Lezingen van het Lezingenofficie
Augustinus leest Paulus, fresco van Benozzo Gozzoli
(1420-1497)
Eerste lezing
Uit het Boek van de profeet
Sefanja 1, 1-7. 14 – 2, 3.
Het oordeel van de Heer
Dit zijn de
woorden die de Heer richtte tot Sefanja, de zoon van Kusi, de zoon van Gedalja,
de zoon van Amarja, de zoon van Hizkia, toen Josia, de zoon van Amon, in Juda
regeerde. Alles zal ik van de aardbodem wegvagen spreekt de Heer. Mens en
dier zal ik wegvagen. Ik zal de vogels aan de hemel wegvagen en de vissen in de
zee, alles wat de zondaars ten val heeft gebracht. En ik laat de mensen van de
aardbodem verdwijnen spreekt de Heer. Ik zal mijn hand naar Juda en de inwoners
van Jeruzalem uitstrekken. Daar zal ik de Baäls, de afgodendienaars en de
priesters vernietigen. Ik zal wegvagen wie op het dak knielt voor het
sterrenleger aan de hemel, wie knielt voor de Heer en trouw aan hem zweert,
maar tegelijk ook aan Milkom. Ik zal vernietigen wie de Heer de rug toekeert,
hem niet zoekt en hem niet raadpleegt. Wees stil voor God, de Heer, de dag van
de Heer is nabij! De Heer zal een offermaaltijd houden en zijn genodigden
heiligen. De grote dag van de Heer is nabij, hij is nabij en komt zeer snel.
Hoor! De dag van de Heer! Zelfs de dappersten schreeuwen het uit! Die dag zal
een dag zijn van razernij, een dag van angst en benauwdheid, een dag van
rampspoed en onheil, een dag van duisternis en donkerheid, een dag van dreigende,
donkere wolken, een dag van hoorngeschal en krijgsgeschreeuw tegen de
vestingsteden en hun hoge torens. Ik zal de mensen angst aanjagen, ze zullen
rondlopen als blinden, want ze hebben tegen de Heer gezondigd. Hun bloed wordt
vergoten als was het maar stof, hun vlees zal tot straatvuil vergaan. Goud noch
zilver kan hen redden als de toorn van de Heer hen treft, als het vuur van zijn
woede de aarde verteert en hij al haar bewoners een gruwelijk einde bereidt.
Tweede lezing
Uit de pastorale Constitutie
‘Gaudium het Spes’ van het 2e Vaticaans Concilie.
Over de Kerk in de wereld
van deze tijd
Een afschaduwing van de nieuwe wereld
Verborgen voor ons is de
tijd van de voleinding van aarde en mensheid, en wij weten niet hoe het heelal
zal worden omgevormd. De gestalte van deze wereld, die door de zonde is
misvormd, gaat wel voorbij, maar wij weten, dat God ons een nieuwe woning en
een nieuwe aarde bereidt, waar gerechtigheid woont, en waar de gelukzaligheid
alle verlangens naar vrede, die in het menselijk hart kunnen opkomen, zal
vervullen en te boven gaan. Dan zal de dood zijn overwonnen en zullen de
kinderen Gods in Christus verrijzen, en wat gezaaid was in zwakheid en
verderfelijkheid zal bekleed worden met onbederfelijkheid. Terwijl de liefde
met haar werken zal blijven, zal heel die schepping die God om de mens schiep,
bevrijd worden van de slavernij der ijdelheid.
Wij worden weliswaar vermaand, dat het de mens
niets baat heel de wereld te winnen, als hij zelf verloren gaat. Toch moet onze
verwachting aangaande de nieuwe aarde onze zorg om deze aarde te cultiveren
niet verzwakken maar juist opwekken, omdat hier dat lichaam van de nieuwe
mensenfamilie begint te groeien, dat reeds een zekere afschaduwing kan geven
van de nieuwe wereld. Hoewel er dus zorgvuldig een groot onderscheid moet
gemaakt worden tussen de aardse vooruitgang en de groei van het rijk van
Christus, kan die aardse vooruitgang toch van groot belang zijn voor het rijk
Gods, in zoverre hij kan bijdragen tot een betere ordening van de menselijke
maatschappij.
Want als wij het goede – dat
gelegen is in de menselijke waardigheid, in de broederlijke saamhorigheid en
vrijheid, die namelijk alle de goede vruchten zijn van onze natuur en onze
inspanning – in de Geest des Heren en volgens zijn gebod op aarde hebben
verspreid, zullen wij dat alles daarna terugvinden, maar dan gezuiverd van
iedere smet, verlicht en omgevormd, wanneer Christus zijn Vader een eeuwig en
universeel rijk zal teruggeven: ‘een rijk van waarheid en leven, een rijk van
heiligheid en genade, een rijk van gerechtigheid, liefde en vrede’. Op
geheimvolle wijze is dit rijk nu reeds op aarde aanwezig, maar het zal worden
voltooid bij de komst van de Heer.
(Nr.
39)