woensdag 1 juni 2022

2 juni Marcellinus en Petrus, martelaren Jullie moeten de gestalte van Christus aannemen.


Van de marteldood van Marcellinus en Petrus tijdens de vervolging onder Diocletianus getuigt paus Damasus, die het verhaal van hun martelingen heeft vernomen van de beul zelf. Zij werden in een bos onthoofd; hun lichamen werden later bijgezet op de begraafplaats aan de Via Labicana, waar na de kerkvrede een basiliek is gebouwd boven hun graf.
 
Uit de verhandeling van de heilige Augustinus, bisschop van Hippo († 430), over de brief aan de Galaten
 
Jullie moeten de gestalte van Christus aannemen.
 
De Apostel zegt: ‘Wordt zoals ik’ (Gal. 4, 12). Ik ben wel als jood geboren maar door een geestelijk inzicht veracht ik thans al het aardse. ‘Want ik ben aan u gelijk,’ vervolgt hij. Hij bedoelt hiermee: ik ben een mens. Dan herinnert hij de Galaten voorzichtig en tactvol aan zijn liefde voor hen, om te beletten dat ze in hem een vijand zien. Hij schrijft daarom: ‘Broeders en zusters, ik smeek er u om. Gij hebt mij in niets verdriet gedaan’ (Gal. 4, 12), alsof hij wil zeggen: ook ik wil u geen verdriet doen. Hij noemt hen zelfs ‘mijn kinderen’ (Gal. 4, 19), opdat ze hem als een ouder zouden navolgen. ‘Ik moet opnieuw weeën doorstaan, totdat ge de gestalte van Christus hebt aangenomen’ (Gal. 4, 19). Hier spreekt hij meer in naam van onze moeder de kerk. Elders zegt hij immers: ‘Wij zijn met zachtheid onder u opgetreden, zoals een voedster die haar kinderen koestert’ (1 Tess. 2, 7).
Christus wordt door het geloof gevormd in de gelovige. Hij krijgt gestalte in de innerlijke mens die tot de vrijheid van de genade geroepen is. Zo iemand is zacht en nederig van hart, en hij pocht niet op de verdiensten van zijn werken, want die zijn waardeloos. Maar wanneer hij door de genade enige verdienste begint te verwerven, dan kan Christus die zegt: ‘Al wat gij gedaan hebt voor een van de minsten van de mijnen, hebt gij voor Mij gedaan’ (Mt. 25, 40), hem ‘mijn minste’ noemen, dat wil zeggen: met Mij vereenzelvigd. Christus krijgt immers gestalte in de mens die de gestalte van Christus aanneemt. Welnu, wie zich in geestelijke liefde met Christus verenigt, neemt de gestalte aan van Christus. Door Christus na te volgen, wordt hij één met Christus overeenkomstig de graad van zijn voortgang in die navolging. Johannes zegt immers: ‘Wie er aanspraak op maakt in Christus te verblijven, moet leven, juist zoals Christus geleefd heeft’ (1 Joh. 2, 6).
Mensen worden in de schoot van hun moeder ontvangen. Zij worden in haar gevormd, en nadat ze gestalte gekregen hebben, worden ze in weeën ter wereld gebracht. Het woord waaraan ik hierboven herinnerd heb, kan ons dus vreemd lijken: ‘Ik moet opnieuw weeën doorstaan om u, totdat ge de gestalte van Christus hebt aangenomen’ (Gal. 4, 19). We moeten het zo verstaan: de weeën waarover de Apostel het heeft, slaan op de angsten en zorgen die hij doorstaan heeft om de Galaten te laten geboren worden in Christus.
En Paulus ‘moet opnieuw weeën doorstaan’ vanwege het gevaar van afvalligheid, dat hen bedreigt. Deze pijnlijke bezorgdheid om hen die hij met barensweeën vergelijkt, kan zo lang duren totdat ‘zij tot de volmaakte Man, tot de gehele omvang van de volheid van de Christus komen, en niet langer meer heen en weer geslingerd en meegesleurd zijn door elke windvlaag, dat is: elke leer’ (vgl. Ef. 4, 13-14).
Niet met het oog op het begin van hun geloof waardoor zij geboren zijn, maar met het oog op hun kracht en volmaaktheid heeft de Apostel gezegd: ‘Ik moet opnieuw weeën om u doorstaan, totdat ge de gestalte van Christus hebt aangenomen’ (Gal. 4, 19). Elders verduidelijkt hij in andere bewoordingen wat hij bedoelt met deze barensweeën: ‘Dag in dag uit drukt mij de zorg voor al de gemeenten. Niemand is zwak of ik ben het ook. Niemand komt ten val of het grijpt me in de ziel’ (2 Kor. 11, 28-29).