donderdag 1 juli 2021

Lectio divina lingua latina Liturgia Horarum Ad Officium lectionis Hebdomada XIII per annum feria V H. Hieronymus Ik zal gaan naar de plaats van de wonderbare tent





Lectio altera

Homilía sancti Hierónymi presbýteri in Psalmum quadragésimum primum ad neóphytos (CCL 78, 542-544)


Tweede lezing

Homilie van de H. Hieronymus, priester, op psalm 41, tot de nieuw-gedoopten
(CCL 78, 542-544)

Ik zal gaan naar de plaats van de wonderbare tent

Zoals een hert smacht naar de bronnen der wateren, zo smacht mijn ziel naar U, o God. Zoals dus die herten verlangen naar de waterbronnen, zo verlangen ook onze herten, - die, toen zij uit Egypte en de wereld wegtrokken, de Pharao hebben gedood in zijn wateren en heel zijn leger in het doopwater hebben omgebracht -, na het doden van de duivel naar de bronnen van de Kerk, de Vader, de Zoon en de Heilige Geest.

Over de Vader als Bron wordt in Jeremia gezegd Mij hebben zij durven verlaten, Mij, de Bron van levende wateren: om zich gebarste putten te slaan, die geen water kunnen houden. En over de Zoon leven wij ergens: Zij hebben de Bron der Wijsheid verlaten. En over de Heilige Geest wordt naar voren gebracht: Wie drinkt van het water, dat Ik hem zal geven zal, in hem zal een bron ontspringen van levend water ten eeuwige leven; de Evangelist zegt, dat dit woord van de Verlosser sloeg op de Heilige Geest. Hieruit wordt overduidelijk bewezen, dat de drie bronnen in de Kerk het mysterie beduiden van de Drieëenheid.

Naar deze bronnen verlangt de ziel van de gelovige, de ziel ook van de gedoopte, en zij zegt: Mijn ziel dorstte naar God, de levende Bron. Want de ziel wilde God niet alleen maar lichtelijk even zien, maar verlangde naar Hem met heel haar hart en dorstte naar Hem met alle vurigheid. Vóór zij de Doop ontvingen spraken zij onder elkaar en zeiden: Wanneer mag ik komen en verschijnen voor het aanschijn van mijn God? Zie, nu is vervuld, wat zij verlangden: zij kwamen en stonden voor Gods aanschijn; zij verschenen voor het altaar en voor het mysterie van de Verlosser.

Toegelaten tot het Lichaam van Christus en herboren in de bron des levens zeggen zij nu vol vertrouwen: Ik zal gaan naar de plaats van de wonderbare tent tot het Huis van God. Dat Huis van God is de Kerk, dát is die wonderbare tent: omdat daarin woont de stem van de gejubel en van lofgezang, de juichtoon van de tafelgasten.

Gij, die u nu met Christus hebt bekleed en onze leiding volg, en die door het woord Gods, als visjes door de haak, u ontworsteld hebt uit de maalstoom van deze wereld, zegt daarom: In ons is de natuur der dingen veranderd. Want vissen, die uit de zee zijn opgehaald, sterven: maar ons hebben de Apostelen zó uit de zee van deze wereld als vissen opgehaald, dat wij van doden levenden zijn geworden. Zolang wij in de wereld waren, verbleven onze ogen in de diepte en ons leven in een modderpoel; maar nu wij uit de golven zijn gered, beginnen wij de Zon te zien, beginnen wij het ware Licht te aanschouwen, en in de ontroering van onze overgrote vreugde zeggen wij tot onze ziel: Vertrouw op God, want ik zal Hem, het heil van mijn aangezicht en mijn God, steeds prijzen.