Lectio altera
Ex Sermónibus sancti Ioánnis
Damascéni presbýteri
(Orat. 6, in Nativitatem B. Mariæ V., 2. 4. 5. 6: PG 96, 663.
667. 670)
Ex fructibus eorum cognoscetis eos
Quóniam futúrum erat ut Dei
Génetrix Virgo ex Anna nascerétur, natúra grátiæ germen antevértere non ausa
est; sed mansit fructus expers, dum grátia fructum éderet. Nasci síquidem primogénitam
oportébat, ex qua nascitúrus esset omnis creatúræ primogénitus, in quo ómnia
constant.
O par beátum Ióachim et
Anna! Vobis omnis creatúra obstrícta est. Per vos enim donum ómnium donórum
præstantíssimum Creatóri óbtulit, nempe castam matrem, quæ sola Creatóre digna
erat.
Lætáre, Anna stérilis, quæ
non paris: erúmpe et clama, quæ non párturis. Exsúlta, Ióachim, quóniam ex
fília tua puer natus est nobis, et fílius datus est nobis, et vocábitur nomen
eius magni consílii, salútis univérsi mundi, Angelus, Deus fortis. Puer iste
Deus est.
O beátum par Ióachim et
Anna, immaculatíssimum prorsus! Ex fructu ventris vestri cognoscímini, velut
alícubi Dóminus ait: Ex frúctibus eórum cognoscétis eos. Uti Deo gratum erat,
atque ea dignum quæ ex vobis orta est, vitæ vestræ ratiónes instituístis. Casta
enim et sancta conversatióne vestra virginitátis moníle protulístis, eam, quæ
ante partum virgo foret, atque in partu virgo nec non virgo post partum; illam,
inquam, quæ sola semper, tum mente tum ánimo, tum étiam córpore virginitátem
cultúra esset.
O castíssimum par Ióachim et
Anna! Vos castitátem, quam natúræ lex præscríbit, conservántes, ea quæ natúram
súperant, divínitus estis consecúti: mundo quippe Dei matrem viri nésciam
peperístis. Vos pie et sancte in humána natúra vitam agéntes, fíliam ángelis
superiórem nuncque angelórum dóminam edidístis. O speciosíssima dulcissimáque
puélla! O fília Adámi et Dei mater! Beáti lumbi et venter, ex quibus prodiísti!
Beátæ ulnæ, quæ te gestavérunt; lábia item, quibus castis ósculis frui concéssa
es, paréntum nempe dumtáxat tuórum, ut in ómnibus semper virginitátem cóleres!
Iubiláte Deo, omnis terra, cantáte, exsultáte et psállite. Exaltáte vocem
vestram, exaltáte, nolíte timére.
Tweede lezing
Uit de preken van de H. Johannes
Damascenus, bisschop
(Orat. 6, in Nativitatem
B. Mariæ V., 2. 4. 5. 6: PG 96, 663. 667. 670)
Aan hun vruchten zult gij ze kennen
Omdat de maagdelijke Moeder
Gods uit Anna geboren zou worden, durfde de natuur de spruit van de genade niet
vóór zijn; maar zij bleef zonder vrucht totdat de genade haar vrucht had
voortgebracht. Zij moest haar eerstgeborene zijn, uit wie de Eerstgeborene van
alle schepselen geboren zou worden, in Wie alles bestaat.
O gezegend paar Joachim en
Anna! Alle schepselen zijn u verplicht. Door u toch hebt gij aan de Schepper de
kostbaarste van alle gaven aangeboden, namelijk de reine Moeder, die alleen de
Schepper waardig was.
Verheug u, onvruchtbare Anna, gij die niet hebt gebaard: barst los in gejubel, gij die geen weeën hebt
gekend. Juich Joachim, omdat uit uw dochter een Kind ons is geboren en een Zoon ons is geschonken, en Zijn Naam wordt
genoemd: Wonderbaar Raadsman. Heil van heel de wereld. Afgezant, sterke God. Want dit Kind is God.
O gezegend paar Joachim en
Anna, op de volmaaktste wijze onbesmet! Uit de vrucht van uw schoot wordt gij
gekend, zoals de Heer ergens zegt: Aan
hun vruchten zult gij ze kennen. Zoals het God aangenaam was en haar
waardig, die uit u geboren werd, hebt gij uw leven ingericht. Want door uw zuivere
en heilige omgang hebt gij dat sieraad van maagdelijkheid voortgebracht, haar,
die vóór haar baren maagd was; maagd bij haar baren en ook maagd na haar baren.
Haar, zeg ik, die alleen altijd, zowel naar geest als naar ziel, ja, ook naar
lichaam de maagdelijkheid zou beoefenen.
Allerzuiverste paar Joachim
en Anna! De zuiverheid, die de natuurwet voorschrijft onderhoudend, hebt gij
datgene, wat boven de natuur uitgaat, door goddelijke tussenkomst verkregen:
Gods Moeder namelijk, die geen man bekende, hebt gij aan de wereld geschonken.
Vroom en heilig in de menselijke natuur levend hebt gij een dochter
voortgebracht, die boven de engelen staat en nu de Koningin der engelen is. O
allerschoonste en allerzoetste Maagd! O dochter van Adam en Moeder van God!
Zalig de lendenen en de schoot, waaruit gij zijt voortgekomen! Zalige armen,
die u hebben gedragen; zalig de lippen ook, wier zuivere kussen gij hebt mogen
genieten, namelijk die van uw ouders, opdat gij in alles steeds de maagdelijkheid
zoudt beoefenen! Juicht God toe, geheel
de aarde, zingt en jubel met psalmgezang. Verheft uw stem, verheft hen en
wilt niet vrezen.