Lectio altera
Homilía sancti
Hierónymi presbýteri in Psalmum quadragésimum primum ad neóphytos (CCL 78, 542-544)
Tweede lezing
Homilie van de H.
Hieronymus, priester, op psalm 41, tot de nieuw-gedoopten
(CCL 78, 542-544)
Ik zal gaan naar de plaats van de wonderbare tent
Zoals
een hert smacht naar de bronnen der wateren, zo smacht mijn ziel naar U, o God.
Zoals dus die herten
verlangen naar de waterbronnen, zo verlangen ook onze herten, - die, toen zij
uit Egypte en de wereld wegtrokken, de Pharao hebben gedood in zijn wateren en
heel zijn leger in het doopwater hebben omgebracht -, na het doden van de duivel
naar de bronnen van de Kerk, de Vader, de Zoon en de Heilige Geest.
Over de Vader als Bron wordt
in Jeremia gezegd Mij hebben zij durven
verlaten, Mij, de Bron van levende wateren: om zich gebarste putten te slaan,
die geen water kunnen houden. En over de Zoon leven wij ergens: Zij hebben de Bron der Wijsheid verlaten. En
over de Heilige Geest wordt naar voren gebracht: Wie drinkt van het water, dat Ik hem zal geven zal, in hem zal een bron
ontspringen van levend water ten eeuwige leven; de Evangelist zegt, dat dit
woord van de Verlosser sloeg op de Heilige Geest. Hieruit wordt overduidelijk
bewezen, dat de drie bronnen in de Kerk het mysterie beduiden van de
Drieëenheid.
Naar deze bronnen verlangt
de ziel van de gelovige, de ziel ook van de gedoopte, en zij zegt: Mijn ziel dorstte naar God, de levende Bron.
Want de ziel wilde God niet alleen maar lichtelijk even zien, maar
verlangde naar Hem met heel haar hart en dorstte naar Hem met alle vurigheid.
Vóór zij de Doop ontvingen spraken zij onder elkaar en zeiden: Wanneer mag ik komen en verschijnen voor het
aanschijn van mijn God? Zie, nu is vervuld, wat zij verlangden: zij kwamen
en stonden voor Gods aanschijn; zij verschenen voor het altaar en voor het
mysterie van de Verlosser.
Toegelaten tot het Lichaam
van Christus en herboren in de bron des levens zeggen zij nu vol vertrouwen: Ik zal gaan naar de plaats van de wonderbare
tent tot het Huis van God. Dat Huis van God is de Kerk, dát is die
wonderbare tent: omdat daarin woont de
stem van de gejubel en van lofgezang, de juichtoon van de tafelgasten.
Gij, die u nu met Christus
hebt bekleed en onze leiding volg, en die door het woord Gods, als visjes door
de haak, u ontworsteld hebt uit de maalstoom van deze wereld, zegt daarom: In
ons is de natuur der dingen veranderd. Want vissen, die uit de zee zijn
opgehaald, sterven: maar ons hebben de Apostelen zó uit de zee van deze wereld
als vissen opgehaald, dat wij van doden levenden zijn geworden. Zolang wij in
de wereld waren, verbleven onze ogen in de diepte en ons leven in een
modderpoel; maar nu wij uit de golven zijn gered, beginnen wij de Zon te zien,
beginnen wij het ware Licht te aanschouwen, en in de ontroering van onze
overgrote vreugde zeggen wij tot onze ziel: Vertrouw
op God, want ik zal Hem, het heil van mijn aangezicht en mijn God, steeds
prijzen.