Lezingen van het Lezingenofficie
Augustinus leest Paulus, fresco van Benozzo Gozzoli
(1420-1497)Eerste lezing
Uit het boek van de profeet Jesaja 6, 1-13
De roeping van de profeet Jesaja
In het
sterfjaar van koning Uzzia zag ik de Heer,
gezeten op een hoogverheven troon. De zoom van zijn mantel vulde de hele tempel. Boven hem stonden serafs. Elk van hen had zes
vleugels, twee om het gezicht en twee om het onderlichaam te bedekken, en twee
om mee te vliegen. Zij riepen elkaar toe: ‘Heilig, heilig, heilig is de Heer van de hemelse machten. Heel de aarde is
vervuld van zijn majesteit.’ Door het luide roepen schudden de
deurpinnen in de dorpels, en de tempel vulde zich met rook. Ik schreeuwde het uit:
‘Wee mij! Ik moet zwijgen, want ik ben een mens met onreine lippen, en ik leef
te midden van een volk dat onreine lippen heeft. En nu heb ik met eigen ogen de
koning, de Heer van de hemelse machten,
gezien.’ Toen
nam een van de serafs met een tang een gloeiende kool van het altaar en vloog daarmee op mij
af. Hij
raakte mijn mond ermee aan en zei: ‘Nu zijn je lippen gereinigd. Je schuld is
geweken, je zonden zijn tenietgedaan.’ Daarop hoorde ik de stem
van de Heer zeggen: ‘Wie zal ik sturen? Wie kan namens ons gaan?’ Ik
antwoordde: ‘Hier ben ik, stuur mij.’ Toen zei hij: ‘Ga en profeteer het volgende
tegen dit volk: “Luister goed, maar begrijpen zul je het niet; kijk goed, maar
inzien zul je het niet.” Maak het hart van het volk
ongevoelig, stop hun oren toe, smeer hun ogen dicht. Dan kunnen ze met hun ogen
niet zien, met hun oren niet luisteren, en tot hun hart zal het niet
doordringen. Ze zullen niet naar mij terugkeren en geen herstel vinden.’ Ik vroeg: ‘Hoe lang,
Heer?’ Hij antwoordde: ‘Totdat de steden en huizen geheel verlaten zijn en
er geen mens meer woont, tot heel het land verwoest is, één grote woestenij. Totdat de Heer de mensen heeft
weggevoerd en er totale verlatenheid heerst in het land. En als er nog een tiende
deel achterblijft, dan gaat ook dat in vlammen op, zoals een eik of een terebint wordt geveld voor
een vuur. Er blijft slechts een stronk over, en het zaad in die stronk is heilig.’
Tweede lezing
Uit de homilieën op Mattheüs, van de H. Johannes
Chrysostomus, bisschop
Zout der aarde en licht der wereld
Gij zijt
het zout der aarde. Want, zegt Hij, niet voor
uw eigen leven alleen, maar voor dat van heel de wereld is u de verkondiging
van het woord toevertrouwd. Ik zend u niet naar twee steden, of tien of twintig
ook niet naar een volk, zoals ik vroeger de profeten uitzond, maar over de
aarde, de zee en heel de wereld, hoewel deze u zeer slecht gezind is. Want
omdat Hij zei: Gij zijt het zout der
aarde, toont Hij aan, dat heel de mensennatuur verschaald en door de zonde
bedorven is. Daarom eist Hij vooral in zijn leerlingen die deugden, die vooral
nodig en nuttig zijn om zorg te dragen voor de zielzorg van een grote menigte.
Want wie zachtmoedig is, bescheiden, barmhartig en rechtvaardig, bewaart zijn
goede werken niet voor zichzelf alleen, maar zorgt er ook voor, dat die
uitmuntende bronnen ook uitvloeien tot nut van anderen. Daarbij, wie zuiver is
van hart, vreedzaam en omwille van de waarheid vervolging leidt, richt zijn
leven in tot algemeen nut.
Meent niet, zegt Hij, dat ge tot een lichte strijd
wordt uitgenodigd of dat het voor u om kleinigheden gaat: Gij
zijt het zout der aarde. Hoe nu? Moeten wij soms het bedorven herstellen?
Wat al bedorven is, kunnen zij immers niet redden door het met zout te mengen.
Dat hebben zij dan ook zeker niet gedaan. Maar wat van te voren hernieuwd was en
dan aan hen toevertrouwd en wat van het vuil ontdaan was, hebben zij met zout
vermengd om het in die nieuwheid te bewaren, die ze van de Heer hadden
ontvangen. Want om van het vuil der zonden gereinigd te worden, was de kracht
van Christus nodig. Om niet tot dat vuil terug te keren, daartoe was de zorg en
de arbeid van zijn leerlingen nodig. Ziet gij daar, hoe Hij hun geleidelijk
aantoont, dat zij meer zijn dan profeten? Hij zegt hun immers niet, dat zij
leraren van Palestina zijn, maar van heel de wereld. Wilt u er dus niet over
verwonderen, zegt Hij, dat Ik, met voorbijgaan van anderen, u toespreek en
uitnodig tot zo grote beproevingen. Beschouwt immers tot hoeveel en hoe grote
steden, stammen en volken Ik van plan ben u als leiders uit te zenden. En zo
wil Ik niet alleen, dat gij zelf de wijsheid zult bezitten, maar dat gij ook
anderen aan u gelijk maakt. Want als gij zulk een gesteldheid niet zoudt
hebben, dan zoudt gij het ongetwijfeld zelf niet uithouden.
Als de anderen verschaald raken, kunnen zij door
uw bediening beter worden; maar gij, als gij tot dat kwaad zoudt vervallen,
zoudt gij anderen met u in het verderf meeslepen. Derhalve, hoe groter de taken
zijn, die u worden toevertrouwd, des te groter moet uw ijver zijn. Daarom zegt
Hij: Maar als het zout verschaald
geworden is, waarmee zal men dan zouten? Het deugt nergens meer voor dan om
weggeworpen en door de mensen vertreden te worden.
Opdat zij echter bij deze woorden: Wanneer men u beschimpt en vervolgt en
lasterlijk van allerlei kwaad beticht, niet beginnen te vrezen in het
publiek op te treden, zegt Hij ‘Als ge hiertoe niet bereid bent, zijt ge
tevergeefs uitgekozen. Derhalve zullen beschimpingen noodzakelijk volgen, maar
u in niets kwetsen, integendeel getuigen voor uw standvastigheid. Maar als gij
echter uit vrees voor beschimpingen het aan de nodige standvastigheid laat
ontbreken, zult ge nog veel zwaardere dingen te lijden krijgen, namelijk bij
allen in een slechte naam komen te staan en door allen worden veracht, want dat
is vertreden worden’.
Daarna gaat Hij over naar een nog verhevener
vergelijking: Gij zijt het licht der
wereld. Wederom ‘der wereld’ niet van een volk of van twintig steden, maar
van heel de wereld: een licht, dat met het verstand te kennen is, verhevener
dan deze aardse zonnestralen, in dezelfde zin als dat geestelijk zout. Eerst
zout, dan licht, zodat ge zoudt leren, hoe nuttig dikwijls bittere woorden
zijn, en wat een nut uit een ernstig onderricht kan voortkomen. Want dat slaat
aan en laat zich niet uit het geheugen wissen. Het geeft kracht om het te
overdenken en leidt naar deugd. Een stad
op de berg kan niet verboren blijven; en men ontsteekt geen lamp om dit onder
de korenmaat te zetten. Ook door deze vergelijkingen stelt de Heer zijn
leerlingen de ernst van het leven voor ogen, hen lerend dat zij zich zorgvuldig
in acht moeten nemen, omdat zij onder de ogen van allen leven en midden in het
theater van heel de wereld strijd voeren
(Hom. 15, 6. 7: PG 57, 231-232 )