donderdag 6 augustus 2020

Overweging: De Thabor, berg op, berg af (Matteüs 17, 1-13) Pater Alphons Jaakke

De Thabor, berg op, berg af  (Matteüs 17, 1-13)                     
Wie van ons zou geen berg willen beklimmen ook al kost hem dat soms heel wat moeite? Maar eenmaal boven vergeet men de pijn die geleden is om de top te bereiken. De wereld ligt aan je voeten en er ontvouwt zich een weids panorama waar hemel en aarde samenkomen in een groots verband. Je lijkt aan de aarde ontstegen, en even waant men zich opgenomen in hemelse sferen.  In de H. Schrift is de berg een belangrijk literair motief en een geladen theologisch symbool.  In opdracht van God leidt Abraham zijn zoon Isaak op de berg Moria omhoog om hem ten offer te brengen (Genesis 22.1). Op de berg Horeb gaat God de HEER in volle luister voor Mozes langs (Exodus 33,4-6),  en tegen het einde van zijn leven moet Mozes de berg Nebo in Moab beklimmen om vanaf de top uit te kijken over het Beloofde Land, dat God het volk van Israël in het vooruitzicht heeft gesteld (Deuteronomium 32,48). Ook Matteüs  heeft bij de compositie van zijn evangelie een grote rol aan de berg toegekend. De evangelist situeert Jezus zeven maal op een berg en hij geeft ons, lezers of hoorders, de gelegenheid deelnemers te worden in de gebeurtenissen die zich daar voltrekken. De eerste maal gaat het om de berg van de machtsafwijzing en de zevende maal om de berg van de machtsaanvaarding. De Satan leidt Jezus op een hoge berg en biedt hem de macht over de wereld aan in ruil voor een knieval  wat Jezus weigert (4,8), maar na zijn opstanding leidt Jezus zijn leerlingen naar de berg waar zíj voor hém op de knieën vallen en waar hij alle macht in hemel en op aarde ontvangt uit handen van zijn Vader (28,16-18). De tweede en de zesde keer bestijgt Jezus een berg die men met recht en reden de berg van het onderricht mag noemen. Beide malen neemt Jezus op de berg plaats (5,1 en 24,3) en al zittend onderwijst hij, met het gezag van een leraar, zijn leerlingen en het verzamelde volk. Eerst legt hij uit hoe te leven in recht en gerechtigheid (5 – 7), en vervolgens geeft hij een uiteenzetting over de voleinding der tijden en zijn wederkomst (24 – 25). Op een bijzondere wijze hangen ook de derde en vijfde keer dat Jezus een berg bestijgt, met elkaar samen (14,23 en 17,1) en de overeenkomsten zijn vooral zijn gesprek met God (het bidden) en zijn gesprek met Mozes en Elia, en het alleen-zijn (2x in 14,23 en 2x in 17,1en 8). Tenslotte is de vierde keer dat Jezus een berg bestijgt de middelste van de reeks van zeven,  en als zodanig zonder tegenhanger (15,29). Jezus is er samen met zijn leerlingen en een grote menigte, en dat hij hen heelt en voedt, draagt bij aan de glorie van God, en  is een voorafbeelding van het eschatologische feestmaal op de berg  (Jesaja 25,6-9).
Zowel in de liturgie van het Oosten als in die van het Westen is er een feestdag gewijd aan de Transfiguratie van Jezus op de berg. In de oosterse kerken behoort het feest tot de twaalf grote kerkfeesten en heeft het een diepgaande invloed uitgeoefend op de spiritualiteit, de mystiek en de ikoonkunst. De kerkvaders Origenes en Cyrillus van Jeruzalem wijzen de Thabor aan als de berg waar de gedaanteverandering heeft  plaats gevonden, en de heilige Helena liet er als gedenkteken een kerk bouwen.  In de kerk van het Westen heeft de Gedaanteverandering op 6 augustus een eigen feestdag gekregen, en het mozaïek in de apsis van de San Apollinare in Ravenna is een hoogtepunt van artistieke en godvruchtige uitbeelding van dit gebeuren op de berg. In vers 1 leidt Jezus zijn leerlingen Petrus, Jakobus en Johannes een hoge berg op, zoals de Satan het met Jezus deed in 4,8; zij zijn de drie intimi uit de apostelkring die ook getuige zullen zijn van Jezus’ doodsangst in de Hof van Olijven, op de helling van de Olijfberg. Van Godswege mogen zij een glimp opvangen van de komende heerlijkheid van de verrezen Heer, zoals blijkt uit zijn stralend gelaat en zijn witte kleed. De aanwezigheid van Mozes en Elia representeren hier de hemelse glorie, Mozes als de man van wie het graf op aarde niet gekend is (Deuteronomium 34, 6), en Elia als degene die in een wagen van vuur ten hemel werd opgenomen (2 Koningen 2,11-12).  De drie leerlingen moeten zich in de hemel gewaand hebben en uit hun voorstel om drie tenten te bouwen blijkt hun verlangen om dit moment van gelukzaligheid vast te houden. Hoe hardnekkig was Petrus als woordvoerder van de leerlingen om lijden en dood ver van Jezus te willen weghouden (16,22), hoe vurig is nu zijn wens om de gelukservaring van deze hemelse glorie te continueren. Maar dan spreekt vanuit de lichtende wolk God zelf en proclameert Hij Jezus als zijn geliefde Zoon. Dit in herhaling van zijn stem bij de intronisatie van zijn Zoon (Psalm 2,6) en bij de doop van Jezus in de Jordaan (3,17). Gods hemelse stem bekrachtigt zodoende tweemaal de belijdende uitroep van de leerlingen in de boot: “Werkelijk, u bent de Zoon van God!” (14,33), en die van Petrus: “U bent de Messias, de Zoon van de levende God.”  Maar hier is meer aan de orde dan een loutere herhaling. Centraal in deze perikoop staat de toevoeging: “LUISTER NAAR HEM!”  Op de knieën gedwongen door de stem Gods die rolt als de donder (Psalm 29) overvalt hen een diepe vrees, zoals in de boot op het meer (14,26) en bij het lege graf (28,8). Hoe ontroerend mooi is nu het verslag van de evangelist: Jezus trad op hen toe, raakte hen aan en sprak: “Sta op en vrees niet”, en toen zij opkeken, waren zij met Jezus alleen. Het visioen van zijn hemelse heerlijkheid is voorbij, afwezig zijn thans de figuren van Mozes en Elia. Nu zij met Jezus alleen zijn, geeft zijn aanraking hun de kracht om op te staan uit hun doodsangst (vers 7) als teken van zijn eigen opstanding (vers 9);  nu zij met hem alleen zijn, moeten zij met hem de berg afdalen, en luisteren naar hun meester die in plaats van met Mozes en Elia nu met hèn een gesprek begint en hen inwijdt in zijn eigen lijden en dood, een weg die hij moet gaan in navolging van Johannes de Doper, door hem aangewezen als de Elia die komen moest.  
Wie met Jezus de berg op wil – Quis ascendet in montem Domini ? = Wie mag des Heren berg bestijgen? (Psalm 24,3) – moet ervan doordrongen zijn, dat hij met Jezus ook bergafwaarts  moet. Met Jezus als gids mogen wij de berg van het licht beklimmen om even de glorierijke gedaante van Jezus te aanschouwen, een genadevolle glimp te ontwaren van zijn lichtend gelaat, als voorproef van de heerlijkheid die ons te wachten staat. Maar dit bovenaardse visioen op de top van de berg is maar van korte duur en bedoeld om ieder van ons de moed te geven weer met Jezus alleen af te dalen en ons dagelijkse bestaan door te brengen met een levenslang luisteren naar zijn woorden. Voor een leerling van Jezus is niet het zien het belangrijkst; van grotere waarde dan het schouwen is voor Christus’ volgelingen op aarde het gelovig aanhoren van wat hij als Zoon van God te zeggen heeft, namelijk dat de Mensenzoon door lijden en kruis moet komen tot de heerlijkheid van de verrijzenis. Men kan met recht en reden spreken van een Thabor-spiritualiteit, die in navolging van de kerkvaders ons leert  dat het pas dan tot een ontmoeting met God komt wanneer ‘Jezus alleen’, dat wil zeggen zonder hemelse glorie en  ontdaan van lichtwitte kleren, ons aanspreekt en inwijdt in het geheim van zijn leven. Bisschop Augustinus vermaant Petrus als volgt: ”Petrus, vergeet de andere negen niet die nog aan de voet van de berg staan. Het is niet jouw taak om hutten op te zetten op de berg, maar om de kerk te bouwen op aarde. Zoek niet wat in jouw belang is, maar daal met Jezus af, om te dienen en de lijdensweg te gaan naar het kruis.” (Sermo 78). In zijn tweede brief geeft petrus een hooggestemd verslag van wat hem op de berg ten deel gevallen is: “Wij hebben met eigen ogen zijn grootheid gezien. Want hij ontving van God, de Vader, eer en luister, toen de stem van de majesteitelijke luister tegen hem zei: Dit is mijn geliefde Zoon, in hem vind ik vreugde. Die stem hebben wij zelf  uit de hemel horen klinken toen wij met hem op de heilige berg waren” (2 Petrus 1,16-18). Maar in dezelfde brief getuigt hij ook: ”Ik weet dat mijn tent binnenkort zal worden afgebroken – dat heeft onze Heer Jezus mij te kennen gegeven” (1,14). Zo heeft Petrus zelf moeten ervaren wat het is om met Jezus de berg op te gaan maar ook om die weer met hem af te dalen.

Alfons Jaakke, pr.