Eerste lezing: Am. 7, 12-15
In die tijd zei Amasja (de priester van Bethel) tot Amos:
“Ziener, u moet maken dat u wegkomt!
“Verdwijn naar Juda
en verdien daar uw brood maar met profeteren!
Hier in Betel mag u niet meer profeteren,
want dit heiligdom is van de koning
en dit gebouw van het rijk.”
Amos gaf Amasja ten antwoord:
“Ik ben geen profeet of lid van een profetengilde,
ik ben veehoeder en vijgenkweker.
maar de Heer heeft mij achter mijn beesten weggehaald
en het is de Heer, die mij gezegd heeft:
Trek als profeet naar mijn volk Israël.”
Tweede lezing: Ef. 1, 3-14
Broeders en zusters,
gezegend is God,
de Vader van onze Heer Jezus Christus,
die ons in de hemelen in Christus heeft gezegend
met elke geestelijke zegen.
In Hem heeft Hij ons uitverkoren
voor de grondlegging der wereld,
om heilig en vlekkeloos te zijn voor zijn aangezicht.
In liefde heeft Hij ons voorbestemd
zijn kinderen te worden door Jezus Christus,
naar het welbehagen van zijn wil,
tot lof van de heerlijkheid van zijn genade.
Hiermee heeft Hij ons begiftigd in de Geliefde,
in wie wij de verlossing hebben door zijn bloed,
de vergiffenis der zonden
dankzij de rijkdom van zijn genade.
Die heeft Hij ons meegedeeld
als een overvloed van wijsheid en inzicht.
Want Hij heeft ons zijn geheim raadsbesluit doen kennen,
de beslissing die Hij in Christus had genomen
ter verwezenlijking van de volheid der tijden:
het heelal in Christus onder één Hoofd te brengen,
alle wezens in de hemelen en alle wezens op aarde,
in Hem.
In Christus hebben wij ook ons erfdeel ontvangen,
daartoe voorbestemd door de beschikking van Hem
die alles tot stand brengt naar het besluit van zijn wil,
opdat wij verbreiden de lof van zijn heerlijkheid,
wij, die reeds te voren onze hoop op de Christus hadden gebouwd.
In Christus zijt ook gij,
nadat gij het woord der waarheid,
het evangelie van uw heil hebt aanhoord,
in Hem zijt ook gij
tot het geloof gekomen,
verzegeld met de heilige Geest der belofte
die het onderpand is van onze erfenis,
tot verlossing van Gods eigen volk
en tot lof van zijn heerlijkheid.
Evangelie: Mc. 6, 7-13
In die tijd riep Jezus de twaalf bij zich en begon hun twee aan twee uit te zenden.
Hij gaf hun macht over de onreine geesten
en verbood hun
iets anders mee te nemen voor onderweg dan alleen een stok:
geen voedsel, geen reiszak, geen kopergeld in hun gordel.
“Wel moogt ge sandalen dragen,
maar trekt geen dubbele kleding aan.”
Hij zei verder:
“Als ge ergens een huis binnengaat,
blijft daar tot ge weer afreist.
En is er een plaats waar men u niet ontvangt
en niet naar u luistert,
gaat daar dan weg
en schudt het stof van uw voeten als een getuigenis tegen hen.”
Zij vertrokken om te prediken dat men zich moest bekeren.
Zij dreven veel duivels uit,
zalfden veel zieken met olie en genazen hen.