Lectio altera
Ex Tractátu
sancti Gregórii Nysséni epíscopi De perfécta christiáni forma
(PG 46, 259-262)
Tweede lezing
Uit het
tractaat over de christelijke volmaaktheid, van de H. Gregorius van Nyssa,
bisschop
(PG 46, 259-262)
Wij hebben Christus, die onze
vrede is en ons licht
Hij
is onze vrede, Hij die van beide er één heeft gemaakt. Overdenkend, dat Christus de vrede is,
zullen wij de ware naam van ‘christen’ tonen, als wij door de vrede, die in ons
woont, Christus door ons leven tot uitdrukking brengen. Hij heeft de vijandschap gedood, zoals de Apostel zegt. Laten wij
dus niet dulden, dat deze ooit op enige manier onder ons herleeft, maar haar
volledig dood verklaren. Nu zij op uitnemende wijze tot ons heil door God is
gedood, moeten wij haar, die gelukkig dood neerligt, niet opwekken door ons
kwaad te maken tot verderf van onze zielen en door ons beledigingen in
herinnering te brengen, waardoor wij haar tot leven terugroepen.
Nu wij Christus bezitten,
die de vrede is, laten wij dan eveneens de vijandschap doden om, wat wij
geloven dat in Hem aanwezig is, ook in ons eigen leven gestalte te geven. Want
zoals Hij door de scheidingsmuur af te breken de twee (testamenten) in Zichzelf
tot één mens samenbracht en vrede stichtte, zo moeten ook wij niet alleen hen
met ons verzoenen, die ons van buitenaf bestrijden, maar ook hen, die in onszelf
opstandig zijn, zodat het vlees niet langer begeert tegen de geest en de geest
niet tegen het vlees. Maar, nadat het inzicht van het vlees zich onderworpen
heeft aan de goddelijke wet en wij tot één nieuwe en vreedzame mens zijn
opgebouwd en uit twee tot een zijn geworden, bezitten wij in onszelf de vrede.
Want dit is de definitie van
vrede, dat zij genoemd wordt: de eensgezindheid tussen wat onderling verschilt.
Daarom, wanneer de inwendige strijd van onze natuur is verdwenen en wij in ons
binnenste de vrede bewaren, worden wij tot vrede en verkondigen in onszelf die
ware en eigenlijke Naam van Christus.
Als wij zien, dat Christus
het ware licht is en allerverst verwijderd is van alle leugen, leren wij, dat
ook ons leven verlicht moet worden door de stralen van het ware licht. De
stralen toch van de zon der gerechtigheid zijn de deugden zelf, die uit de zon
voortkomen om ons te verlichten, opdat
wij de werken van de duisternis zouden afleggen en ons behoorlijk gedragen als
op klaarlichte dag. Laten wij de verborgen schanddaden verwerpen en alles
in het licht verrichten, dan worden wij ook zelf een licht. Laten wij dan door
onze werken voor anderen schitteren, want dat is eigen aan het licht.
Als wij Christus als onze
heiliging beschouwen en ons onthouden van al het slechte en onreine zowel in
daden als in gedachten, zullen wij tonen, dat wij echte deelgenoten zijn van
zijn Naam, omdat we dan niet met woorden maar door onze levensdaden de kracht
tot heiliging voor ons uitdragen.