Homilie achttiende zondag door het jaar B za 4 / 5 augustus 2018
‘Zo’n
zomer hebben we nog nooit meegemaakt.” Deze uitspraak heeft men de laatste
weken meer dan eens kunnen vernemen. Oude mensen halen de zomers van 1947, 1959
en 1976 in herinnering, maar 2018 overtreft ze allen. De industriële landbouw
van dit ogenblik kan de schade enigszins beperken, maar in de agrarische
samenleving van de vorige eeuwen waren de gevolgen groot. Nu ronken overal de
beregeningsinstallaties. Toentertijd bestonden deze apparaten niet en misoogst
met armoede en honger was het gevolg.
Wat
bij ons tot nu toe een zeldzaamheid is, is in vele landen rond Israel een
dagelijkse zorg. Zonder water kan niets groeien en is er geen voedsel en dus is
er honger.
Toen
het Joodse volk, zoals ons de eerste lezing verhaalt, uit Egypte was
weggetrokken, kregen ze in de woestijn al snel te maken met de altijd weer
dreigende honger en dorst. “Waren we maar door de hand van de HEER
gestorven in Egypte, waar we bij de vleespotten zaten en tenminste volop brood
konden eten.” En klagend verwijten ze
Mozes: Gij hebt ons alleen maar naar de woestijn gebracht om al deze
mensen van honger te laten omkomen.” De ontberingen in de woestijn zijn zwaar en wanhopig willen ze
dan liever maar weer terug naar de overvloedige eten te Egypte. Liever slaaf
met volle maag, dan een vrij man die honger moet lijden. Maar in die twijfel
aan God, in die onzekerheid om het dagelijkse bestaan worden zij, zoals we
lezen, ineens verrast door een wonderlijk verschijnsel: Er ligt eten voor het
oprapen, zomaar in de woestijn. Zij ervaren het als een Godsgeschenk: brood uit
de hemel. Een wonder, want God heeft zich hun lot aangetrokken.
Zo
heeft ook Jezus ook de honger van de mensen om zich heen gezien. Honger en
dorst kunnen vele vormen aannemen. Omdat ze honger hadden naar geluk, had Jezus medelijden
met hen. Er was honger naar een goed woord, naar troost, bemoediging en
houvast. Daarom gaat Jezus hen toespreken. Maar Jezus laat het niet bij woorden
alleen. Hij ziet ook de gewone honger van alledag. Met vijf broden en twee visjes,
voedt hij daarom een menigte van duizenden mensen tot ze allen verzadigd waren.
Jezus maakt in dit teken iets duidelijk van God die naar mensen omziet. Het is
een teken van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, die in het verschiet ligt,
als alle honger voorbij is.
De
verbazing en de verwondering van de mensen aan wie Jezus het overvloedige brood
schonk, moet groot zijn geweest. Het is te begrijpen, dat zij Jezus tot koning
willen kronen, want dan zou alles goed worden. Geen honger meer maar altijd
brood in overvloed. Een onbezorgd leven lijkt in het verschiet te liggen. Dus
gaan de mensen op zoek naar Jezus, die zich in de stilte had teruggetrokken.
Uiteindelijk vinden ze Hem bij de oever van het meer. Jezus ziet inderdaad, hoe
blij en enthousiast ze waren omdat ze Hem hadden gevonden. Politici zouden
juichen om die instemming van de mensen. Maar Jezus reageert gereserveerd en
terughoudend, want Hij kent hun ware bedoelingen. Daarom zegt Hij terughoudend:
“Niet omdat jullie in het wonder het teken van Gods liefde hebben
herkend, zoeken jullie Mij, maar omdat jullie van de broden hebt gegeten tot uw
honger was gestild.” Jezus wil niet voor een goedkope
broodgoochelaar worden
aangezien. Jezus ziet hoe deze mensen enkel profiteurs willen zijn. Ze blijven
egoïsten. Daarom wil Jezus hun denken veranderen en hij zegt: “Werkt niet
voor het voedsel dat vergaat maar voor het voedsel dat blijft ten eeuwigen
leven en dat de Mensenzoon u zal geven,“.
Natuurlijk
verlangen we ernaar om verzadigd te worden als we honger hebben, maar ons hart
blijft vaak nog altijd leeg en hongerig. Mensen kunnen immers zo
materialistisch zijn. Hebben, hebben, hebben. Nooit genoeg. Nooit genoeg. En
bovendien het liefst alles voor niets.
Jezus
wil met het brood natuurlijk onze maag maar vooral ook ons hart voeden. Hij
biedt ons het Brood van liefde, dat ook onze diepste honger naar liefde stilt.
De
westerse mens met zijn overgewicht en zijn rijkdom ziet er helaas niet zo
gelukkig en tevreden uit. Zijn hart blijft koud en kil onder al die welvaart.
Hij is geestelijk ondervoed. Hij leeft zonder geestelijk thuis, want hij leeft
zonder God, een ontwortelde mens die niet meer de levenskrachten en
levenssappen opneemt om een mens van geloof, hoop en liefde te zijn. Die
levenskrachten heeft Hij nodig juist dan ook, als de natuurlijke voldoening en
het eigen voordeel uitblijft. Zo moeten we ons elke dag waar maken als mens,
zoals God ons heeft bedoeld: in de zorg en trouwe liefde voor de ander, in
vergeving en verzoening, in tevredenheid en dankbaarheid, in zachtmoedigheid en
geduld. Dat zijn de ware sieraden van een mens die zich door het Lichaam en
Bloed van Jezus laat sterken en in wie Gods Geest kansen krijgt. Tot hem/haar zegt Jezus daarom: “Ik
ben het brood des levens: wie tot Mij komt zal geen honger meer hebben, en wie
in Mij gelooft zal nooit meer dorst krijgen.”
De
Heer wil ons voeden. Laten wij in dankbaarheid ingaan op zijn uitnodiging en
deelnemen aan deze Eucharistie, opdat wij mensen zijn en blijven, zoals God ons
heeft bedoeld, die leven van Hem. Amen.