zaterdag 15 augustus 2020

Lezingenofficie 20e zondag door het jaar 20e zondag door het jaar Liturgia Horarum

Lezingen van het Lezingenofficie 

Augustinus leest Paulus, fresco van Benozzo Gozzoli (1420-1497)Eerste lezing

Uit het boek van de profeet Jesaja 6, 1-13

De roeping van de profeet Jesaja

In het sterfjaar van koning Uzzia zag ik de Heer, gezeten op een hoogverheven troon. De zoom van zijn mantel vulde de hele tempel. Boven hem stonden serafs. Elk van hen had zes vleugels, twee om het gezicht en twee om het onderlichaam te bedekken, en twee om mee te vliegen. Zij riepen elkaar toe: ‘Heilig, heilig, heilig is de Heer van de hemelse machten. Heel de aarde is vervuld van zijn majesteit.’ Door het luide roepen schudden de deurpinnen in de dorpels, en de tempel vulde zich met rook. Ik schreeuwde het uit: ‘Wee mij! Ik moet zwijgen, want ik ben een mens met onreine lippen, en ik leef te midden van een volk dat onreine lippen heeft. En nu heb ik met eigen ogen de koning, de Heer van de hemelse machten, gezien.’ Toen nam een van de serafs met een tang een gloeiende kool van het altaar en vloog daarmee op mij af. Hij raakte mijn mond ermee aan en zei: ‘Nu zijn je lippen gereinigd. Je schuld is geweken, je zonden zijn tenietgedaan.’ Daarop hoorde ik de stem van de Heer zeggen: ‘Wie zal ik sturen? Wie kan namens ons gaan?’ Ik antwoordde: ‘Hier ben ik, stuur mij.’ Toen zei hij: ‘Ga en profeteer het volgende tegen dit volk: “Luister goed, maar begrijpen zul je het niet; kijk goed, maar inzien zul je het niet.” Maak het hart van het volk ongevoelig, stop hun oren toe, smeer hun ogen dicht. Dan kunnen ze met hun ogen niet zien, met hun oren niet luisteren, en tot hun hart zal het niet doordringen. Ze zullen niet naar mij terugkeren en geen herstel vinden.’ Ik vroeg: ‘Hoe lang, Heer?’ Hij antwoordde: ‘Totdat de steden en huizen geheel verlaten zijn en er geen mens meer woont, tot heel het land verwoest is, één grote woestenij. Totdat de Heer de mensen heeft weggevoerd en er totale verlatenheid heerst in het land. En als er nog een tiende deel achterblijft, dan gaat ook dat in vlammen op, zoals een eik of een terebint wordt geveld voor een vuur. Er blijft slechts een stronk over, en het zaad in die stronk is heilig.’

Tweede lezing

Uit de homilieën op Mattheüs, van de H. Johannes Chrysostomus, bisschop

Zout der aarde en licht der wereld

Gij zijt het zout der aarde. Want, zegt Hij, niet voor uw eigen leven alleen, maar voor dat van heel de wereld is u de verkondiging van het woord toevertrouwd. Ik zend u niet naar twee steden, of tien of twintig ook niet naar een volk, zoals ik vroeger de profeten uitzond, maar over de aarde, de zee en heel de wereld, hoewel deze u zeer slecht gezind is. Want omdat Hij zei: Gij zijt het zout der aarde, toont Hij aan, dat heel de mensennatuur verschaald en door de zonde bedorven is. Daarom eist Hij vooral in zijn leerlingen die deugden, die vooral nodig en nuttig zijn om zorg te dragen voor de zielzorg van een grote menigte. Want wie zachtmoedig is, bescheiden, barmhartig en rechtvaardig, bewaart zijn goede werken niet voor zichzelf alleen, maar zorgt er ook voor, dat die uitmuntende bronnen ook uitvloeien tot nut van anderen. Daarbij, wie zuiver is van hart, vreedzaam en omwille van de waarheid vervolging leidt, richt zijn leven in tot algemeen nut.
Meent niet, zegt Hij, dat ge tot een lichte strijd wordt uitgenodigd of dat het voor u om kleinigheden gaat:  Gij zijt het zout der aarde. Hoe nu? Moeten wij soms het bedorven herstellen? Wat al bedorven is, kunnen zij immers niet redden door het met zout te mengen. Dat hebben zij dan ook zeker niet gedaan. Maar wat van te voren hernieuwd was en dan aan hen toevertrouwd en wat van het vuil ontdaan was, hebben zij met zout vermengd om het in die nieuwheid te bewaren, die ze van de Heer hadden ontvangen. Want om van het vuil der zonden gereinigd te worden, was de kracht van Christus nodig. Om niet tot dat vuil terug te keren, daartoe was de zorg en de arbeid van zijn leerlingen nodig. Ziet gij daar, hoe Hij hun geleidelijk aantoont, dat zij meer zijn dan profeten? Hij zegt hun immers niet, dat zij leraren van Palestina zijn, maar van heel de wereld. Wilt u er dus niet over verwonderen, zegt Hij, dat Ik, met voorbijgaan van anderen, u toespreek en uitnodig tot zo grote beproevingen. Beschouwt immers tot hoeveel en hoe grote steden, stammen en volken Ik van plan ben u als leiders uit te zenden. En zo wil Ik niet alleen, dat gij zelf de wijsheid zult bezitten, maar dat gij ook anderen aan u gelijk maakt. Want als gij zulk een gesteldheid niet zoudt hebben, dan zoudt gij het ongetwijfeld zelf niet uithouden.
Als de anderen verschaald raken, kunnen zij door uw bediening beter worden; maar gij, als gij tot dat kwaad zoudt vervallen, zoudt gij anderen met u in het verderf meeslepen. Derhalve, hoe groter de taken zijn, die u worden toevertrouwd, des te groter moet uw ijver zijn. Daarom zegt Hij: Maar als het zout verschaald geworden is, waarmee zal men dan zouten? Het deugt nergens meer voor dan om weggeworpen en door de mensen vertreden te worden.
Opdat zij echter bij deze woorden: Wanneer men u beschimpt en vervolgt en lasterlijk van allerlei kwaad beticht, niet beginnen te vrezen in het publiek op te treden, zegt Hij ‘Als ge hiertoe niet bereid bent, zijt ge tevergeefs uitgekozen. Derhalve zullen beschimpingen noodzakelijk volgen, maar u in niets kwetsen, integendeel getuigen voor uw standvastigheid. Maar als gij echter uit vrees voor beschimpingen het aan de nodige standvastigheid laat ontbreken, zult ge nog veel zwaardere dingen te lijden krijgen, namelijk bij allen in een slechte naam komen te staan en door allen worden veracht, want dat is vertreden worden’.
Daarna gaat Hij over naar een nog verhevener vergelijking: Gij zijt het licht der wereld. Wederom ‘der wereld’ niet van een volk of van twintig steden, maar van heel de wereld: een licht, dat met het verstand te kennen is, verhevener dan deze aardse zonnestralen, in dezelfde zin als dat geestelijk zout. Eerst zout, dan licht, zodat ge zoudt leren, hoe nuttig dikwijls bittere woorden zijn, en wat een nut uit een ernstig onderricht kan voortkomen. Want dat slaat aan en laat zich niet uit het geheugen wissen. Het geeft kracht om het te overdenken en leidt naar deugd. Een stad op de berg kan niet verboren blijven; en men ontsteekt geen lamp om dit onder de korenmaat te zetten. Ook door deze vergelijkingen stelt de Heer zijn leerlingen de ernst van het leven voor ogen, hen lerend dat zij zich zorgvuldig in acht moeten nemen, omdat zij onder de ogen van allen leven en midden in het theater van heel de wereld strijd voeren


(Hom. 15, 6. 7: PG 57, 231-232 )