Wij spreken van de “Tijd door het jaar” in de weken na de zondag van het Doopsel van Christus tot Aswoensdag en van Pinksteren tot het begin van de Advent. De zondagen zijn doorlopend genummerd van 1 tot 34. Vroeger werden de zondagen na Pinksteren genummerd en genoemd als zoveelste zondag na Pinksteren.
Deze tijd door het jaar is niet aan een bijzondere liturgische tijd gewijd zoals bijvoorbeeld de Advent, de Veertigdagentijd, Kerstmis en Pasen maar aan de herdenking van het Christusmysterie in heel zijn omvang.
De zondagen krijgen vooral hun betekenis door de keuze van de lezingen waarbij naar de opdracht van het Tweede Vaticaans Concilie dat de gelovigen meer van de schatten van de H. Schrift zouden horen, voor de zondagen besloten is tot een driejaarlijkse lezingencyclus, respectievelijk genaamd A, B en C-cyclus. Daarbij worden veelal bepaalde Bijbelboeken doorlopend gelezen met weglating van bepaalde gedeelten. Het A-jaar kent nagenoeg uitsluitend Evangelielezingen van Mattheus, het B-jaar van Marcus (en Johannes) en het C-jaar van Lucas. De twee niet-evangelische lezingen kennen een eigen volgorde waarbij de eerste lezing veelal is ontleend aan het Oude en de twee aan het Nieuwe Testament.
Voor de weekdagen door het jaar is er een eenjarige cyclus voor de Evangelielezingen en een twee jaarlijkse cyclus voor de niet-evangelische lezingen.
Paus Paulus VI heeft bij de introductie van het de nieuwe ordening van het kerkelijk jaar de hoop uitgesproken dat daardoor bij de gelovigen de “honger naar het Woord” meer en meer geprikkeld wordt waardoor het volk van het nieuwe verbond onder de leiding van de H. Geest dichter tot de volmaakte eenheid van de Kerk worden gebracht. Er bestaan en er verschijnen ieder jaar weer nieuwe commentaren bij de schriftlezingen per jaar voor diegenen die ook thuis zelf de schriftlezingen willen overwegen.