psalm 44 (Bruiloftsgedicht
voor een koning) komen de begrippen afferentur en adducentur
beide voor:
“Afferentur regi virgines proximæ eius, afferentur
tibi in lætitia et exsultatione; adducentur in templo regi Domino” – Meisjes
worden naar de koning geleid, gezellinnen in haar gevolg, ook zij worden
voortgeleid onder vreugde en jubel tot bij de koning in zijn troonzaal.
Afferre heeft ook de betekenis van het aandragen van
een geestelijke of mentale gesteltenis: “Ad mensam cælestis convivii fac nos,
Domine, eam mentis et corporis puritatem afferre, qui…” / letterl.: Maak, Heer,
dat wij zuiverheid van lichaam en geest naar de tafel van het hemels gastmaal
brengen…(Secreta misformulier H. Antonius Maria Zaccaria, 5 juli [MR 1962])
Coniugo,
-unxi, - unctum, 3
betekent
verbinden, samenbinden, aaneensluiten, verenigen, een huwelijksband met elkaar
aangaan.
Bijvoorbeeld:
“Quod ergo Deus coniunxit, homo non separet” (Mt 19,6), wat God verbonden
heeft, scheide de mens niet.
Coniugalis:
het huwelijk, de echt betreffend, huwelijks-, echtelijk
Een mooi
voorbeeld geeft ons de Collecta van de Huwelijksmis (MR 1970): “Deus, qui tam
excellenti mysterio coniugale vinvulum consecrati, ut Christi et Ecclesiæ
peæsignaris in fœdere nuptiarum (…), God, Gij hebt het verbond tussen man en
vrouw gemaakt tot een Heilig geheim, zo groot als de liefde van Christus voor
zijn bruid, de Kerk.
Coniux en
coniunx, gade, gemaal, gemalin
Coniuges,
(pl), echtgenoten, echtpaar .
De
beeldspraak van de oratie betreft een verbintenis vergelijkbaar met een
huwelijksverbintenis.
P a u s e l i j
k o n d e r r i c h t
Johannes-Paulus II en Benedictus XVI over de eenheid
met Christus in de H. Eucharistie
“Inlijving in Christus, bewerkstelligd
door het Doopsel, wordt steeds hernieuwd en bevestigd door deelname aan het
Eucharistisch Offer, vooral bij de volledige deelname die plaats vindt in de
sacramentele Communie. We kunnen niet alleen zeggen dat ieder van ons Christus
ontvangt, maar ook dat Christus ieder van ons ontvangt. Hij gaat vriendschap
met ons aan: “Gij zijn Mijn vrienden” (Jo 15, 14). Dankzij Hem hebben wij het
leven: “Hij die Mij eet, zal leven door Mij” (Jo 6, 57). Eucharistische gemeenschap
brengt op verheven wijze tot stand dat Christus
in zijn volgelingen blijft en zij in Hem: “Blijft in Mij, zoals Ik in u”
(Jo 15, 4)”.
(Joh.-Paulus II, Encycliek ‘Ecclesia de Eucharistia’,
Over de Eucharistie in relatie tot de Kerk, 17 april 2003, nr. 22).
“Wij weten dat uit de dood van Jezus het leven
voortkomt, omdat Hij in een geste van volledige overgave en belangeloosheid aan
de Vader de dood tot een act van liefde heeft gemaakt en daardoor de dood ten
diepste heeft veranderd: de liefde van Christus heeft de dood overwonnen. In de
H. Eucharistie trekt Hij ons allen, vanaf het Kruis, tot zich (Joh 12,32) en
maakt ons tot levende ranken van de ware Wijnstok die Hij zelf is. Wanneer wij
met Hem verenigd blijven, zullen ook wij vrucht voortbrengen, niet langer de
bittere azijn van de zelfgenoegzaamheid, van de ontevredenheid over God en zijn
schepping, maar de goede wijn van de vreugde aan God en aan de liefde tot de
naasten’.
(Paus Benedictus XVI, Uit de homilie bij de opening
van de Bisschoppensynode, 2 oktober 2005)
O v e r w e g i n g
Als u gewend bent de H. Schrift of liturgische teksten in het Latijn te
lezen, zullen uw oren zeer zeker onmiddellijk bij het horen van de klanken: “fructum
qui semper maneat afferamus”, de toespeling oppikken op de verzen 16 en 17 van
Johannes hoofdstuk 15: “Niet gij hebt
Mij uitgekozen, maar Ik u en Ik heb u de taak gegeven op tocht te gaan en vruchten voor te brengen die blijvend mogen zijn. Dan zal de
Vader u geven al wat gij Hem in mijn Naam vraagt. Dit is mijn gebod, dat gij
elkaar liefhebt”.
Dat is wat het
zinsdeel “perpetua tibi caritate coniuncti” ook bedoelt te
zeggen: het in liefde met Hem verbonden zijn is de conditio quod non om
geestelijke vruchten voor te brengen. Traditioneel zijn dat de twaalf vruchten van de H. Geest die Sint Paulus
opsomt in zijn Brief aan de Galaten, hoofstuk 5. Het komt erop neer dat van
ons, christenen, verwacht mag worden, dat wij deze deugden praktiseren! Wat van
ons wordt verwacht, is niet gering: zachtmoedigheid, lankmoedigheid, getrouwheid,
bescheidenheid, zelfbeheersing, kuisheid, liefde, blijdschap, vrede, geduld, rechtschapenheid
en welwillendheid.
Donderdag zongen
we de Ie Vespers in de basiliek van het hoogfeest van het H. Hart van Jezus; de
eerste antifoon luidde: “In caritate perpetua dilexit nos Deus, ideo, exaltatus
a terra, attraxit nos ad cor suum, miserans”, Met een eeuwige liefde (een bij
uitstek goddelijke eigenschap) heeft God ons bemind, daarom heeft Hij, van de
aarde omhoog geheven ons vol medelijden tot zijn Hart getrokken. “Rijk aan
barmhartigheid vanwege zijn overgrote liefde waarmee God ons heeft bemnind,
heeft Hij ons, toen wij nog zondaars waren “convivificavit Christo” met
Christus ten leven gewekt en ons de deur naar de eeuwige heerlijkheid
ontsloten.
Christus en de
gemeenschap met Hem is de bron van ons christen-zijn. We luisteren naar zijn
stem als Hij zegt: “Zonder Mij kunt gij niets” (Jo 15,5). Met andere woorden: als
Christus niet leeft in ons, kunnen we niets, helemaal niets. Het zijn
Jezus’afscheidswoorden, voordat Hij wordt overgeleverd om te sterven voor onze
zonden. Heel veel heeft Hij dan nog te zeggen in zijn hogepriesterlijk gebed
tot de Vader zoals we kunnen lezen in hoofdstuk 17 van Johannes.
Door de
symboliek van de wijnstok betekenen Jezus’woorden dat zijn leven uitstroomt in
zijn leerlingen. Het leven dat Christuys leeft, leeft Hij ook in de gelovigen
zoals we reeds zagen bij de bespreking van het Mystieke Lichaam van Christus
waarvan Hij het Hoofd, wij de ledematen vormen.
Christenen
hebben in zich dus het leven van Christus. De apostel Paulus gaat nog een
stapje verder: “Niet ik leef, maar Christus leeft in mij” (Gal 2,20). De christen die een echte rank is aan de wijnstok
Christus, kan zeggen: Christus leeft in mij! Ik leef mijn leven in Christus.
En toch moeten
we tegelijkertijd ook zeggen: de oude mens leeft in mij, die telkens opnieuw de
kop opsteekt; dat is de realiteit in ons leven, de zonde die in ons woont, de
neiging tot het kwade die zich niet zomaar laat wegdrukken. Maar Christus heeft
ons ook de kracht gegeven daaruit op te staan: door het geloof in Hem. Dat had
Hij ook al eens eerder gezegd (Mt 17, 20b): 'Voorwaar, Ik zeg u, indien gij een
geloof hebt als een mosterdzaad, zult gij tot deze berg zeggen: Verplaats u
vanhier daarheen en hij zal zich verplaatsen en niets zal u onmogelijk zijn.'.
“Niets zal u
onmogelijk zijn”, anders gezegd: “Alles zal u mogelijk zijn”. Dit woord van
hoop is een onwrikbaar anker voor heel
ons leven
Als we als levende ranken verbonden blijven met Christus, de ware
Wijnstok, schenkt Hij ons duurzame levenskracht. Als het gaat om heilig
leven, om leven als christen dus, zegt Christus tegen ons: Zonder Mij kun je
niets, met Mij kun je alles! In iedere H.Mis schenkt hij ons door de heilige
offergave, door en in Hemzelf, nieuwe
levenskracht! Deze kans moeten we niet laten lopen maar met beide handen
aangrijpen. Veel devotie!