woensdag 21 juli 2021

21 juli Op de Gedachtenis van de H. Laurentius van Brindisi [1559-1619]

Maria is het licht van de wereld, de oorzaak van alle troost en blijdschap, net zoals Esther ten opzichte van de Joden, voor wie verscheen “als een nieuwe dageraad, als het voorwerp van hun vreugd, hun eer, hun gejubel! (Esth 8, 16) Voor de Joden toch was het een oorzaak van vreugd bij de grootste, machtigste heerser koningin Esther te hebben, van Joodse oorsprong zoals zij; die haar eigen leven voor het heil van haar volk veil had; voor wie, bij de oppermachtige vorst, niets onbereikbaar bleek, omdat hij haar, om haar bevalligheid, om haar haast goddelijke knapheid, allerinnigst liefhad (Est 2, 17).
Wat een oorzaak van blijdschap  dan voor ons, die bij de Koning der koningen, bij de allerhoogste God, bij de eeuwige Regeerder van het heelal,M aria hebben, ten overstaan van de goddelijke Majesteit heel wat machtiger dan ooit Esther bij Assuerus! Terwijl ook voor haar niets bestaat wat zij bij God niet vermag, draagt ze ons een genegenheid toe, die niet enkel voortspruit uit wat ik volksverbondenheid, verwantschap naar vlees en bloed zou noemen, maar uit echte moederliefde, uit een innige, waarachtige, hartelijke minzaamheid, als die van ouders voor hun dierbaarste kinderen.
Of liep ook Maria voor ons geen gevaar, toen ze naast het kruis van Christus stond en vol, overvol van Abrahams gezindheid, Hem in de geest ter ere van God slachtofferde. Hem liefderijk voor het heil van de wereld wegschonk? “Zij stond naast het kruis”, (Jo 19, 25) als leunend op de kracht van de Geest, door de Geest ondersteund.
O wonderbare, waarachtig heilige liefde van Maria voor ons! Van haar, inderdaad, zoals van God zelf, aan wie ze geestelijk allergelijkst was, mogen we in alle werkelijkheid zeggen: “Zó heeft ze de wereld liefgehad, dat ze haar enige Zoon gegeven heeft  opdat niemand, die in Hem gelooft, vergaat, maar eeuwig leven krijgt” (Joh 3, 16).
Bijgevolg, wat een oorzaak van vreugd en blijdschap, bij de almachtige God zo’n verheven beschermster en voorspreekster te bezitten, voor wie bij God niets onmogelijk is, en die voor ons, met moederlijke liefde, alle goed verlangt en begeert!

(Uit Preek 3 over het Weesgegroet)