zaterdag 31 juli 2021

Collectegebed 18e zondag door het jaar “Schenk Uw dienaars voortdurend Uw zegen”

Collectegebed 18e zondag door het jaar
“Schenk Uw dienaars voortdurend Uw zegen”

Missale Romanum 1970
Adesto, Domine, famulis tuis, et perpetuam benignitatem largire poscentibus, ut his, qui te auctorem et gubernatorem gloriantur habere, et grata restaures, et restaurata conserves.
Altaarmissaal 1979
Heer, wees uw dienaars nabij en schenk voortdurend uw zegen aan hen die tot U bidden. Wij erkennen U als onze Schepper en Leider; vernieuw de gaven van uw schepping en blijf begeleiden wat Gij vernieuwd hebt.
 Letterlijke vertaling
Heer, sta Uw dienaren bij en schenk rijkelijk Uw altijddurende zegen aan hen die het verlangen, opdat Gij voor hen, die zich erop beroemen U als Schepper en Bestuurder te hebben, zowel de genadegaven herstelt als de herstelde gaven bewaart

L i t u r g i s c h e   a n t e c e d e n t e n
Het collectegebed van deze zondag kwam niet als zodanig  voor in de voorgaande edities van het Missale Romanum, wel echter als “oratio super populum” (1) op donderdag na de 2e zondag van de Vasten met enkele minieme tekstvarianten. Het oude Sacramentarium van Verona (of Leonianum), 2e helft 6e eeuw, heeft een sterk gelijkende collecta die gebruikt werd door onze voorouders. In bovenstaande moderne versie werd de grammatica vereenvoudigd. Een verwant woordgebruik treft men aan in de werken van Cicero (+ 43 vóór Chr.) - met name in de Epist. ad fam. 2.6.4 (2) -, in het Hexameron, Dag 1.2.7.) (3) van de H. Ambrosius van Milaan (+ 397) en in de Preken van de H. Augustinus (+430), Sermo 293d,5. Ook hieruit blijkt hoe Kerk en cultuur door de eeuwen heen diep met elkaar zijn verweven.

S t r u c t u u r
Adesto, Domine, famulis tuis, et perpetuam benignitatem largire poscentibus:  
Openingszin in de imperatief met anaklese “Domine”: hoofdzin van de oratie; in feite twee nevengeschikte hoofdzinnen in de gebiedende wijs verbonden door het voegwoord “et”; in beide hoofdzinnen is een bede geformuleerd
De dativus pluralis famulis tuis is bepaald door het gebruik van adesto. Adesse draagt altijd een object in de dativus bij zich.
Poscentibus is een ppa in de dativus pluralis (ppa=participium praesentis activi) van het verbum poscere dat een dringend verlangen uitdrukt. Het ppa is op deze plaats zelfstandig gebruikt. In de vertaling met behulp van een bijvoeglijke bijzin mag daarom een persoonlijk voornaamwoord aangevuld worden: zij die.
Voor de analyse van de twee bijzinnen worden ze als volgt los gekoppeld:

De eerste bijzin: ut his… et grata restaures et restaurata conserves.
Na het voegwoord ut staat het gezegde in de coniunctivus. In dit geval staan er twee gezegdes in de coniunctivus praesentis te weten restaures en conserves. Ze zijn als verba met gelijkwaardig gewicht gekoppeld door et.
His is een zelfstandig gebruikt aanwijzend voornaamwoord in de dativus pluralis. Het mag door dit zelfstandige gebruik vertaald worden met een persoonlijk voornaamwoord: voor hen.
Mooi is het gebruik van restaures en restaurata meteen achter elkaar, zowel qua stijl als wat de inhoud betreft. Qua stijl: alliteratie en een opbouw van 3 naar 4 lettergrepen. Inhoud: De Heer herstelt niet alleen, maar draagt ook zorg voor het behoud van het herstelde (wederom een opbouw). Zijn engagement duurt voort ( cf. perpetuam in de eerste regel).
De tweede bijzin, die de eerste bijzin als aanvulling onderbreekt: qui te auctorem et gubernatorem gloriantur habere.
Dit is een bijvoeglijke bijzin. Het relativum qui heeft his als antecedent. Er wordt hier extra informatie verschaft over de mensen voor wie de Heer zijn weldaden steeds weer herstelt en ook bewaart. Over deze mensen wordt in de tweede bijzin verteld dat ze hem als Schepper en Bestuurder beschouwen.
De infinitivus habere lijkt op deze plaats alleen maar de functie van lijdend voorwerp te kunnen vervullen: zij die zich beroemen op het hebben van U als Schepper en Bestuurder. De twee accusativi auctorem en gubernatorem zijn als aanvulling bij het object te praedicatief gebruikt.
Het gebruik van twee maal et zou vertaald kunnen worden met ‘zowel …als’

V o c a b u l a r i u m
Twee weken geleden is wat grondiger gekeken naar het substantief famulus, de “dienaar”, (collectegebed 16e zondag) die in de antieke wereld deel uitmaakte van de huishouding, van de uitgebreide familie. Dit begrip komt dikwijls voor in onze gebeden.

Adesto – een krachtig beroep op God aan de kop van de oratie - is de imperatief (gebiedende wijs) van het futurum van het werkwoord adsum/adesse. Het betekent “er zijn, aanwezig zijn, tegenwoordig zijn, voorhanden zijn,” zowel in fysieke als in morele zin. Dus het heeft ook betekenissen als “iemand ten dienste staan, helpen, assisteren, bijstaan, iemands zaak op zich nemen, beschermen, verdedigen, ondersteunen”. En ook “met de geest of met de gedachten tegenwoordig zijn, aandacht geven, aandachtig luisteren” en verder “aan iets meewerken,  deelnemen aan, met ons zijn”.
“Adsum!” is het bekende woord in de wijdingsritus van het priesterschap en in het ritueel van de religieuze professie. De candidaten worden met hun naam opgeroepen en dit is het formele moment van hun “roeping” (vocatio). Adsum! – Hier ben ik! antwoorden de candidaten wanneer zij bij hun naam worden geroepen. Welke een belangrijk persoonlijk, ontroerend en plechtig moment is dit telkens! Bij de religieuze professie gaat daar de uitnodiging aan vooraf: Magister vocat te – De Meester is er en Hij roept u, waarmee wordt benadrukt dat geroepen worden en roepingen zich afspelen op een bovennatuurlijk plan. Deze oproep is de bevestiging van de roeping door de Kerk.
Perpetuus, –a, -um, een adjectief (bijvoeglijk naamwoord) en betekent: voortdurend, onafgebroken, altijd voortgaand, constant, bestendig, ononderbroken, enz. Perpetuam is bijvoeglijk bij het substantivum benignitatem geplaatst en de meer letterlijke vertaling beantwoordt derhalve meer aan de oorspronkelijke constructie.

Largire is een imperatiefvorm van largior, een deponens (werkwoord in de passieve vorm maar met actieve betekenis). De woordenboeken geven de betekenissen: “rijkelijk, gul, genereus geven, overvloedig geven, kwistig geven, schenken, verschaffen, verlenen, uitdelen, verstrekken, uitreiken, toekennen, gunnen, toestaan”. Ter onderscheiding van andere uitdrukkingen van het begrip “geven” of “schenken” die de samensteller van de oratie had kunnen gebruiken, wordt hier “largire” gebruikt, met welk begrip gewoonlijk een “rijkelijk”, ruimhartig geven wordt uitgedrukt. De Latijnse liturgische taal bedient zich graag van deze en andere uitdrukkingen die een overvloed aan gaven aanduiden, omdat hier immers wordt gevraagd om Gods onophoudelijke goedheid (perpetuam benignitatem).
“God is goed. Wanneer deze stelling de grenzeloze edelmoedigheid van zijn gaven in onze geest oproept, die zich uitstrekken van het begin van ons leven tot in de eindeloosheid van de eeuwigheid, hebben wij de kern van zijn goedheid nog niet gezien. De gaven spreken ons van zijn liefde, zijn barmhartigheid, zijn welwillende voorzienigheid;  maar zijn goedheid ontneemt ons veel meer ons hart dan dat zij ons iets brengt. De goede God is de onweerstaanbaar aantrekkelijke Persoon aan Wie  wij alleen kunnen weerstaan wanneer wij Hem niet zien; Hij is eindeloze aanlokkelijkheid, meer dan een mens ooit zou kunnen wensen, boeiende beminnelijkheid, die het hart verovert. Als het hart van de mens staat tegenover de goddelijke goedheid, slaat het uit tot zo’n vlam, dat deze een fakkel wordt voor heel zijn leven. Gegrepen door de uitnodiging, die zulk een goedheid noodzakelijk insluit, vindt de mens geen weg te lang, geen gevaar te groot, geen hindernis te afmattend. (…) God heeft in ons de belofte van zijn goedheid gelegd: door de genade van God worden wij een beeld van die goddelijke goedheid. In God treffen wij niet die trage schreden aan van belofte naar vervulling, maar een onmiddellijke, onbegrensde, eeuwige aantrekkingskracht zonder dat er ook maar een ogenblik teleurstelling of uitstel mogelijk is. Dit is het einde van de jacht van het mensenhart en het begin van zijn volheid” (naar H.Thomas van Aquino, Summa Theologica; over God).

Het deponens glorior betekent “zich beroemen op, gloriëren, pochen, bluffen, hoog opgeven over, opscheppen, snoeven, pralen, trots/fier zijn op, prat gaan op”. Glorior wordt geconstrueerd met een accusatief als object (in het collectegebed van vandaag met een accusatief plus infinitief – a.c.i. - ) óf vergezeld van de ablativus óf van een voorzetsel.
Iets wat gratus, a, um (bijvoeglijk naamwoord) is, is “geliefd, lieflijk, beminnelijk, dierbaar, aangenaam, dankbaar” terwijl iemand die gratus is, “dankbaar, erkentelijk; verdienstelijk (dank waardig), dank verwervend of verdienend”, is. Grata met “genadegaven” te vertalen lijkt in deze oratie passend, omdat dit begrip zowel aansluit bij het begrip dankbaarheid voor iets dat we ontvingen, voor iets dat voor ons gedaan of ons om niet gegeven is, als bij de heilzame dimensie van wat God bewerkt.
Veel collectegebeden in deze tijd van het liturgisch jaar gebruiken dezelfde woorden, niet precies de gebruikelijke soort woorden die standaard zijn voor een Romeinse oratie, maar tamelijk ongebruikelijke woorden die onze aandacht trekken. Vorige week bijvoorbeeld zagen we dux  (“een “leider, gids”, en ook “aanvoerder, opperbevelhebber, commandant” en rector (“stuurman”, “leidsman” of “gouverneur, bestuurder”). Deze week hebben we gubernator met de betekenis van “stuurman, roerganger, loods van een schip” of “directeur, regeerder, regent, heerser, gouverneur”. Qua thematiek zijn deze begrippen vergelijkbaar.
Gedurende de Tijd door het Jaar zijn er kleine groepen van moderne collectegebeden die met elkaar verband hebben qua thematiek en woordgebruik. Thema’s en termen kunnen bijvoorbeeld ontleend zijn aan de wereld van het leger, de landbouw of de rechtspraak. De collectegebeden in de Novus Ordo zijn meestal ongewijzigd of afgeleid van oraties in oude sacramentaria, zelfs als ze reeds voorkwamen in eerdere edities van het Missale Romanum. Afkomstig uit de verschillende tijden van het liturgisch jaar zijn ze nu in een ordening bijeen gebracht.

De Latijnse collectes die wij elke week ontvangen hebben een prachtige inhoud. Wanneer de alter Christus, de priester, deze gebeden opdraagt in de context van de heilige mysteries van de Heilige Mis, hebben de woorden macht ons te vormen. Christus, het Hoofd van het Lichaam, spreekt. Als Rooms Katholieken zouden wij moeten verlangen om volgens de geest van de Kerk te worden gevormd, zodat we onszelf kunnen verstaan als één Lichaam en dan vervolgens onze wereld beïnvloeden. Als Christus’ Lichaam is het onze heilige plicht om de inhoud van deze gebeden (namelijk Christus zelf!) naar alle hoeken van de wereld te brengen waarmee we in aanraking komen.
Zodra de maatschappij en onze cultuur goed zijn gevormd en geïnformeerd, heeft die cultuur iets van waarde om terug te geven aan de Kerk. Dit is een dynamische uitwisseling: de Kerk vormt ons; wij geven vorm aan onze wereld rondom ons; we geven onze heilige gaven, goede en echte en mooie, de allerbeste die we kunnen bedenken, terug aan de Kerk die ze in zichzelf integreert. De gunsten die God door de Heilige Kerk biedt moeten vanzelfsprekend altijd prioriteit hebben in de uitwisseling tussen de Kerk en de wereld, hoewel het proces in twee richtingen onafgebroken en gelijktijdig doorgaat. Dit is authentieke inculturatie! Dit is een cruciaal kenmerk van het document Liturgiam authenticam van de Congregatie voor de Goddelijke Eredienst waarin normen voor de vertaling zijn vastgelegd. 
Ons besef van wie we zijn en wie wij niet zijn tegelijk met wie God is, is fundamenteel voor deze collecte. Er is een  belangrijk verschil in hoedanigheid van degenen over wie het Latijnse gebed handelt. Enerzijds, God, onze Schepper. Hij leidt onze wegen. Hij is eeuwig en goed en welwillend. Hij geeft geschenken. Hij kan en wil ons bijstaan. Anderzijds zijn wij de dienaren en behoeftige smekelingen. We hebben nood aan gunsten en gaven waarvoor we dankbaar moeten zijn.  Ze zijn onbereikbaar tenzij God deze in zijn goedheid aan ons geeft. Wij verdienen deze niet zonder Hem. Sommigen van ons hebben Gods gunsten verloren. Wij zijn onvolkomen totdat Hij ze aan ons teruggeeft. Wij zijn zwak en niet in staat Gods ruimhartige geschenken te behouden, tenzij Hij Zelf deze weer in ons bewaart zodra Hij deze heeft teruggegeven. Hij zal ze niet terugschenken, tenzij we Hem smeken dit in zijn goedheid te willen doen. Onze nederige status van dienaar is de sleutel tot al hetgeen wij hebben ontvangen of herwonnen. De duidelijke, scherpe en koude realiteit van onze behoeftigheid is in dit collectegebed meesterlijk geplaatst tegenover het verwarmende, genezende en rustgevende vertrouwen zich in Gods aanwezigheid te bevinden.

Met dank en toestemming ontleend aan Father John Zuhlsdorf, WDTPRS.

(1) Het gebed over het volk – in de christengemeenschappen van Syrië en Egypte misschien reeds in de 5e eeuw bekend – is een zegengebed op het einde van de Mis, vóór de wegzending van de gelovigen. Op vele plaatsen in het Oosten begon men het ook te zeggen vóór de nuttiging, met het oog op de niet-communicerenden, die niet langer hoefden te blijven. In Rome behield het steeds zijn oorspronkelijke plaats, d.i. na de postcommunio. Vroeger werd het ook buiten de Vasten en op zondag gelezen. Het gebed over het volk werd lange tijd bewaard in de oude vastenliturgie, waarin het tevens diende als gebed van de Vespers. De aard ervan is tamelijk onbepaald; in de vasten doelt het dikwijls op de vergiffenis van de zonden, het ontvluchten van het kwaad en het beoefenen van het goede. Omdat het gebed over het volk een zegenformule bevat, ging de uitnodiging van de diaken “Humiliate capita vestra Deo”, Buigt (letterlijk: vernedert) uw hoofden voor God er aan vooraf en was het heel natuurlijk dat het volk zich neerboog.
(2) Cicero Ad Familiares, “Aan familie en vrienden”, tussen 63 en 43 v.Chr., 16 boeken met brieven aan zijn vrouw, dochter, zoon, secretaris en een groot aantal vrienden en relaties.

(3) Beschrijving van Gods scheppingswerk gedurende zes dagen