zaterdag 31 juli 2021

Oratio post Communionem – Gebed na de Communie (Postcommunio) Dominica decima octava per annum Achttiende zondag door het jaar Wil hen voortdurend met Uw bijstand vergezellen




Het Laatste Avondmaal.
Mozaïek in de S. Apollinare Nuovo, Ravenna (vóór 529)

Wil hen voortdurend met Uw bijstand vergezellen

I n l e i d i n g
De Heilige Communie is onder de sacramentele tekens van brood en wijn voedsel op onze weg door het leven. Het Sacrament van de H. Eucharistie kan heel ons leven als christen doordesemen. “Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt heeft eeuwig leven” (Jo 6, 54), ij zegt de Heer. Hij zegt ook: “Wie Mij eet, zal leven door Mij” (Jo 6, 57). Want Christus geeft zich in de H. Communie persoonlijk als Spijs aan hen die Hij verlost heeft. “Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, blijft in Mij en Ik in hem” (Jo 6, 56). Dat betekent voor de christenen voortdurende persoonlijke bescherming door Christus, en hierom bidt de Kerk in deze oratie van vandaag. Wanneer de Heer in ons blijft, dan weten wij ons in zijn liefde geborgen, in heel ons bestaan en wezen opgetild en gesteund. Met zijn voorzienende zorg begeleidt Hij ons op onze weg naar de eeuwigheid. Vóórdat de H. Communie wordt uitgereikt in de H. Mis horen we de uitnodiging van de priester: “Beati qui ad cenam Agni vocati sunt” (Apoc 19, 9) - Zalig  zij die genodigd zijn aan de maaltijd van het Lam.
De Heer, gestorven en verrezen, vormt ons door zijn voortdurende tegenwoordigheid in ons en richt ons op het doel in de eeuwigheid, zodat de verlossing, die wij in het H. Doopsel hebben ontvangen, ons voor allerlei dreigingen behoedt en over kan gaan in de status van het voor altijd verlost zijn: “Want Hij heeft ons verlost voor God met zijn bloed uit elke stam en taal en volk en natie” (cf Apoc 5,9). Dit is het nieuwe lied van hen die in aanbidding voor Gods troon staan.
Bescherming in dit leven en waardig bevonden worden voor de verlossing in eeuwigheid, dat zijn de twee beden van deze oratie.  Dagelijks vragen wij in de liturgische tafelgebeden om toegelaten te worden tot het hemelse gastmaal, waar de Heer zelf Gastheer is en Spijs: “Mensæ cælestis participes faciat nos Rex æternæ gloriæ” – De Koning der hemelse heerlijkheid make ons aan de hemelse maaltijd deelachtig” en “Ad cœnam viæ æternæ perducat nos Rex æternæ gloriæ” - De Koning der hemelse heerlijkheid geleide ons tot het eeuwige gastmaal.

T e k s t
Missale Romanum [MR] 1970
Quos cælesti recreas munere,
perpetuo, Domine, comitare praesidio,
et, quos fovere non desinis,
dignos fieri sempiterna redemptione concede.

Altaarmissaal Nederlandse Kerkprovincie 1979
Heer, blijf met uw zorg allen omringen
die Gij door uw hemelse gaven vernieuwt.
Wees ons altijd met uw hulp nabij en geef dat wij de eeuwige verlossing waardig worden.

Werkvertaling
Wil hen, die Gij, Heer, met de hemelse gave sterkt,
voortdurend met uw bijstand vergezellen,
en verleen dat zij, die Gij zonder ophouden begunstigt,
de eeuwige verlossing waardig worden.

L i t u r g i s c h e  a n t e c e d e n t e n
De brontekst van de Postcommunio [PC] van deze zondag vinden we in het Sacramentarium
Gelasianum Vetus (Vat. Reg. Lat. 316) eerste helft 8e eeuw, fol. 1435 en met minieme varianten in meer dan dertig andere codices verspreid over Noord -, West- en Zuid-Europa alsmede in de Angelsaksische wereld, gebruikt zowel in de kathedrale kapittelkerken, in de collegiale kapittelkerken als in de enkele monasteria.
Rubrieken:
Orationes diversæ 7, Pro Prælatis et Congregationibus eis commissis (Voor de kerkelijke overheden en hen die aan hun leiding zijn toevertrouwd): Postc., MR 1962, 955.
(E. Mœller, J.M. Clément en B. Coppieters ’t Wallant, Corpus Orationum, VII, P-Q, Brepols, Turnh out 1995, p. 314-315, nr. 4941).
De postcommunio van deze zondag was een oratie van de reeks orationes die konden worden toegevoegd aaan de oraties van een Votiefmis of aan die van een andere Mis die werd gecelebreerd.  Het komt wellicht wat vreemd over bij hen die gewend zijn aan de Novus Ordo (MR 1970), maar onder de Oude ritus konden oraties worden gecombineerd.

T e k s t a n a l y s e
1. Quos cælesti recreas munere,
perpetuo, Domine, comitare praesidio,
2. et, quos fovere non desinis,
dignos fieri sempiterna redemptione concede.

De postcommunio van deze zondag bestaat uit één enkele doorlopende zin die door de coniunctie et uiteenvalt in twee zinsdelen. Beide zinsdelen bevatten een eigen bede zoals in de Inleiding reeds gezegd. Beide zinsdelen die een relatieve bijzin bevatten, beginnen met het pronomen relativum quos, waarbij het antecedent eos is verzwegen. Beide relatieve bijzinnen staan in de indicativusvorm (recreas en desinis) omdat zij een nadere bepaling vormen van het antecedent (eos).
In beide relatieve bijzinnen is een weldaad van de Vader verwoord, een titel waarop de Kerk zich beroept om verhoring te ontvangen.

Comitare, begeleid, vergezel – prædicaat van de eerste hoofdzin in de imperativusvorm van het deponens comitare, comitatus sum.
Perpetuo […] præsidio, met/door voortdurende bescherming, bijwoordelijke bepaling in twee congruerende ablativusvormen: ablativus instrumenti.
Domine, [o], Heer – anaklese van Dominus in de vocativusvorm.
Recreas, Gij verkwikt, herschept - , prædicaat van de relatieve bijzin in de indicativusvorm 2e pers. singularis præsentis activi van recreare, 1.
Quos, (hen) die – object met verzwegen antecedent eos: accusativusvorm van het pronomen relativum plurale mannelijk qui.
Ad 2
Concede, geef, verleen, bewerk - prædicaat van de tweede hoofdzin in de imperativusvorm van concedere, concede, concessum, 3. De imperativusvorm concede is verbonden met de a.c.i. (accusativus cum infinitivo)-constructie [eos] quos dignos fieri, dat zij, die Gij …, …
waardig worden.
Sempiterna redemptione, [de gesteltenis van de] eeuwige verlossing, bijwoordelijke bepaling in twee congruerende ablativusvormen, geregeerd door het praedicaatsnomen dignos, te lezen als objectsaccusativus binnen de a.c.i constructie’ bij dignos fieri..
(Non) desinis fovere, Gij houdt niet op te begunstigen –, prædicaatsgroep van de relatieve bijzin bestaande uit de indicativusvorm 2e pers. singularis præsentis activi van desinere,  desii, desitum, 3, en de infinitivusvorm fovere.
Quos, (hen) die – object met verzwegen antecedent eos: accusativusvorm van het pronomen relativum plurale mannelijk qui.

S t i j l f i g u r e n
Hyperbaton (uiteenplaatsing van bij elkaar horende grammaticale begrippen):
cælesti [ …] munere en perpetuo […] praesidio (regel 1)
Repetitio van quos aan het begin van de beide relatieve bijzinnen.

V o c a b u l a r i u m
Geregeld slaan we de Latijnse woordenboeken open om inzicht te krijgen in de liturgische woordenschat en dus in de juiste betekenis van de oraties. Het belangrijkste doel van deze serie echter is eeen grotere liefde te wekken voor de rijkdommen die onze Moeder de H. Kerk ons in de H. Liturgie aanbiedt, zowel in het Latijn als in het Nederlands.
We beginnen met het werkwoord:

Comitare
is de imperativusvorm van het deponens comitari, comitatus sum, begeleiden, vergezellen, een verbum passief qua vorm, actief qua betekenis.

Recreare, reparare, reficere
Betekent 1. Iets herstellen, iets nieuw maken, opnieuw scheppen, opnieuw voortbrengen, restaureren, repareren, vernieuwen, herstellen 2. verkwikken, ontspannen en geldt voor zowel lichaam als geest. Dus ‘recreatie’ is een activiteit in de vorm van een spel of eeen periode van reust die de krachten en energie herstelt. Recreare is een synoniem van reparare met betekenissen: hernieuwen, herstellen, verstellen. Denk b.v. aan de Congregatie van de Zusters Reparatricen, die als doel hadden in spirituele zin ‘heel maken wat stuk was’. Hun gebed en apostolischg werk beoogden de verloren vriendschap tussen God en de mens als gevolg van zondig gedrag en ongeloof te herstellen (eerherstel).  Stichteres was de Belgische Emilie d’Oultrement d’Hooghvorst (1818-1878). De Reparatricen hadden een huis in Maastricht (1904-1988).
Een ander synoniem is reficio, refeci, refectum, 3. Het woord refter (verkorting van refectorium) is de plaats in kloosters en seminaries waar de maaltijden worden gebruikt tot herstel van de lichamelijke krachten.
Het concept recreo wordt in poëtische zin gebruikt door auteurs als bv Sedulius (eerste helft vijfde eeuw ) en Paulinus van Nola (354-431 ) voor de herschepping of de transformatio bewerkt door het H. Doopsel. Dit is juist, gezien de samenstelling van dit verbum: re-creo, creo betekent scheppen, voortbrengen, in het leven roepen, tot stand brengen. In het Doopsel worden wij herschapen als de nieuwe schepping waarvan Christus de eersteling is en verrijkt met de goederen die in de Vader zijn, door zijn Zoon,  met de Heilige Geest (Irenæus van Lyon,                  Epideixis III).
Recreo heeft in het Latijn ook een duidelijke referentie naar de H. Eucharistie: “spiritali poculo recreati”, verkwikt door de beker met geestelijke drank (Postcommunio [PC], 3 mei, Sacramentarium Gelasianum II, 18) met de parallel “cælesti poculo reparati”, hernieuwd door de beker met hemelse drank (Missale Gothicum, 61). Zo ook de openingsregel “Da nobis, Domine, hoc dono tuo mirabili recreatis” – Geef ons, Heer, nu wij door deze wonderlijke gave nieuwe levenskracht hebben ontvangen… (PC In feriis Adventus die 24 decembris, ad Missam matutinam, MR 1970, 149).
In het Nederlands gebruikte afleidingen van re - creo: creatie, creatief, creëren, creatuur, recreëren. 
Realiseren we ons welk Voedsel, Wie wij als Voedsel hebben bij het Heilig Gastmaal van de H. Mis en hoe de dienaar die Jezus met hart en ziel bemint, bevrijd van de boeien van de zonde, steeds meer en meer  met verlangen geketend wordt aan deze Tafel, dankbaar voor de edelmoedigheid van de Heer. We worden niet alleen gevoed door Christus, maar gevormd, opgevoed en grootgebracht.  Wanneer wij rechtstreeks naderen tot Hem in de H. Eucharistie, worden wij zeker ‘herschapen’.

Praesidium, - ii, onz.
is iets wat ons dekt, beschermt, vandaar: bescherming, hulp, bijstand; vooral met betrrekking tot soldaten die wacht houden als wachtpost of escorte, konvooi, maar ook ‘besturend orgaan’, voorzitterschap. Denk aan het Presidium van de Opperste Sovjet. 
Alleen in de collecta van Aswoensdag: “Concede nobis, Domine, præsidia militiæ christianæ sanctis inchoare ieiuniis” (Verleen ons, Heer, de hulp van de christelijke krijgsdienst om het  vasten te beginnen..) komt het begrip præsidium in een ‘militaire’ context voor.
In alle andere instanties wordt præsidium gebruikt om bovennatuurlijke hulp of ondersteuning in het algemeen uit te drukken. God Zelf wordt genoemd de infirmitatis humanæ singulare præsidium – de enige hulp in onze menselijke zwakheid (PC misformulier Pro infirmis (Voor zieken) MR 1970, 839).
In het Super Munera gebed van de 2e Zondag van de Advent vinden we een parallel:
“et, ubi nulla suppetunt suffragia meritorum, tuæ nobis indulgentiæ succurre præsidiis”- en kom ons, waar wij niet kunnen steunen op eigen verdiensten, met uw genade te hulp (MR 1970, 130).
De H. Communie schenkt als goddelijke gave nieuwe levenskracht, hulp en bescherming: “Quos munere cælesti reficis (reficere!), Domine, divino tuere præsidio” (PC die 20 decembris, MR 1970, 145).
In de Postcommunio van deze zondag en ook in die van 25 april (MR 1962) staat het begrip præsidium voor de genade die gevraagd en verwacht wordt opdat ons leven van alle dag vrucht mag dragen en opdat, wat begonnen is in het sacrament van het Doopsel, mag worden voortgezet,  zoals de concepten comitare, continuum en sempiternis aangeven.  PC van 25 april, H. Marcus (MR 1962): “Tribuant nobis […] continuum tua sancta præsidium”- Mogen uw heilige mysteries ons een voortdurende bijstand verlenen. 
De katholieke liturgische traditie heeft een zeer oude hymne uit de tijd van de verschrikkelijke kerkvervolgingen, bewaard: het “Sub tuum praesidium confugimus, Sancta Dei Genitrix... Onder uw bescherming, nemen wij onze toevlucht, o heilige Moeder van God… We zingen deze hymne in ons klooster elke avond vóór het avondmaal.
Hymnen en oraties in de oude Kerk weerspiegelen vaak fragmenten van bijvoorbeeld psalmen en passages van de Evangeliën, de Brieven van de Apostelen, de Apocalyps die eeenmaal gehoord, in de herinnering werden vastgehouden. Het is verrassend hoe men soms stuit op woordcombinaties die in een nieuwe context worden gebruikt, zoals bijvoorbeeld vers 22 van Psalm 93 (94): “Factus est mihi Dominus in præsidium et Deus meus in rupem refugii mei;” die we vandaag (Feria IV, Hebdomada IV ad Horam mediam, Liturgia Horarum III) hebben gebeden en de openingsregel van het Sub tuum.

O v e r w e g i n g  
De tekst van de oratie van deze zondag maakt ons duidelijk wat volledig vertrouwen op God betekent.
We hebben zijn bescherming nodig in de confrontatie met de wisselvalligheden van het leven. We weten dat de vijand op de loer ligt om ons te verslinden (cf 1 Pe 5,8). Als we eerlijk zijn zien we onze gebreken van dit moment en herinneren we onze eerdere tekortkomingen, in de wetenschap dat alleen “de zuiveren van hart”  God zullen zien in zijn Hemelse Stad, waarvan de Kerk een voorafschaduwing is (Apoc 21,27). We zijn geschapen en bestemd voor deze beloning door middel van de genade en door zelf de handen uit de mouwen te steken. God bereidt ons voor via zijn eigen wegen. Hij stelt ons ook in staat ons eigen aandeel tot een goed einde te brengen, volgens onze wil en verstand die onze woorden, daden en ons geestelijk leven normeren.
Bij alle uitdagingen en kansen die het leven van alledag hier en nu meebrengt, is de H. Eucharistie het concreet bewijs dat God – zolang wij ademen – nooit ophoudt ieder van ons lief te hebben. Het vlees en bloed zijn het teken van Jezus die zijn leven heeft gegeven. Doordat Hij verrezen is, kan hij zich met iedereen verbinden. Wij delen in zijn verheerlijkt Lichaam, dat Hij aan allen wil aanbieden. Onze Communie is de deelname aan de gekruisigde en verrezen Heer. Het gaat bij het ontvangen van het Lichaam van Christus in de Eucharistie niet om een ‘fysiek’, maar om een ‘verheerlijkt’ lichaam, het Lichaam van de Verrezen, die uit de doden is opgestaan. In het vieren van de Eucharistie verkondigen wij de dood van Jezus en we belijden tot Hij wederkeert dat Hij verrezen is. Wij geloven dat wij door het eten van zijn Brood en het drinken uit de beker leven ontvangen.
 “De mensen van God ontvangen het met devote deelname. Met dit Levensbrood, een middel voor onsterfelijkheid, werden talloze heiligen en martelaren gevoed en ontleenden hieraan de kracht aan zwaar en langdurig lijden te weerstaan. Zij geloofden in de woorden die Jezus eens gesproken had in Kafarnaüm: "Ik ben het levende brood dat uit de hemel is neergedaald. Als iemand van dit brood eet, zal hij leven in eeuwigheid" (Jo 6, 51). (Paus Johannes-Paulus II, Homilie op Sacramentsdag, 22.6.2000).
De Eucharistie bewerkt aanhoudend dat de verrezen Christus aanwezig is, die niet ophoudt zich aan ons te geven en ons uitnodigt deel te hebben aan de tafel van zijn Lichaam en Bloed.
Christenen gaan naar de H. Mis om deel te nemen aan het lijden en aan de verrijzenis van de Heer en zo waarachtiger als christenen te leven. Dan begint de inzet voor het christelijk getuigenis. We verlaten het kerkgebouw om “in vrede te gaan” en de zegen van God in de dagelijkse bezigheden aanwezig te brengen, in onze huizen, op de plaatsen waar wij werken en studeren, in de zorgen voor de aardse stad, de Heer verheerlijkend door ons leven. Telkens wanneer ik de Mis verlaat, moet ik beter buitenkomen dan dat ik ben binnengegaan. Met meer kracht, met meer wil om het christelijk getuigenis te geven. Door middel van de H. Eucharistie komt de Heer Jezus in ons, in ons hart en in ons vlees, zodat de christenen "de gave van het geloof, die zij bij hun Doopsel hebben ontvangen, trouw blijven in heel hun leven.
Van de viering naar het leven dus, bewust dat de Mis haar voltooiing vindt in de keuzes van wie zich zelf persoonlijk laat betrekken in de geheimen van Christus. We mogen niet vergeten dat we de H. Eucharistie vieren om eucharistische mannen en vrouwen te worden. Wat betekent dit? Het betekent: Christus aan het werk laten in onze daden: dat zijn gedachten onze gedachten worden, dat zijn gevoelens de onze worden, dat zijn keuzen onze keuzen worden. Dat is heiligheid: handelen zoals Christus deed, dat is christelijke heiligheid. “De deelneming aan het Lichaam en het Bloed van Christus bewerkt niets anders dan dat wij overgaan in hetgeen wij nuttigen” (S. Leo Magnus, Sermo 63,7). Wij zullen delen in het leven dat Jezus heeft en geeft.
“Ontvangt het Lichaam van de Heer dus zó, dat ge eraan denkt, de eenheid in uw hart te hebben en uw hart steeds vastgehecht te moeten houden aan hetgeen boven is. Laat uw hoop niet op aarde zijn, maar in de hemel: uw geloof sta vast in God, het zij Gode welgevallig. Want hetgeen ge hier nu nog niet ziet en tóch gelooft, zult ge ginds aanschouwen waar ge u verblijden zult zonder einde” (S. Augustinus, Sermo 227 In die Paschæ, IV).
“Laat de(ze) H. Eucharistie ons brengen tot de eeuwige lofprijzing van uw Majesteit.”
(Uit de Postcommunio van 31 juli, gedachtenis H. Ignatius van Loyola)