Christus ontvangt brood en
wijn voor de H. Eucharistie
Als
wij U aanbieden wat Gij gegeven hebt, mogen wij Uzelf ontvangen
I
n l e i d i n g
Het
thema van het Gebed over de gaven is opnieuw de heilige uitwisseling
(Commercium), ditmaal in een bondige en klare formulering: wij bieden de gaven
aan die God Zelf ons heeft gegeven, en God schenkt ons als tegengave Zichzelf.
Daarom spreekt de oratie van ‘commercia gloriosa’, niet gaat het om een of
andere genade als tegengave, of een ‘deelhebben aan het goddelijk leven’ maar
God Zelf wordt als tegengave genoemd, ofschoon met het object toch het
deelhebben aan het goddelijk leven wordt bedoeld. De termen ‘commercia gloriosa’
mikken hoger, om de heerlijkheid van de uitdrukking op te voeren.
De
heerlijkheid (gloria) van God beantwoordt ook aan de uitwisseling gezien de
onbeduidende gaven die wij aanbieden: een weinig brood en wat wijn en deze
moest God het eerst schenken. Zo arm zijn wij, zo rijk is God en zo vrijgevig.
Niet
gaat het om een do, ut des-principe
(ik geef, met de bedoeling dat jij geeft), zoals bij de heidense Romeinen, die
als wedergave voor hun offers bescherming en gunsten van de goden verwachtten,
maar onze gave aan God is ons eerst reeds door God gegeven.
Eigenlijk
gaat het hierbij bovendien om een dubbele ruil! God schenkt ons brood en wijn,
en wij brengen deze aan Hem terug voor het H. Misoffer. Maar God laat zich in
liefde en edelmoedigheid niet overtreffen. Hij schenkt ons de gaven opnieuw,
maar deze keer als Lichaam en Bloed van zijn Zoon, en daarmee geeft hij
Zichzelf. Het vertrouwen van onze kant is groot! Hoe zouden we anders durven de
grote God Zelf als Gave af te smeken.
Treffend
wordt de glorievolle uitwisseling geaccentueerd door het ‘suscipe’ aan de spits
van de oratie en het ’accipere’ aan het slot van de oratie.
T e k s t
Missale Romanum – 1970
Suscipe, Domine, munera nostra,
quibus exercentur commercia gloriosa,
ut, offerentes quae dedisti,
te ipsum mereamur accipere.
quibus exercentur commercia gloriosa,
ut, offerentes quae dedisti,
te ipsum mereamur accipere.
Altaarmissaal
Nederlandse Kerkprovincie – 1979
Heer, aanvaard onze gaven voor deze Eucharistie,
waarin een wonderbare uitwisseling plaats vindt:
als wij U aanbieden wat Gij gegeven hebt
mogen wij Uzelf ontvangen.
Werkvertaling
Aanvaard, Heer, onze offergaven,
Aanvaard, Heer, onze offergaven,
waardoor glorievolle uitwisselingen worden bewerkt,
opdat wij,
die aanbieden wat Gij hebt geschonken,
U zelf
verdienen te ontvangen.
L i t u r g i s c h e a n t e c e d e n t e n
Het Gebed over de gaven is hetzelfde als
dat van de vijfde dag onder het Kerstoctaaf, 29 december. Deze oratie was niet opgenomen in de edities van het Romeins Missaal vóór
MR 1970, maar had een antecedent in het Sacramentarium Leonianum Vetus,
89, mense Aprilis, secreta; Verona, Kapittelbibliotheek LXXXV; 2e helft zesde
eeuw.
S t r u c t u u r a n a l y s e e n s
t i j l f i g u r e n
1. Suscipe, Domine, munera nostra,
2. quibus exercentur commercia gloriosa,
3. ut, 4. offerentes quae dedisti,
te ipsum mereamur accipere.
2. quibus exercentur commercia gloriosa,
3. ut, 4. offerentes quae dedisti,
te ipsum mereamur accipere.
Het Gebed over de gaven bestaat uit één enkele zin,
opgebouwd uit een openingszin waarin God gevraagd wordt onze gaven te
aanvaarden (regel 1), gevolgd door een relatieve bijzin waarin het effect van
deze offerande wordt geduid (r. 2). In regel 3 – met het prædicaat in de
coniunctivusvorm - wordt opnieuw een bede geformuleerd waarvan de verhoring
wordt verhoopt op grond van het offeren van de door God Zelf ons geschonken
gaven, zoals geformuleerd in de ingevoegde bijzin r. 4. Het concept commercium
is niet alleen in deze oratie verwoord, maar ook bondig geduid.
Ad
1
Suscipe,
ontvang, aanvaard,- frequent voorkomend klassiek begin van de oraties super
munera met prædicaat in de imperativusvorm, ditmaal niet afgezwakt door de
losse vorm quæsumus.
Domine,
[o] Heer, anaklese in de vocativusvorm.
munera
nostra, onze offergaven, - object van het prædicaat in twee congruerende
accusativusvormen.
Ad
2
Relatieve
bijzin, ingeleid door het reflexivum quibus, waarmee, waardoor, - ablativus
meervoud [hier] onzijdig van het reflexivum qui met munera nostra van r. 1 als
antecedent.
Commercia
gloriosa, letterlijk glorievolle uitwisselingen, - subject van het prædicaat
exercentur in twee congruerende nominativusvormen onzijdig meervoud. Voor het
gebruik van de pluralis zie de Inleiding.
Exercentur,
[zij] worden uitgeoefend/ bewerkt/voltrokken, prædicaat, 3e pers.
meervoud van het passivum indicativi præsentis van het verbum exercere, - cui,
citum, 2. (van ex – arceo) met betekenissen: in rusteloze/voortdurende beweging brengen, oefenen, uitoefenen, bewerken, voltrekken.
Aan
dit Latijnse werkwoord ontleende het Nederlands ‘exerceren’, ‘exercitie’.
Ad 3
Finale/doelaanwijzende
resp. consecutieve/gevolgaanduidende bijzin , ingeleid door het voegwoord ut
met het prædicaat mereamur accipere in de coniunctivusvorm (coniunctivus
optativus): ut mereamur, op-/zodat wij mogen verdienen te ontvangen. De
werkwoordsvorm mereamur is in deze constructie koppelwerkwoord verbonden met de
infinitivus accipere, dat hier als object gezien kan worden.
Te ipsum, U
zelf, - object van het prædicaat in twee zelfstandige accusativusvormen van 1.
het pronomen personale tu en 2. van het pronomen demonstrativum ipse, ipsa,
ipsum.
Ad 4 offerentes quae dedisti,
Bijzin waarvan het verbum ‘offerentes’, participium præsentis activi,
meervoud, een aanvulling is bij het onderwerp ‘wij’ dat besloten ligt in het
verbum mereamur (r. 3) en derhalve met een relatieve bijzin beginnend met qui /
die, vertaald kan worden. Het ppa is hier attributief gebruikt.
De bijzin offerentes bevat een volgende, afhankelijke
bijzin [munera] quæ dedisti. In
gedachten kan men aan offerentes munera of ea aanvullen voor een beter begrip
van de constructie aangezien een direct antecedent hier ontbreekt.
Dedisti, U hebt geschonken,
gegeven, - prædicaatsvorm in de indicativus, aantonende wijs, 2e
pers. perfecti activi van het verbum dare, dedi, datum, 1, geven, schenken. Dit
prædicaat staat in de indicativus omdat zij slechts een toelichting vormt,
zonder de persoonlijke mening van een spreker: De offergaven zijn immers van
God Zelf afkomstig.
Quæ, die/welke, - object
van het prædicaat dedisti in de accusativusvorm meervoud onzijdig van het
pronomen relativum qui, quæ, quod. Het antecedent van quæ is ‘munera nostra’
van
De verwantschap tussen het
openingsverbum ‘suscipe’ en het afsluitende werkwoord ‘accipere’ werd reeds
aangeduid. Het zijn de scharnieren van de oratio super munera: wij vragen God
onze/Zijn gaven te aanvaarden en wij mogen Hem door Zijn goedheid ontvangen.
Opvallend zijn ook de twee
paren met uitgangen in het onzijdig meervoud: ‘munera
nostra’ en ‘commercia gloriosa’.
V o c a b u l a r i u m
Suscipe > suscipere, -cepi,
-ceptum, 3. We horen deze term dikwijls in de liturgie. Suscipio is opnemen,
dragen, steunen, op zich nemen en ook op zich nemen om te doen. Naast andere
betekenissen wordt het in overeenkomstige contexten gebruikt met betekenissen:
ondernemen, aannemen, doen, verrichten, beginnen, aanvangen (speciaal als
vrijwilliger of bij wijze van gunst).
In de Psalmen worden vormen van het verbum
suscipere regelmatig aangetroffen en ook ontmoeten we daar de term ‘susceptor’
zoals in Psalm 70 (71), vers 6, van de Terts van afgelopen maandag (Week III,
feria II): ‘Super te innixus sum ex utero, de ventris matris meæ tu es
susceptor meis; in te laus mea semper’- Ik steunde op U van de moederschoot af,
reeds vóór mijn geboorte was U mijn beschermer, tot U richt ik altijd mijn
lofzang.
In de Doopregisters van de Katholieke Kerk staan
de namen van de peetouders vermeld als ‘doopheffers’: “…susceperunt neonatum..”
: NN. hebben de pasgeborene ten doop gehouden.
Recipere, -cepi, -ceptum, 3. : terugnemen,
terugtrekken, terughalen, terugkrijgen en met betrekking tot een ouder
(natuurlijk of adoptief) en kind “een pasgeboren kind van de grond opnemen; vandaar: erkennen, opnemen, aannemen,
ontvangen, het laten opgroeien als een eigen kind, beschermen. (Vgl. de
‘Nederlandse’ termen receptie, recept, receptief enz.
Accipere betekent in de kern: ‘aanemen’ en dus bij extensie aan of tot
zich nemen, ontvangen, zich laten geven, op zich nemen, toelaten maar ook met
het verstand opnemen, vatten, begrijpen. (Vgl. ‘accepteren, acceptatie,
acceptgiro, enz.)
Commercium
De glorievolle uitwisseling, commercia
gloriosa, staat centraal in het Gebed over de gaven. Zoals we eerder zagen
komt dit concept vaker voor in de liturgie. Het is een
veelomvattend om niet te zeggen beladen begrip en betekent letterlijk
“uitwisseling”, “ruil”.
De woordenboeken geven bij het substantivum
commercium, - i, n. 1. handel, verkeer 2. ruil
3. commercia – orum n. pl.: uitwisseling. Van daaruit ook “omgang,
betrekking, sociaal verkeer, correspondentie, kameraaadschap”. In het oude
Latijn van Sint Hieronymus van het Oude Testament verwijst commercium
naar het Verbond van God met de mens, een soort ‘contractuele overeenkomst’ en
een uitwisseling van trouw, ofschoon tussen beslist ongelijke partners. Nu
hebben wij een nieuw Verbond met God in Christus, een nieuw commercium:
“Deze beker is het Nieuwe Verbond in mijn Bloed,
dat voor u wordt vergoten” (Lc 22, 20).
Zo ziet de liturgie in het bijzonder een
uitwisseling bij de bereiding van de offergaven tijdens de H. Mis: gelovigen
brengen brood en wijn naar het altaar, door God uit al zijn gaven uitgekozen.
God geeft hen het Lichaam en Bloed van zijn Zoon als tegengave. De oratie van
deze zondag drukt dit expliciet uit. Vóór alles is de Menswording een
uitwisseling: de mensheid schenkt haar menselijke natuur en God geeft haar bij
wijze van uitwisseling/ruil het delen in zijn goddelijke natuur. Dit delen
ontvangt de mensheid in de hoogste zin in Jezus Christus. Deze uitwisseling
geldt in iedere H. Mis.
Het begrip
commercium wordt gecombineerd met verschillende adiectiva zoals sacrosanctum commercium, hoogheilige
uitwisseling in het Gebed over de gaven in de Nachtmis van Kerstmis: door de komst van Gods Zoon onder de mensen heeft
een zeer bijzondere uitwisseling heeft plaatsgevonden, waarbij God de Zoon de
goddelijke natuur volledig heeft bewaard maar tegelijkertijd tevens de
menselijke natuur heeft aangenomen. Paus Leo de Grote (+ 461) drukt het
kernachtig uit: de Zoon van God wordt Zoon van de mensen zodat wij zonen van
God kunnen worden.
Een tweede adiectief is admirabile,
wonderbaar, zoals in de bekende 1e antifoon van de Ie en IIe Vespers
van 1 januari, octaafdag van Kerstmis waar deze ruil nog eens wordt uitgelegd:
“O admirabile commercium! Creator generis humani,
animatum corpus sumens, de Vírgine nasci dignatus est; et, procedens homo sine
semine, largitus est nobis suam deitatem”- O wonderbare ruil! de
Schepper van het menselijk geslacht neemt een bezield lichaam aan en heeft zich
verwaardigd uit een Maagd te worden geboren.
De
oratie van vandaag spreekt over commercia
gloriosa, glorievolle uitwisseling(en). Het adiectief hier is geladen met
het volle gewicht van de gloria Dei,
zoals gloriosa ook de Ascensio,
Hemelvaart van Christus specifiek kwalificeert: met Zijn Hemelvaart ging Zijn
menselijke natuur de glorie van God binnen. De Maagd Maria wordt gloriosa genoemd omdat zij op bijzondere
wijze door haar voorrechten deelt in de glorie van God. Gloriosus is een regelmatig voorkomend epitheton van de martelaren
in het Christelijk Latijn en vandaar vinden we een link naar de oraties.
Het Altaarmissaal van de Nederlandse
Kerkprovincie geeft het ‘gloriosa’ van de Latijnse tekst met ‘wonderbaar’ weer.
Dit herinnert aan admirabile commercium, maar doet ook onvoldoende recht
aan de in de oratie bedoelde eucharistische uitwisseling, die wonderlijk, vol
mysterie is maar die als ‘openbaring van Christus’ liefde in het Paasgeheim,
waarin Hijzelf het levende brood, dat door Zijn Vlees in de Heilige Geest tot
leven is gebracht en tot leven wekkend leven schenkt aan de mensen’, alle glans
en heerlijkheid toekomt (vgl. Ecclesia de Paus Joh.-Paulus II, Ecclesia de
Eucharistia, 17.4.2003, Inl.). De vraag rijst waarom wanneer in het Latijn en
in het Latijn twee verschillende adjectieven bestaan in het Nederlands
hetzelfde woord wordt gebruikt voor verschillende betekenissen.
Suscipe, exercere, accipere – zijn stuk
voor stuk verba die een krachtige actie aanduiden. De sterke imperativus suscipe betekent ook “grijp, vat aan,
pak op”. Exercere is drijven,
voortdrijven, in rusteloze/voortdurende beweging brengen, oefenen. In sommige
contexten kan het betekenen aandrijven, uitwerken in de betekenis van
“voortdurend prikkelen, afmatten”. We hebben werkwoorden van aanbieden, geven,
nemen en ontvangen.
G
e t u i g e n i s s e n v a n d e V
a d e r s
Uit de middelnederlanse geestelijke
literatuur:
Johannes
Ruusbroec
De mystiek
begaafde en wijze Johannes Ruusbroec beschrijft in “Een spiegel der eeuwiger
salicheit of Vanden Heilghen Sacramente’ de Eucharistie en haar rol in het
geestelijke leven. Hij zegt o.a.: “Christus
wil ons leven omvormen en verteren in zijn leven, dat vol is van genade en
glorie, die Hij voor ons steeds gereed houdt, als wij onszelf verzaken willen
en de zonden laten. Konden wij het hartstochtelijke verlangen doorzien, dat
Christus bezielt voor onze zaligheid, wij zouden ons niet kunnen tegenhouden,
en wij zouden Hem in de keel vliegen. Al klinken mijn woorden vreemd, ja
stuitend, zij die beminnen verstaan mij wel!
Jezus’ minne is van zo edele aard: waar zij
teert daar wil zij ook voeden. Al verteert Jezus ons heel en gans in Zich,
daarvoor geeft Hij ons Zichzelf in ruil. Hij wekt in ons een geestelijke honger
en dorst om Hem te smaken met eeuwige lust. Hij geeft aan onze geestelijke
honger en aan onze hartelijke liefde zijn
Lichaam tot spijs. En als wij dit eten en met innige devotie in ons
opnemen, dan vloeit uit zijn Lichaam zijn glorieuze, hete Bloed in onze natuur
en in onze aderen; en zo worden wij ontvonkt in minne en in hartelijke liefde
tot Hem en worden wij naar lichaam en ziel geheel doorstroomd met genot en
geestelijke smaak. Zo geeft Hij ons zijn leven vol wijsheid, waarheid en lering
om Hem na te volgen in alle deugden. En dan leeft Hij in ons en wij in Hem. Ook
geeft Hij zijn ziel met zijn volheid
van genade, opdat wij altijd staande blijven met Hem in minne, in deugden en in
zijns Vaders lof. En boven dit alles toont en belooft Hij ons zijn Godheid tot eeuwig genieten. Is het dan
wonder, dat diegenen jubelen, die dit smaken en ondervinden?
Toen de koningin van Oostland de rijkdom en
de eer en de heerlijkheid van koning Salomon aanschouwde, bezweek haar geest
van grote bewondering en zij ontzonk aan zichzelf en viel in onmacht. Bedenk nu
echter hoe klein Salomons rijkdom en glorie waren tegenover de rijkdom en de
glorie, die Christus zelf is, en die Hij ons heeft bereid in zijn heilig
Sacrament. Want al kunnen wij bij het ontvangen van al wat zijn mensheid
toebehoort ons nog niet met meesterschap over onszelf bedwingen, - wanneer wij
de Godheid beschouwen, die wij voor ons hebben in het Heilig Sacrament, dan
komt er zulk een verwondering over ons, dat wij in de geest tot overwezenlijke
minne moeten opstijgen, of we zouden in bezwijming vallen van vervoering en
ongedurigheid voor de tafel van onze Heer”.
(Hertaling
van de oorspronkelijke tekst door dr. L.
Moereels S.J.)
Thomas a Kempis
Navolging
van Christus, boek IV: De heilige Eucharistie
Gij buigt U naar mij die niet waardig ben
tot U op te zien.
Gij wilt mij de hemelse spijs en het brood
der engelen (Ps. 77:25) te eten geven, geen ander dan Uzelf, ‘het levend brood,
dat uit de hemel is neergedaald en leven geeft aan de wereld’ (Jo 6, 33, 51-52).
Het is een wonderlijke zaak, alle geloof
waardig, maar het gaat het menselijk verstand te boven, dat Gij, Heer, mijn
God, waarlijk God en mens, binnen de geringe gedaante van brood en wijn wordt
begrensd en zonder te worden verteerd door hem die eet wordt genuttigd.
Want zo dikwijls gij dit geheim herkent en
Christus’ Lichaam ontvangt, even zo dikwijls voltrekt gij het werk van uw
verlossing, want gij wordt deelachtig aan de diensten van Christus.
Hfdst 2,
14. 16, 21, 25.
O wonderbare begenadiging van uw liefde
jegens ons; dat Gij, Heer onze God, Schepper en Levensbron van alle geesten,
tot dit armzalig menselijk wezen wilt afdalen en met heel uw godheid en
mensheid zijn honger overvloedig wilt verzadigen.
Laat dan, mijn dierbaarste beminde, laat
hemel en aarde en alles wat hen siert zwijgen in uw tegenwoordigheid, want wat
zij aan lof en schoonheid bezitten, is een geschenk van uw vrijgevigheid en
nooit zullen zij de heerlijkheid van uw Naam nabij komen wiens wijsheid zonder
grenzen is.
Hfdst
3, 18.21.
C o m m e n t a a r
Het
concept van een sacrum commercium, een ‘heilige uitwisseling’ is
centraal voor de Romeinse Canon. Het is eeen frequent element in de gebeden van
de Heilige Mis na de liturgiehervorming van Vaticanum II. God geeft ons brood
en wijn. Wij bieden deze op onze beurt aan God aan.. God verandert deze voor
ons tijdens de Consecratie in het Lichaam, het Bloed, de Ziel en de Godheid van
Zijn eeuwige Zoon, onze Heer Jezus Christus. Deze nieuwe Gaven maken ons tot
aanvaardbare offergaven voor God met al onze woorden en daden. “Moge Hij [Jezus Christus] ons maken tot een
blijvende offergave voor U”, bidt de priester in het Eucharistisch Gebed
(IIIB). En God geeft ons Brood en Wijn, het Lichaam en Bloed van Christus….
Deze glorierijke uitwisseling onderricht ons over het mysterie dat aan God vrij
geschonken gaven, die de aarde voortbrengt en die tijdelijk zijn, voor ons dragers
kunnen worden van eeuwige en geestelijke genaden.
Wanneer de liturgie spreekt
van een heilige uitwisseling, is dat bedoeld als een lofprijzing op de goedheid
van God, op zijn edelmoedigheid, die een dergelijke uitwisseling mogelijk
maakt. Het fundament is dat God de Gever van al het goede is. Hij is het die de
mensen het eerst heeft liefgehad en het eerst zijn barmhartigheid heeft
geschonken. En God schenkt zó, dat degenen aan wie wordt geschonken deze gaven
ook werkelijk bezitten en er als eigenaar over kunnen beschikken. Om die reden
is het dan ook een reëel schenken en – tegenover God – een werkelijk offeren.
Deze toedracht is de grondslag van elke uitwisseling, en het komt uit Zijn
unieke liefde voort dat Hij het aldus heeft geschikt.
De Oratio super munera van
vandaag bevat door het gebruik van de reeks
(zeer) actieve werkwoorden suscipere, exercere, accipere, het idee van
een onophoudelijk voortgaand en terugkomend ritme en doet denken aan het beeld
van twee jongleurs die snel onderling voorwerpen uitwisselen.
Of in een andere metafoor: de hand moet aan de ploeg en wel nu! De H. Eucharistie is hier geen kwestie van spiegelen en overpeinzen maar Realis Presentia, daadwerkelijke aanwezigheid. De Verrezen Heer zelf is hier krachtig en actief levensecht aanwezig:
HOC EST ENIM CORPUS MEUM – WANT DIT IS MIJN LICHAAM
QUOD PRO VOBIS TRADETUR – DAT VOOR U GEGEVEN WORDT
IN REMISSIONEM PECCATORUM – TOT VERGEVING VAN ZONDEN
(Alleen al deze passage in het Latijn maakt de extra expressieve waarde van deze taal in de liturgie en de theologie duidelijk, “lex orandi, lex credendi”).
Sint Augustinus nodigt krachtig de gelovigen uit niet te blijven staan bij wat hun ogen zien, maar verder te kijken: “Erken in het brood – zei hij – hetzelfde Lichaam dat aan het kruis hing en in de beker hetzelfde Bloed dat uit Zijn zijde vloeide. In de eucharistieviering vinden wij niets uit doch treden wij binnen in een realiteit die ons voorafgaat, die zelfs hemel en aarde omvat en dus ook verleden, toekomst en heden. “Ge zult Mij eten, echter zonder Mij in u te veranderen als voedsel voor uw vlees; gij zult echter in Mij veranderen” (Sint Augustinus).
Onze houding in reactie op het ontzagwekkend wonder van de H. Eucharistie kan niet anders zijn dan eerbiedige ontvankelijkheid. Als wij Christus ontvangen, verspreidt de liefde van God zich in ons, verandert zij ons hart radicaal en maakt ons bekwaam tot daden die krachtens het goede dat zich verspreidt, het leven van onze naasten kunnen veranderen. (Paus Benedictus XVI bij de opening van de kerkelijke bijeenkomst van het diocees Rome in de Sint Jan van Lateranen op 15 juni 2010). Een dergelijke houding wensen wij U toe niet alleen komende zondag maar iedere keer dat U de H. Mis meemaakt - en door de H. Mis meegemaakt wordt!