Collectegebed
17e zondag door het jaar
“dat wij ons nu reeds hechten aan wat eeuwig blijft”
Missale
Romanum – 1970
Protector
in te sperantium, Deus, sine quo nihil est validum, nihil sanctum, multiplica
super nos misericordiam tuam, ut, te rectore, te duce, sic bonis transeuntibus
nunc utamur, ut iam possimus inhærere mansuris.
Altaarmissaal
– 1979
God, beschermer van allen die op U
vertrouwen, zonder U bestaat er niets wat waarde heeft of heilig is. Schenk ons
uw barmhartigheid in overvloed en laat ons, onder uw leiding, het goede in dit
leven zo gebruiken, dat wij ons nu reeds hechten aan wat eeuwig blijft.
Meer letterlijke vertaling
God, beschermer van hen die
op U hopen, zonder wie niets sterk, niets heilig is: vermeerder over ons uw
barmhartigheid, opdat wij, onder uw hoede en leiding, nu zó de tijdelijke
goederen gebruiken, dat wij ons kunnen hechten aan die blijvend zullen zijn.
T e r i n
l e i d i n g
Het collectegebed begint met een nederige belijdenis: niets heeft kracht
en niets bezit heiligheid zonder God. In
deze hopeloze situatie is er desalniettemin hoop. Want Hij die de wereld heeft geschapen en de
mensen tot de heiligheid van de kinderen Gods heeft geroepen, is Liefde. Op Hem
mogen wij hopen en Hij zal kracht en heiligheid schenken.
Wat wij uit onszelf niet kunnen hebben, belooft ons de zalige hoop, en
wat deze belooft is meer dan wij uit onszelf kunnen verwerven. Want de Heer is
rijk aan gaven en gaat alle
vrijgevigheid te boven, omdat Hij Liefde is. Daarom durven wij te bidden:
“vermeerder uw barmhartigheid!”
Ons hele leven lang biedt God ons zijn gaven aan. Wij weten immers “dat
iedere goede gave, elk volmaakt geschenk van boven neerdaalt, van de Vader der
hemellichten” (Jak 1,17). Daartoe behoren echter vergankelijke en
onvergankelijke gaven. Beide biedt God ons in zijn goedheid aan. Nooit kunnen
wij de bonte volheid van de vergankelijke schoonheid ten volle genieten en benutten. Zelfs een
lang leven reikt daartoe niet. De onvergankelijke goederen, de liefde van God,
die ons als zijn kinderen heeft aangenomen, wegen echter in absolute zin op
tegen al hetgeen een vergankelijke wereld aan een vergankelijk leven ook maar
kan bieden.
Zoals eens in het paradijs dreigt gevaar van de kant van de vergankelijke
goederen. “Van alle bomen in de tuin moogt ge eten, maar van de boom van kennis
van goed en kwaad moogt ge niet eten: want als ge daarvan eet, zult ge sterven”
(Gen 2,16-17). Wij weten dat onze
stamouders de vergankelijke goederen niet zo gebruikten - zoals wij in de
oratie vragen – dat zij de onvergankelijke hadden kunnen aanhangen, of, zoals
de oorspronkelijke oratie het uitdrukt: zij gingen zo door de tijdelijke
goederen heen, dat zij de eeuwige verloren.
In de oratie klinkt duidelijk door dat wij de vrucht van de verlossing in
strijd en bekoring moeten vasthouden , en in leed en bekoring tot rijpheid
moeten brengen. Het paasbewustzijn van
de verlossing gaat niet verloren, maar het moet zich in de strijd met de
lagere, gevallen natuur handhaven. Hoe gemakkelijk kan immers de zonde
binnendringen en het nieuwe leven in ons schenden. Hoe licht kunnen de
wederwaardigheden van het leven ons vermoeid maken op de weg van het goede!
Maar hoezeer de last van het sterfelijke leven ook drukt, de christen kan
niet vergeten dat hij verlost is. Bij alle nood is de troost die uit de genade
van het goddelijk kindschap voortkomt groter. In de beproevingen die ons
treffen mogen we Gods genaderijke tegenwoordigheid zien waarvoor we ons
deemoedig buigen: Hij is de Beschermer die ons ook in beproevingen met “zijn
machtige hand” (verg. 1 Pe 5,6) beschut, ons verlost en ons tot de “glorie in
Christus Jezus” (1 Pe 5,10) verheft.
Wij hoeven ons niet bezorgd te maken en te schrikken – het is slechts de weg
van Christus, waarlangs wij geleid worden: door het Kruis naar de heerlijkheid
van de Verrijzenis.
L i t u r g i s c h e a n t e c e d e n t e n
Het collectegebed van de 17e zondag per annum wortelt in het
oude Sacramentarium van Verona en werd gebruikt in de maand juli. Dit
Sacramentarium wordt ook “Leonianum” genoemd (Kapittelbibliotheek LXXXV) en dateert
uit de 2e helft van de 6e eeuw. Met enige varianten is
het de collecta van het Romeinse Missaal van de “Buitengewone Ritus” [1962] voor
de derde zondag na Pinksteren. Nader onderzoek leerde dat het collectegebed van
het Romeinse Missaal van de “Gewone Ritus” [1970] dichter bij de oudere versie
van de oratie staat.
S t i j l e n k l e i n v o c a b u l a r i u m
De
“m-klank” in de eerste twee regels van de collecta is een fraaie alliteratie. Onmiddellijk
vallen de prachtige woordparen op met hun asyndeton (stijlfiguur waarbij
woorden of zinsdelen zonder voegwoorden naast elkaar worden geplaatst): “nihil
validum, nihil sanctum”.
Een
andere stijlfiguur die opvalt is de dubbele ablativus absolutus met ook weer
hun asyndeton: “te rectore, te duce”: het participium dat deel uitmaakt
van de ablativus absolutus kan vervangen
worden door een substantief, adjectief of persoonlijk voornaamwoord. Daar zou
dan eigenlijk een (niet bestaand) participium van esse (zijn) bij gedacht moeten worden.
Protector
(van protego) heeft als basisbetekenis: “van voren bedekken, beschermen
tegen, beschutten tegen” en blijkbaar ook “verbergen voor” en ook bijvoorbeeld
de betekenis “met een afdak maken, van een afdak voorzien”. Een protector
is een “beschermer, “lijfwacht, bodyguard”.
Een
Latijnse dux is een “leider, gids”,
en ook “aanvoerder, opperbevelhebber, commandant”. Om deze reden werd Benito
Mussolini in het Italiaans “il Duce” genoemd. Een rector is doorgaans hetzelfde als de eerste betekenis van dux, maar kan ook “stuurman”, “leidsman”
of “gouverneur, bestuurder” betekenen.
Inhæreo betekent:
1. in iets vastzitten , aan iets vastkleven 2. op iets bedacht zijn 3. navolgen,
op de voet volgen, gehoorzamen. Inhæreo met een constructie in de datief
of ablatief bij zich: inhære bij
mansuris, het toekomende deelwoord van maneo, “blijven,
duren, zich voortzetten”, betekent: bedacht zijn op, navolgen, gehoorzamen. Sint
Augustine van Hippo (+ 430) gebruikt een gelijkaardige woordcombinatie in een
preek over de liefde voor God en de liefde voor de wereld (Sermo 344.2).
C o m m e n t a a r
Vorige week kwam in de collecte het thema van het waakzaam of alert
onderhouden van Gods geboden of vigilantie ("vigili custodia") naar
voren en vroegen wij "super eos dona multiplica... schenk hen (ons) uw genadegaven in overvloed". Deze week vraagt de priester aan God om “ons
zijn barmhartigheid in overvloed te schenken... multiplica super nos misericordiam". In beide gebeden hebben we het beeld van God
die zijn genade over (super) ons uitstort. Vorige week was het met de
theologische deugden (geloof, hoop en liefde) als genadegaven. Deze week is het met barmhartigheid, alhoewel
waakzaamheid nog als een echo door het gebed doorklinkt.
Wij zijn ledematen van een Strijdende Kerk. Er is geen ruimte in het
christelijke leven voor zelfgenoegzaamheid, geestelijke onverschilligheid, door
de zalvende taal en de slaapliedjes van degenen die het bestaan van het kwaad
en van de duivel en van persoonlijke zonden ontkennen.
Alle maatschappelijke kwalen komen voort uit onze persoonlijke zonden -van
doen en van laten (d.w.z. het verkeerde
doen en het goede laten). Wanneer mensen niet in de duivel en persoonlijke
zonde geloven, heeft de vijand bijvoorbaat gewonnen
Deze wereld heeft zijn demonische prins (vgl Jo 14,30), maar Jezus is onze Koning,
onze grote Leidsman (dux). Jezus Christus heeft voor eens en altijd de
macht van de hel over ons gebroken. Nu
nog zijn we in deze wereld. Wij zijn als soldaten die reizen door vijandelijk
gebied. We hebben een vaste leider nodig die voor ons uitgaat
en als een sterk schild ons om geeft. We
hebben een goede vaste en stabiele weg onder ons nodig, en een pantser over ons
wanneer we rusten. God moet ons alles
wat we nodig hebben overvloedig geven, willen wij kunnen overleven. Gods genade, ons gezond verstand, en het gezag van de heilige
Kerk, zij alle vertellen ons wat veilig en heilig is, wat een valstrik is en wat
kwaad is.
Moge God ons
geven dat wij ons eerder hechten (inhærere) aan dingen die voor altijd
standhouden, dan dat wij vast komen te zitten aan dat wat onder de invloed
staat van de Duivel, de "moordenaar vanaf het begin" (Jo 8,44).