O kostbare en verrukkelijke maaltijd!
Toen de
Eniggeboren Zoon Gods ons deelachtig wilde maken aan zijn Godheid, nam Hij onze
natuur aan, opdat Hij, Mens geworden, ons mensen tot goden zou maken.
En
bovendien heeft Hij datgene, wat Hij van onze natuur aannam, geheel tot ons
heil doen dienen. Want zijn Lichaam droeg Hij op het altaar van het kruis op
aan God, zijn Vader, als slachtoffer tot onze verzoening. Zijn Bloed vergoot
Hij als losprijs en tegelijk als reinigingsbad, opdat wij, vrijgekocht van een
ellendige slavernij, van al onze zonden zouden gereinigd worden.
Maar om
te bewerken, dat er van zulk een grote weldaad bij ons altijd een herinnering
zou achterblijven, liet Hij de gelovigen zijn Lichaam achter als spijs, onder
de gedaante van brood, en zijn Bloed als drank onder de gedaante van wijn.
O
kostbare en verrukkelijke maaltijd, heilbrengend en vol heerlijkheid! Want wat
kan er kostbaarder zijn dan deze maaltijd; waarin ons niet, als onder de oude
Wet, het vlees van kalveren en bokken te eten wordt voorgezet, maar Christus
zelf, waarachtig God? Wat is er meer te bewonderen dan dit sacrament?
Geen
sacrament ook is heilzamer dat dit, waarin wij gezuiverd worden van onze
zonden, waar de deugden worden vermeerderd en de geest wordt gevoed met een
overvloed van allerlei geestelijke gaven.
Het
wordt in de Kerk opgedragen voor levenden en doden, opdat allen er nut uit
zouden trekken, omdat het ook tot nut van allen werd ingesteld.
De
heerlijkheid van dit sacrament tenslotte kan door niemand ten volle worden
uitgedrukt, waar de geestelijke heerlijkheid in haar bron wordt genoten; en
hier wordt de herinnering gevierd aan die uiterste liefde, die Christus ons in
zijn lijden heeft getoond.
Om dan
ook de onmetelijkheid van die liefde inniger in de harten van de gelovigen te
prenten, heeft Hij bij het Laatste Avondmaal, toen Hij na de viering van het
Paasmaal vanuit deze wereld naar de Vader zou gaan, dit Sacrament ingesteld als
een blijvende gedachtenis aan zijn Lijden, als de vervulling van de oude
voorafbeeldingen, als het grootste van de wonderen, door Hem verricht, en liet
Hij deze na als een uitzonderlijke troost voor hen, die bedroefd over zijn
afwezigheid achterbleven.
(Opusculum 57, In
festo Corporis Christi, lect. 1-4)