Lectio
altera
Ex Sermónibus sancti Augustíni epíscopi
(Sermo Caillau-Saint-Yves 2, 92: PLS 2,
441-442)
Tweede lezing
Uit de preken van de H.
Augustinus, bisschop
(Sermo Caillau-Saint-Yves 2, 92: PLS 2,
441-442)
Wie volhard zal
hebben ten einde toe, zal zalig worden.
Zo dikwijls wij druk op narigheid
ondervinden, zijn dat vermaningen en zelfs berispingen voor ons. Want ook onze
heilige Schrift belooft ons geen vrede, zekerheid en rust, maar het Evangelie
zwijgt niet over narigheden, bedruktheid en ergernis. Maar wie volhard zal hebben ten einde toe, zal zalig worden. Wat voor
goeds toch heeft dat leven ooit ontvangen van die eerste mens zelf, door wie
wij de dood verdienden, door wie wij de vloek ontvingen, van welke vloek
Christus de Heer ons heeft verlost?
Wij moeten dus niet morren, broeders, zoals sommigen van hen gemord hebben,
dat de Apostel zegt en omkwamen door de
slangen. Wat, mijn broeders, lijdt dit mensengeslacht voor ongewoons, dat
onze vaderen niet hebben geleden? Of zullen wij zulke dingen lijden zoals zij,
naar ons weten, hebben geleden? Gij zult mensen horen morren over hun eigen
tijd en dat die tijden van onze ouders zo goed waren. Maar als zij tot de tijd
van hun ouders waren terug te brengen, wat zouden ze daar dan meer daarover te
klagen hebben? Gij meent maar, dat die voorbije tijden zo goed waren; ze zijn
daarom goed, omdat het niet uw tijden zijn. Als ge nu van de vloek zijt
bevrijd, als gij nu in de Zoon Gods gelooft, als ge nu door de heilige Schrift
zijt verzadigd of onderwezen, dan sta ik er verbaasd over, dat Adam volgens u
zulke goede tijden heeft meegemaakt. En uw ouders hebben Adam moeten torsen.
Hij toch is Adam, tot wie gezegd werd: In
het zweet van uw aanschijn zult gij uw brood eten, en gij zult de aarde
bewerken waaruit gij zijt genomen; distels en doornen zal ze u voortbrengen.
Dat heeft hij verdiend, dat aanvaard. Dat is het gevolg geweest van Gods
rechtvaardig oordeel. Wat meent ge dan nog, dat de voorbije tijden beter waren
dan de uwe? Van die Adam af tot de tegenwoordige Adam: inspanning en zweet,
distels en doornen. Is de zondvloed ons bespaard? Zijn die harde tijden van
hongersnood en oorlogen, waarover geschreven staat, ons juist niet bespaard om
niet over onze eigen tijd tegenover God te kunnen morren?
Wat waren dat voor tijden! Moeten wij allen
na dit gehoord en gelezen te hebben, niet huiveren? Laat dat alles voor ons
eerder een reden zijn onszelf geluk te wensen, dan dat wij daarom over onze
eigen tijd zouden morren.