Lezingenofficie 15e zondag door het jaar
15e zondag door het jaar Liturgia
Horarum
Lezingen van het lezingenofficie
Augustinus leest Paulus, fresco van Benozzo Gozzoli
(1420-1497) (x).
Eerste lezing 1 Kon 16, 29-17, 16
Achab, koning van Israël
Achab, de zoon van Omri,
werd koning van Israël in het achtendertigste regeringsjaar van koning Asa van
Juda. Tweeëntwintig jaar regeerde hij in Samaria. Achab deed wat slecht is in
de ogen van de Heer; zijn gedrag was nog erger dan dat van zijn voorgangers.
Alsof het nog niet erg genoeg was dat hij het voorbeeld volgde van Jerobeam, de
zoon van Nebat, nam hij Izebel tot vrouw, de dochter van koning Etbaäl van
Sidon, en begon hij Baäl te vereren. Hij liet in Samaria een tempel voor Baäl
bouwen en richtte er een altaar voor hem op. Ook maakte hij een Asjerapaal. Zo
deed hij allerlei dingen waarmee hij de Heer, de God van Israël, tergde, meer
nog dan de vorige koningen van Israël gedaan hadden.
In de tijd van Achab werd
Jericho weer opgebouwd door Chiël uit Betel. Ten koste van zijn oudste zoon,
Abiram, legde hij de fundamenten, en de poortdeuren bevestigde hij ten koste
van Segub, zijn jongste zoon, zoals de Heer bij monde van Jozua, de zoon van
Nun, had voorzegd. De Tisbiet Elia uit Gilead zei tegen Achab: ‘Zo waar de Heer
leeft, de God van Israël, in wiens dienst ik sta, de eerstkomende jaren zal er
geen dauw of regen komen tenzij ik het zeg.’ De Heer richtte zich tot Elia met
de woorden: ‘Ga weg van hier. Ga naar het oosten en zoek een schuilplaats in de
wadi Kerit, aan de overkant van de Jordaan. Drinken kun je uit de rivier, en ik
heb de raven opgedragen je daar van voedsel te voorzien.’ Elia deed wat de Heer
hem had gezegd, hij ging weg en trok zich terug in de wadi Kerit, ten oosten
van de Jordaan. De raven brachten hem daar ’s ochtends en ’s avonds brood en
vlees, en water dronk hij uit de rivier. Maar doordat het almaar niet regende
in het land, viel de rivier na verloop van tijd droog. Toen richtte de Heer
zich tot Elia met de woorden: ‘Ga naar Sarefat, in de buurt van Sidon, en neem
daar je intrek. Ik heb een weduwe daar opgedragen je van voedsel te voorzien.’
Elia ging op weg naar Sarefat, en toen hij bij de stadspoort aankwam, zag hij
een weduwe die bezig was hout te sprokkelen. Hij riep haar en vroeg of ze een
kommetje water voor hem wilde halen, zodat hij zijn dorst kon lessen. Terwijl
ze wegliep om water te halen, riep hij haar na of ze ook een stuk brood voor
hem wilde meenemen. ‘Zo waar de Heer, uw God, leeft,’ antwoordde zij, ‘ik heb
niets meer in voorraad, alleen een handjevol meel in de pot en een restje
olijfolie in de kruik. Kijk, ik heb net een paar takken geraapt om iets te eten
te maken voor mij en mijn zoon. Als dat op is, zullen we van honger sterven.’
Maar Elia zei: ‘Maak u niet ongerust. Doe wat u van plan was, maar bak van wat
u in huis hebt eerst iets voor mij en kom me dat brengen. Daarna kunt u voor
uzelf en uw zoon iets klaarmaken, want dit zegt de Heer, de God van Israël: Tot
op de dag dat ik weer regen op de aarde zal laten vallen, zal er meel in de pot
zijn en zal de oliekruik niet leeg raken.’ De vrouw ging naar huis en deed wat
Elia had gezegd. En ze hadden elke dag te eten, zij, Elia en haar familie. Er
was meel in de pot en de oliekruik raakte niet leeg, zoals de Heer bij monde
van Elia had beloofd.
Tweede lezing
Begin van het tractaat over
‘De Mysteriën’ van de H. Ambrosius, bisschop
De catechumenenriten vóór het Doopsel
Wij hebben onze dagelijkse
beschouwing gehouden over de zedenwet, toen wij u lazen over de geschiedenis
van de aartsvaders of over de voorschriften in het Boek der Spreuken. Hierdoor
gevormd en onderricht moet gij u eraan gewennen de wegen van de vaderen in te
slaan en die te bewandelen, en aan de goddelijke uitspraken te gehoorzamen,
waardoor gij, hernieuwd door het Doopsel, die levenswijze zoudt aannemen, die
past aan gereinigden.
Nu maant ons de tijd om de
mysteriën te bespreken en het wezen zelf van de sacramenten. Als wij gemeend
hadden dit vóór het Doopsel aan niet-dopelingen bekend te moeten maken, dan
zouden wij eerder voor verraders dan voor leraren zijn gehouden. Verder meent
men soms, dat het beter is, dat het licht van de mysteriën zich beter zelf aan
die onwetenden kan meedelen, dan dat er een verklaring aan vooraf gaat.
Opent derhalve uw oren, en
neemt de goede geur van het eeuwig leven in u op, door u ingeademd met de gave
van de sacramenten. Wij zullen nu verklaren, wat wij bedoelen met de woorden Effetha, dat is: word geopend, die wij
gebruiken bij de viering van het mysterie van de opening der oren. Eenieder
namelijk die tot de genadebron wil naderen, moet weten wat hem bevraagd wordt,
en moet in zijn gedachten hebben, wat hij moet antwoorden. Dit mysterie voltrok
ook Christus, zoals wij in het Evangelie lezen bij de genezing van de doofstomme.
Daarna is voor u het Heilige
der heiligen geopend, bent gij het heiligdom van de wedergeboorte binnengegaan.
Herinner u wat men u heeft gevraagd, bedenk wat ge hebt geantwoord. Ge hebt
verzaakt aan de duivel en aan zijn werken, aan de wereld en de weelde ervan en
aan de geneugten. Uw woord wordt bewaard, niet in een graf van doden, maar in dat
van de levenden.
Daar hebt ge de leviet, de
priester en de bisschop gezien, Let niet op hun uiterlijke gestalte, maar
beschouw de genade van hun bediening. Ge hebt daar in tegenwoordigheid van
engelen gesproken, zoals er geschreven staat: Waarachtig, de lippen van de priester bewaren de wijsheid; uit zijn
mond vraagt ge de wet, want hij is een engel van de almachtige Heer. Daar
kan men niet bedriegen, niet ontkennen; een engel is het, die het Rijk van
Christus en het eeuwig leven aankondigt. Niet om zijn uiterlijk moet ge hem
hoogachten, maar om zijn ambt. Beschouw wat hij u geschonken heeft; heb
aandacht voor zijn bediening en erken ook zijn stand.
Gij zijt dan binnengetreden
om uw tegenstander (de duivel) onder de ogen te zien, aan wie ge verondersteld
wordt openlijk te verzaken. Ge keert u daarom naar het Oosten; want wie aan de
duivel verzaakt, keert zich tot Christus en ziet Hem in het gelaat.
(Nn.
1-7: SCh 25 bis, 156-158)