Van de marteldood van Marcellinus en Petrus tijdens de vervolging onder Diocletianus getuigt paus Damasus, die het verhaal van hun martelingen heeft vernomen van de beul zelf. Zij werden in een bos onthoofd; hun lichamen werden later bijgezet op de begraafplaats aan de Via Labicana, waar na de kerkvrede een basiliek is gebouwd boven hun graf.
Uit de verhandeling van de heilige Augustinus, bisschop van Hippo († 430), over de brief aan de Galaten
Jullie moeten de gestalte van Christus aannemen.
De Apostel zegt: ‘Wordt zoals ik’ (Gal. 4, 12).
Ik ben wel als jood geboren maar door een geestelijk inzicht veracht ik
thans al het aardse. ‘Want ik ben aan u gelijk,’ vervolgt hij. Hij
bedoelt hiermee: ik ben een mens. Dan herinnert hij de Galaten
voorzichtig en tactvol aan zijn liefde voor hen, om te beletten dat ze
in hem een vijand zien. Hij schrijft daarom: ‘Broeders en zusters, ik
smeek er u om. Gij hebt mij in niets verdriet gedaan’ (Gal. 4, 12), alsof hij wil zeggen: ook ik wil u geen verdriet doen. Hij noemt hen zelfs ‘mijn kinderen’ (Gal. 4, 19),
opdat ze hem als een ouder zouden navolgen. ‘Ik moet opnieuw weeën
doorstaan, totdat ge de gestalte van Christus hebt aangenomen’ (Gal. 4, 19).
Hier spreekt hij meer in naam van onze moeder de kerk. Elders zegt hij
immers: ‘Wij zijn met zachtheid onder u opgetreden, zoals een voedster
die haar kinderen koestert’ (1 Tess. 2, 7).
Christus wordt door het
geloof gevormd in de gelovige. Hij krijgt gestalte in de innerlijke mens
die tot de vrijheid van de genade geroepen is. Zo iemand is zacht en
nederig van hart, en hij pocht niet op de verdiensten van zijn werken,
want die zijn waardeloos. Maar wanneer hij door de genade enige
verdienste begint te verwerven, dan kan Christus die zegt: ‘Al wat gij
gedaan hebt voor een van de minsten van de mijnen, hebt gij voor Mij
gedaan’ (Mt. 25, 40), hem ‘mijn minste’ noemen, dat wil zeggen:
met Mij vereenzelvigd. Christus krijgt immers gestalte in de mens die de
gestalte van Christus aanneemt. Welnu, wie zich in geestelijke liefde
met Christus verenigt, neemt de gestalte aan van Christus. Door Christus
na te volgen, wordt hij één met Christus overeenkomstig de graad van
zijn voortgang in die navolging. Johannes zegt immers: ‘Wie er aanspraak
op maakt in Christus te verblijven, moet leven, juist zoals Christus
geleefd heeft’ (1 Joh. 2, 6).
Mensen worden in de schoot
van hun moeder ontvangen. Zij worden in haar gevormd, en nadat ze
gestalte gekregen hebben, worden ze in weeën ter wereld gebracht. Het
woord waaraan ik hierboven herinnerd heb, kan ons dus vreemd lijken: ‘Ik
moet opnieuw weeën doorstaan om u, totdat ge de gestalte van Christus
hebt aangenomen’ (Gal. 4, 19). We moeten het zo verstaan: de
weeën waarover de Apostel het heeft, slaan op de angsten en zorgen die
hij doorstaan heeft om de Galaten te laten geboren worden in Christus.
En Paulus ‘moet opnieuw weeën
doorstaan’ vanwege het gevaar van afvalligheid, dat hen bedreigt. Deze
pijnlijke bezorgdheid om hen die hij met barensweeën vergelijkt, kan zo
lang duren totdat ‘zij tot de volmaakte Man, tot de gehele omvang van de
volheid van de Christus komen, en niet langer meer heen en weer
geslingerd en meegesleurd zijn door elke windvlaag, dat is: elke leer’ (vgl. Ef. 4, 13-14).
Niet met het oog op het begin
van hun geloof waardoor zij geboren zijn, maar met het oog op hun
kracht en volmaaktheid heeft de Apostel gezegd: ‘Ik moet opnieuw weeën
om u doorstaan, totdat ge de gestalte van Christus hebt aangenomen’ (Gal. 4, 19).
Elders verduidelijkt hij in andere bewoordingen wat hij bedoelt met
deze barensweeën: ‘Dag in dag uit drukt mij de zorg voor al de
gemeenten. Niemand is zwak of ik ben het ook. Niemand komt ten val of
het grijpt me in de ziel’ (2 Kor. 11, 28-29).