vrijdag 14 augustus 2020

15 augustus Breviarium Romanum : H. Johannes Damascenus: Over het Ontslapen van de heilige Maagd



Over het Ontslapen van de heilige Maagd Maria 


15 augustus
Breviarium Romanum :

H. Johannes Damascenus:

Over het Ontslapen van de heilige Maagd 

Heden rust de heilige en bezielde ark van de levende God, die in haar schoot de Schepper heeft ontvangen, in de tempel van God, die door geen handen gebouwd is. En David, haar vader, springt op van vreugde, en met hem dansen de Aartsengelen in feeststemming, verheerlijken de Krachten; jubelen de Heerschappijen, verheugen de Machten zich tesamen, zijn de Vorstendommen verblijd, vieren de Tronen feest, loven de Cherubijnen en verkondigen de Serafijnen haar heerlijkheid.
Heden ontvangt het Eden het bezielde paradijs van de nieuwe Adam, waarin onze veroordeling is ingetrokken, waarin de boom des levens is geplant, waarin onze naaktheid werd bedekt.
Heden is de onbevlekte Maagd, die door geen aardse genegenheden bezoedeld was, doch opgegroeid in de beschouwing van het hemelse, niet teruggekeerd in de aarde, doch daar zij een levende hemel was, werd zij overgebracht naar de hemelse tenten. Hoe immers kon zij, uit wie voor allen het ware leven is gevloeid, de dood smaken?  Wel was zij onderworpen aan de wet, uitgevaardigd door Hem die zij had voortgebracht, en als dochter van de oude Adam onderwierp zij zich aan het oude vonnis, want ook haar Zoon, die het leven zelf is had het niet geweigerd; als Moeder echter van de levende God is zij waardig bevonden tot Hem te worden opgenomen.
Eva, die met de inblazing van de slang instemde, werd veroordeeld om in smarten te baren en de dood te ondergaan, terwijl haar diep in de onderwereld een plaats werd toegewezen. Hoe kon de dood echter Maria verslinden, de waarlijk gelukzalige die het oor leende aan het woord Gods, die door de werking van de Heilige Geest vervuld werd, die bij de geestelijke groet van de Aartsengel, zonder wellust, en maagd blijvend, de Zoon van God ontving, Hem zonder enige smart baarde en zich geheel aan God toewijdde. Hoe zou de onderwereld haar opnemen?  Hoe zou het bederf kunnen binnentreden in dat lichaam waarin het Leven ontvangen werd?  Voor haar is er een rechte, effen en gemakkelijke weg ten hemel bereid. Indien immers Christus, het Leven en de Waarheid zegt: “Waar Ik ben, daar zal ook mijn dienaar zijn”, hoe zal dan niet veeleer zijn Moeder bij Hem zijn?


Uit een oude overlevering weten wij, dat ten tijde van het roemvol ontslapen der heilige Maagd alle heilige Apostelen, die weliswaar de aarde doorkruisten, tot heil der heidenen toch in een oogwenk omhoog werden geheven en te Jeruzalem samenkwamen. En toen zij daar waren, zagen zij in een visioen Engelen , en hoorden het psalmgezang van hemelse machten, en zo gaf zij te midden der hemelse heerlijkheid haar heilige ziel in de handen van God. Doch haar lichaam dat op een zo onuitsprekelijke wijze God had ontvangen, werd onder het gezang van Engelen  en apostelen opgenomen en gebracht naar een graf in de hof van Gethsemani, waar men drie dagen achtereen het gezang van Engelen vernam.
Toen echter na drie dagen het gezang der Engelen ophield, openden de Apostelen, die daar tegenwoordig waren, nergens echter konden zij haar heilig lichaam vinden. Toen zij echter slechts de doeken gevonden hadden, waarin haar lichaam gewikkeld was geweest en deze vervuld waren met een onuitsprekelijke geur, die daaruit opsteeg, sloten zij het graf. Vol verbazing over dit geheimzinnige wonder, konden zij slechts dit ene bedenken, dat Hij, wien het behaagd had uit de Maagd Maria het vlees aan te nemen, mens te worden en te worden geboren, hoewel het Woord God was en de Heer der heerlijkheid, die ook na zijn geboorte haar maagdelijkheid ongeschonden bewaarde, dat Hij er nu ook behagen in schepte, haar onbevlekt lichaam, dat na haar dood onbedorven bleef reeds voor de gemeenschappelijke en algemene verrijzenis te eren door het naar de hemel over te brengen.

Bij de Apostelen bevonden zich toen ook de heilige Timotheus, de eerste bisschop van Ephese, en Dionysius de Areopagiet, zoals hij zelf getuigt in hetgeen hij over de heilige Hiërotheus, die toen ook ter plaatse was, schrijft aan voornoemde Timotheus: “Toen ook wij en vele onzer heilige broeders, zoals gij weet, samengekomen waren met de door God geïnspireerde bisschoppen (want ook de broeder des Heren, Jacobus, was daar, en Petrus, het hoogste en voornaamste gezag, om het lichaam te beschouwen dat het levensbeginsel heeft gegeven en God ontvangen, en wij het heilig lichaam niet gezien hadden, behaagde het ons allen zo goed wij het konden, Gods oneindige goedheid en almacht met lofzangen te verheerlijken”.