Sollemnitas
Lectio altera
Ex
Constitutióne Apostólica Munificentíssimus Deus Pii papæ Duodécimi
(AAS 42 [1950], 760-762. 767-769)
Itaque sanctus
Ioánnes Damascénus, qui præ céteris exímius tráditæ huius veritátis præco
exstat, corpóream almæ Dei Matris Assumptiónem cum áliis eius dótibus ac
privilégiis cómparans, hæc veheménti eloquéntia edícit: «Oportébat eam,
quæ in partu illæsam serváverat virginitátem, suum corpus sine ulla corruptióne
étiam post mortem conserváre. Oportébat eam, quæ Creatórem ut púerum in sinu
gestáverat, in divínis tabernáculis commorári. Oportébat sponsam, quam Pater
desponsáverat, in thálamis cæléstibus habitáre. Oportébat eam, quæ Fílium suum
in cruce conspéxerat et, quem pariéndo effúgerat dolóris gládium, péctore
excéperat, ipsum Patri considéntem contemplári. Oportébat Dei Matrem ea, quæ
Fílii sunt, possidére et ab omni creatúra tamquam Dei Matrem et ancíllam
éxcoli».
Sanctus Germánus
Constantinopolitánus corpus Deíparæ Vírginis Maríæ incorrúptum fuísse et ad
cælum evéctum non modo cum divína eius maternitáte consentáneum putábat, sed
étiam cum peculiári sanctitáte eiúsdem virginális córporis: «Tu, secúndum quod
scriptum est, in pulchritúdine appáres; et corpus tuum virginále totum
sanctum est, totum castum, totum Dei domicílium; ita ut ex hoc étiam a
resolutióne in púlverem deínceps sit aliénum; immutátum quidem, quátenus
humánum, ad excélsam incorruptibilitátis vitam; idem vero vivum atque
prægloriósum, incólume atque perféctæ vitæ párticeps».
Tweede lezing
Uit de Apostolische
Constitutie ‘Munificentissimus Deus’
van Paus Pius XII
(AAS 42 [1950],
760-762. 767-769)
Uw lichaam is heilig en vol glorie
De heilige Vaders en grote
leraren hebben in hun homilieën en gebeden, welke zij op het feest van Maria’s Tenhemelopneming
voor het volk hielden, de leer van de Tenhemelopneming als door de
christengelovigen reeds gekend en aanvaard besproken. Zij hebben die leer duidelijker
verklaard, haar zin en inhoud diepzinniger uiteengezet, terwijl zij vooral
datgene helderder in het licht stelden: dat namelijk dit feest niet alleen de
herinnering is aan het feit, dat het ontzielde lichaam der zalige Maagd Maria
op geen enkele wijze aan het bederf onderhevig is geweest, maar ook de
gedachtenis aan haar triomf over de dood en haar hemelse verheerlijking, naar
het voorbeeld van haar eniggeborene Jezus Christus.
Als dus de H. Johannes
Damascenus, die bij uitstek de grote heraut van de overlevering omtrent deze
waarheid is, als hij de lichamelijke ten hemelopneming der zegenrijke Moeder
Gods met haar andere gaven en voorrechten vergelijkt, roept hij met
hartstochtelijke welsprekendheid deze woorden uit: ‘Het was nodig, dat zij die
bij het baren haar maagdelijkheid ongerept bewaarde, haar lichaam ook na de
dood zonder enig bederf behield. Het was nodig, dat zij die de Schepper als
kind in haar schoot gedragen had, in de goddelijke woontent zou verblijven. Het
was nodig, dat de bruid, die door de Vader verloofd was, in het hemels
bruidsvertrek zou wonen. Het was nodig, dat zij, die naar haar Zoon aan het
kruis had opgekeken, en daarbij het lijdenszwaard, dat zij bij de geboorte van
haar Kind was ontvlucht, in haar borst gestoken kreeg, haar Zoon naast de Vader
zetelend zou aanschouwen. Het was nodig, dat de Moeder Gods zou bezitten wat
aan het Zoon-zijn verbonden is, en dus door ieder schepsel als Moeder van God
en diens dienstmaagd zou geëerd worden’.
Het was de mening van de
H.Germanus van Konstantinopel, dat de vrijwaring van het lichaam van de Moeder
Gods en Maagd Maria voor ontbinding en haar opneming ten hemel niet alleen met
haar goddelijk moederschap in overeenstemming waren, maar ook met de bijzondere
heiligheid van haar maagdelijk lichaam: ‘Gij verschijnt, volgens het woord van
de H. Schrift, in schoonheid; en uw
maagdelijk lichaam is geheel heilig, geheel kuis, geheel Gods woonverblijf.
Zodat het ook om deze reden later niet tot stof kan vergaan; ofschoon als
zodanig een menselijk lichaam, is het toch veranderd en opgeheven tot een
verheven leven van onvergankelijkheid, dat lichaam is ook levend en glorierijk,
ongedeerd en deelachtig aan het volmaakte leven’.
En een ander zeer oude
schrijver beweert: ‘Dus wordt zij als de roemrijkste Moeder van onze Verlosser
en God Christus, die leven en onsterfelijkheid uitdeelt, door Christus zelf in
leven gehouden, in eeuwigheid naar haar lichaam in onvergankelijkheid aan Hem
gelijk, die haar uit het graf opwekte en tot Zichzelf opnam op de wijze die Hem
alleen bekend is’.
Al deze bewijsvoeringen en
beschouwingen der heilige Vaders steunen in laatste instantie op de H. Schrift.
Deze immers stelt ons de zegenrijke Moeder Gods voor ogen als ten nauwste
verenigd met haar goddelijke Zoon, en te allen tijde aan zijn lot deelachtig.
Vooral verdient vermeld te
worden, dat vanaf de tweede eeuw de Maagd Maria door de heilige Vaders wordt
voorgesteld als de nieuwe Eva ten opzichte van de nieuwe Adam, zij het op
ondergeschikte wijze, ten nauwste verbonden in de strijd tegen de hellevijand.
Een strijd, die zoals in het proto-evangelie voorspeld wordt, bekroond zou
worden met de meest volkomen overwinning op de zonde en op de dood; beide
immers worden in de brieven van de Apostel van de heidenen in een adem genoemd.
Daarom, zoals de glorievolle opstanding van Christus uit het graf een wezenlijk
bestanddeel is, ja zelfs het triomfale slotstuk vormt van Christus’
overwinning, zo moest ook de strijd, die de H. Maagd vereend met haar Zoon
voerde, met de verheerlijking van haar maagdelijk lichaam bekroond worden. Want
zoals dezelfde Apostel zegt: Zodra het
sterfelijke met onsterfelijkheid is bekleed, wordt het woord vervuld, dat
geschreven staat: De dood is verzwolgen in overwinning.
De hoogverheven Moeder Gods,
met Jezus Christus vanaf alle eeuwigheid in een en hetzelfde besluit der
voorbestemming op geheimzinnige wijze verbonden, de onbevlekte in haar ontvangenis,
de ongerepte maagd in haar goddelijk moederschap, de edelmoedige gezellin van
die goddelijke Verlosser, die de volle triomf behaalde over de zonde en haar
gevolgen, heeft daarom uiteindelijk als de hoogste bekroning van haar
voorrechten dit privilege verworven, dat zij vrij zou blijven van het bederf
van het graf, en dat zij evenals reeds vroeger haar Zoon, na de overwinning op
de dood, met ziel en lichaam in de hemelse glorie zou worden opgevoerd, om daar
als koningin te schitteren aan de rechterhand van haar Zoon, de onsterfelijke
Koning der eeuwen.