Lectio altera
Ex Tractátu
sancti Ambrósii epíscopi De mystériis
(Nn. 12-16. 19: SCh 25bis, 162-164)
Tweede lezing
Uit het
tractaat over ‘De Mysteriën’, van de H. Ambrosius, bisschop
(Nn. 12-16. 19: SCh
25bis, 162-164)
Alles kwam tot hen in
voorafbeelding
De
Apostel leert u: dat onze vaderen allen
onder de wolk zijn geweest en allen door de zee zijn getrokken, en dat allen
door de wolk en de zee in Mozes zijn gedoopt. Ook Mozes zelf zegt in zijn zegelied:
Gij zondt uw Geest uit en de zee golfde
over hen heen. Ge ziet, dat bij die doortocht van de Hebreeën reeds toen
een voorafbeelding van het Doopsel gegeven werd, waarbij de Egyptenaar omkwam
en de Hebreeër werd gered. Wat anders wordt ons iedere dag in dit sacrament
geleerd, dan dat de schuld in het water wordt verdronken en dat de dwaling
wordt uitgewist, maar dat de vroomheid en de onschuld onverlet door het water
trekken?
Ge hoort,
dat onze vaderen onder de wolk waren, en onder een gezegende wolk, die de gloed
van de vleselijke hartstochten verkoelde, een gezegende wolk: deze overschaduwt
hen, die door de Heilige Geest worden bezocht. Hij kwam ook over de Maagd
Maria, en de kracht van de Allerhoogste overschaduwde haar, toen zij de
Verlosser baarde voor het menselijke geslacht. En dát wonder, dat door Mozes
gebeurde, had een zinnebeeldige betekenis. Als dus de Geest slechts vooraf
beeldend tegenwoordig was, kan er van een werkelijke tegenwoordigheid geen
sprake zijn, overeenkomstig de verzekering, welke U de Schrift geeft: De wet door Mozes gegeven, de genade echter
en de waarheid door Jezus Christus.
In Mara was
een bittere bron: Mozes wierp er een stuk hout in en het werd zoet water. Want
het water zonder de prediking van het kruis des Heren is van geen nut voor het
toekomstige heil; maar als het, gewijd door het mysterie van het kruis, tot een
heilzaam water is geworden, dient het tot een geestelijk bad en een heilzame
drank. Zoals dan Mozes, dit is, de profeet, een hout wierp in de bron, zo ook
mengt de priester de prediking van het kruis des Heren in die bron, en dat
water wordt tot een zoete bron van genade.
Geloof
daarom niet enkel de ogen van uw lichaam: beter wordt gezien, wat niet wordt
gezien, want het eerste is tijdelijk, het laatste eeuwig. Beter wordt
aanschouwd, wat niet met ogen wordt gezien, maar wat met de ziel en de geest
wordt bevat.
Tenslotte
moet de lezing van de Boeken der Koningen u onderrichten, Naäman was een Syriër
en melaats en kon door niemand genezen worden. Toen zei een meisje uit diegenen
die gevangen waren genomen, dat er in Israël een profeet was, die hem van zijn
melaatsheid kon genezen. De Schrift zegt, dat Naäman goud en zilver bij zich
nam en naar de koning van Israël ging. Toen deze de reden hoorde van zijn
komst, scheurde hij zijn kleren zeggend, dat het meer een beproeving was, omdat
van hem iets gevraagd werd, wat niet in zijn koninklijke macht lag. Maar Eliseüs
liet de koning weten, dat hij de Syriër naar hem moest sturen, opdat deze tot
de bevinding zou komen, dat er een God in Israël was. Toen de Syriër gekomen
was, beval de profeet hem zich zevenmaal in de rivier de Jordaan onder te
dompelen. Toen begon Näaman bij zichzelf na te gaan, dat de rivieren in zijn
eigen land betere wateren bezaten, waarin hij zich dikwijls gebaad had zonder
van zijn melaatsheid genezen te zijn; daardoor op een dwaalspoor gebracht wilde
hij niet aan het bevel van de profeet gehoorzamen. Maar door de raad en de
overredingen van zijn dienaren bewilligde hij in het door de profeet geëiste,
dompelde zich in het water en werd terstond gereinigd. Onmiddellijk begreep
hij, dat de reiniging van de mens niet van het water komt, maar van de genade.
Deze
twijfelde voor hij genezen werd; maar gij zijt reeds genezen, en moogt daarom
niet meer twijfelen.